Micro-Economie (Deel 1) H1: Economie als Wetenschap
H1: ECONOMIE ALS WETENSCHAP
1.1. Onderwerp en invalshoek (p. 25-28)
Economie:
o Wetenschap die samenleving bestudeert als samenspel van keuzes van mensen en die
uitkomsten van dit samenspel evalueert in termen van welvaart en – indien nodig –
beleidsvoorstellen doet ter bijsturing
o Spanningsveld tussen:
Behoeften (goederen en diensten die onbeperkt zijn)
Beschikbare middelen (grondstoffen, arbeid, kapitaal die beperkt zijn)
o Nooit voldoende middelen om alle behoeften in te vullen
1.2. Positieve wetenschap van keuze (p. 28-39)
Economie als ‘de wetenschap die de samenleving bestudeert als het samenspel van keuzes van
mensen’
‘Economische agenten’: personen en instellingen die beslissingen nemen betreffende economische
activiteiten interactie ertussen wordt voorgesteld door ‘economische kringloop’
Macro-economie:
o Studie van economie-brede fenomenen zoals inflatie, werkloosheid en economische groei
Micro-economie:
o Studie hoe gezinnen en bedrijven keuzes en beslissingen maken en interageren in markt
o Voor managers: past micro-economische theorie toe op managementbeslissingen
Optimale beslissingen volgens rationale-keuzemodel met als resultaat keuzes die leiden tot
winstmaximalisatie
Rationeel keuzegedrag:
o Principe 1: Mensen moeten keuzes maken (trade-offs)
Om één leuk goed te krijgen, moeten we meestal iets anders leuks opgeven
o Principe 2: Mensen denken in opportuniteitskosten
OK = waarde van verloren gegane best mogelijke alternatieve aanwendingen van middelen
Hoe bepalen?
Stap 1: Welke keuze werd gemaakt?
Stap 2: Welke middelen werden hiertoe ingezet?
Stap 3: Welke alternatieve aanwending(en) was/waren mogelijk?
Stap 4: Wat is het beste alternatief?
Stap 5: Wat is de waarde van het beste alternatief?
o Principe 3: Mensen denken in marge
Actie zal slechts ondernomen worden als marginale voordelen die er aan gebonden zijn de
marginale kosten overstijgen (MO ≥ MK)
o Principe 4: Mensen reageren op prikkels
Mensen maken beslissingen door kosten en opbrengsten te vergelijken en af te wegen
gedrag wijzigt wanneer kosten en/of opbrengsten veranderen
1.3. Normatieve wetenschap van evaluatie en beleid (p. 39-42)
Economie als ‘wetenschap die uitkomsten van samenspel evalueert in termen van welvaart en –
indien nodig – beleidsvoorstellen doet ter bijsturing
Minimaal Pareto principe:
o Als we minstent één iemand beter af kunnen maken, zonder anderen slechter af te maken, dan
is het een verbetering
Positieve analyse (‘Economist as a scientist’)
o Zoeken en verklaren van verbanden
o Beschrijven van situatie zoals ze is, op een neutrale wijze
Normatieve analyse (‘Economist as a policy advisor’)
o Evalueert of een situatie wenselijk is of niet
o Voorschrijven van wat er zou moeten gebeuren, vertrekkend vanuit bepaalde waardeoordelen
,Micro-Economie (Deel 2) H3: Vraag en Aanbod
H3: VRAAG EN AANBOD
3.1. Ideale markt (p. 85-87)
Markt
o Geheel van vraag naar en aanbod van bepaald product; maar niet elke markt functioneert op
dezelfde manier: prijsvorming verschilt van markt tot markt
Marktvormen
o Aantal concurrenten in markt
Eén aanbieder: monopolie
Twee aanbieders: duopolie
Enkele aanbieders: oligopolie
Zeer veel aanbieders: concurrentie
o Aard van aangeboden product
Homogeen: producten van verschillende aanbieders worden door consumenten als
nagenoeg identiek ervaren (bv. benzine)
Heterogeen: producten van verschillende aanbieders worden door consumenten als
duidelijk verschillend ervaren (bv. kledij)
Ideale markt
o Vragers en aanbieders hebben geen markt
o Goederen en diensten zijn private goederen en diensten zonder externaliteiten
o Vragers en aanbieders hebben dezelfde informatie over goederen en diensten
Competitieve markt of markt van volmaakte mededinging
o Veel vragers en aanbieders (marktatomisme)
Elke aanbieder is zo klein in vergelijking met markt dat hij/zij een verwaarloosbare invloed
heeft op de prijs (prijsnemers)
o Homogeen goed/dienst aangeboden
Omdat producten door consumenten als identiek worden ervaren, kijkt deze enkel naar de
prijs
3.2. Vraag als uitdrukking van bereidheid tot betalen (p. 87-96)
Reservatie/kritische prijs
o Maximale prijs die men bereid is te betalen voor product: bij prijs hoger dan reservatieprijs, zal
desbetreffende individu het product niet kopen
Wet van de vraag
o Omgekeerd of negatief verband tussen prijs en gevraagde hoeveelheid
o Geeft totale betalingsbereidheid weer: bereidheid tot betalen van alle vragers
consumentensurplus is verschil tussen maximale betalingsbereidheid en betaalde marktprijs
o Naarmate meer producten/diensten gevraagd worden, daalt de betalingsbereidheid voor de
laatst gekochte eenheid ervan
Partiële vraagfunctie
o qv = a – bp (a en b onbekend a = verandering q bij verandering 1p; b = q bij 0p)
o Ceteris paribus hypothese: invloed van één verklarende variabele (bv. p) op de te verklaren
variabele (q) onder veronderstelling dat alle andere verklarende variabelen niet veranderen
o q = V(p)
Inverse vraagfunctie
o Bij gegeven hoeveelheid, welke prijs is consument bereid te betalen voor één extra eenheid
(marginale betalingsbereidheidcurve) p = V-1(q)
Bewegingen op curve vs. vraagschokken
o Verschuivingen langs (of op) curve = veranderingen eigen prijs
o Verschuivingen van curve = veranderingen van andere
verklarende variabelen (geen CP)
Richting verschuivingen
o Positieve schok = gevraagde hoeveelheid neemt toe bij gegeven prijs
o Negatieve schok = gevraagde hoeveelheid neemt af bij gegeven prijs
o Naar boven/onder = als schok in eerste instantie prijs beïnvloedt
o Naar links/rechts = als schok in eerste instantie hoeveelheid beïnvloedt
Soorten vraagschokken
,Micro-Economie (Deel 2) H3: Vraag en Aanbod
o Impact van prijzen van andere goederen
Substituten: stijging van prijs van één product leidt tot stijging vraag ander product
Complementen: stijging van prijs van één product leidt tot daling vraag ander product
o Impact van inkomen
Normaal goed: als vraag naar goed stijgt als het inkomen stijgt (pralines, bier, reizen)
Inferieur goed: als vraag naar goed daalt als inkomen stijgt (witte producten, frikandel…)
o Impact van…
Voorkeur: als je van product houdt, zal je er meer van kopen
Verwachtingen: als je inkomensstijging verwacht ga je minder sparen en meer uitgeven, als
je prijsdaling verwacht stel je aankoop uit
Reclame: als bedrijf reclamecampagne voert voor product, zal vraag waarschijnlijk stijgen
o Andere vraagschokken
Cyclisch (dag-, week-, jaarpatronen, meerjarig)
Maatschappelijke ontwikkelingen (LPs, CDs, downloads)
Eénmalige gebeurtenissen (maanlanding, 11 september…)
3.3. Aanbod als uitdrukking van marginale kosten (p. 96-103)
Reservatie/kritische prijs
o Minimale prijs waartegen een aanbieder bereid is het product aan te bieden: bij een prijs lager
dan die reservatieprijs, zal de desbetreffende aanbieder het product niet aanbieden
Wet van het aanbod
o Positief verband tussen prijs en aangeboden hoeveelheid
o Geeft totale productiekost weer: som marginale productiekost alle aangeboden eenheden
producentensurplus is verschil tussen marginale kost en ontvangen marktprijs
o Minimale prijs die producenten willen krijgen om extra goed op markt te brengen, neemt toe
naarmate ze er al meer produceren
Partiële aanbodfunctie
o qa = a + bp (a en b onbekend a = verandering q bij verandering 1p; b = q bij 0p)
o Ceteris paribus hypothese: invloed van één verklarende variabele (bv. p) op de te verklaren
variabele (q) onder veronderstelling dat alle andere verklarende variabelen niet veranderen
o q = A(p)
Inverse aanbodfunctie
o Bij gegeven hoeveelheid, welke prijs wil ondernemer als minimale compensatie voor hij één
extra eenheid wil aanbieden (marginale kostencurve) p = A-1(q)
Stijgende marginale kostencurve
o Wet van afnemende meeropbrengsten: om één extra eenheid output te produceren, moet je
steeds meer middelen inzetten en kosten maken marginale productiekosten stijgen
Bewegingen op curve vs. aanbodschokken
o Verschuivingen langs (of op) curve = veranderingen van eigen prijs
o Verschuivingen van curve = veranderingen van andere verklarende variabelen (geen CP)
Richting verschuivingen
o Positieve schok = aangeboden hoeveelheid neemt toe bij gegeven prijs
o Negatieve schok = aangeboden hoeveelheid neemt af bij gegeven prijs
o Naar boven/onder = als schok in eerste instantie prijs beïnvloedt
o Naar links/rechts = als schok in eerste instantie hoeveelheid beïnvloedt
Soorten aanbodschokken
o Impact van…
Winstgevendheid van andere goederen die kunnen geproduceerd worden: ondernemingen
kunnen eventueel switchen tussen verschillende producten
Technologie: technologische vooruitgang doet productiekosten dalen en aanbod toenemen
Natuurlijke/sociale factoren: omgevingsfactoren bepalen mee het aanbod;
weersomstandigheden, veranderende sociale normen of sociale onrust kunnen aanbod
beïnvloeden
Inputprijzen: loonkosten of andere inputprijzen bepalen sterk kosten en dus aanbod
Verwachtingen: conjunctuur verwachtingen van ondernemers of hun verwachtingen over
prijsevolutie zullen beslissingen over aanbod mede bepalen
3.4. Prijsvorming (p. 104-109)
Prijsdynamiek
, Micro-Economie (Deel 2) H3: Vraag en Aanbod
o Aanbodoverschot: als p > p*
Neerwaartse druk op prijs omdat producenten kortingen toestaan om aanbodoverschot
kwijt te geraken (bv. solden)
Gevraagde hoeveelheid neemt toe en aangeboden hoeveelheid
neemt af
o Vraagoverschot: als p < p*
Opwaartse druk op prijs omdat consumenten tegen elkaar opbieden
om schaarse goederen toch te verwerven (bv. concerttickets)
Gevraagde hoeveelheid neemt af en aangeboden hoeveelheid neemt toe
Signaalfunctie
o Stijgende prijzen geven aan dat er op de markt een tekort is
Leert producenten dat het loont om extra te produceren omdat de hogere kosten nu
gemakkelijker kunnen gerecupereerd worden
Leert consumenten dat ze bereid moeten zijn meer op te geven om het goed aan te kopen
en dat ze dit dus moeten afwegen tegenover de aankoop van andere goederen
o Dalende prijzen geven aan dat er op de markt een overschot is
Leert producenten dat kosten minder gemakkelijk kunnen gerecupereerd worden en het
aangeraden is de productie terug te schroeven
Leert consumenten dat ze minder zullen moeten opgeven om het goed aan te kopen wat
hen mogelijks net over de streep kan trekken om het goed aan te kopen
Analyse evenwichtsveranderingen
o Zoek uit of gebeurtenis de vraagfunctie of aanbodfunctie beïnvloedt (of eventueel beide)
o Zoek uit in welke richting de functie verschuift (links, rechts, boven, onder)
o Bekijk figuur hoe het evenwicht wijzigt en bepaal nieuwe evenwichtsprijs en -hoeveelheid
o Gebruik comparatieve statica:
Vergelijking van marktevenwicht voor en na schok
Geen uitspraak over traject tussen evenwichten
Nieuw marktevenwicht bij positieve vraagschok
Nieuw marktevenwicht bij positieve aanbodschok
Nieuw marktevenwicht bij combinatie vraag- en aanbodschok
+
Prijsstabiliteit
o In praktijk: vele schokken tegelijk (zowel vraag als aanbod) en volgen schokken elkaar snel op
o Daardoor kan prijs in competitieve markt (prijsnemers) zeer instabiel zijn (bv. aandelenkoers)
o Niet-competitieve markt (prijszetters) worden vaak gekenmerkt door grotere prijsstabiliteit (bv.
autoconstructeurs verhogen niet gemakkelijk prijs na positieve vraagschok (bv. autosalon),
maar ze zullen eerder de levertermijn verlengen)
H1: ECONOMIE ALS WETENSCHAP
1.1. Onderwerp en invalshoek (p. 25-28)
Economie:
o Wetenschap die samenleving bestudeert als samenspel van keuzes van mensen en die
uitkomsten van dit samenspel evalueert in termen van welvaart en – indien nodig –
beleidsvoorstellen doet ter bijsturing
o Spanningsveld tussen:
Behoeften (goederen en diensten die onbeperkt zijn)
Beschikbare middelen (grondstoffen, arbeid, kapitaal die beperkt zijn)
o Nooit voldoende middelen om alle behoeften in te vullen
1.2. Positieve wetenschap van keuze (p. 28-39)
Economie als ‘de wetenschap die de samenleving bestudeert als het samenspel van keuzes van
mensen’
‘Economische agenten’: personen en instellingen die beslissingen nemen betreffende economische
activiteiten interactie ertussen wordt voorgesteld door ‘economische kringloop’
Macro-economie:
o Studie van economie-brede fenomenen zoals inflatie, werkloosheid en economische groei
Micro-economie:
o Studie hoe gezinnen en bedrijven keuzes en beslissingen maken en interageren in markt
o Voor managers: past micro-economische theorie toe op managementbeslissingen
Optimale beslissingen volgens rationale-keuzemodel met als resultaat keuzes die leiden tot
winstmaximalisatie
Rationeel keuzegedrag:
o Principe 1: Mensen moeten keuzes maken (trade-offs)
Om één leuk goed te krijgen, moeten we meestal iets anders leuks opgeven
o Principe 2: Mensen denken in opportuniteitskosten
OK = waarde van verloren gegane best mogelijke alternatieve aanwendingen van middelen
Hoe bepalen?
Stap 1: Welke keuze werd gemaakt?
Stap 2: Welke middelen werden hiertoe ingezet?
Stap 3: Welke alternatieve aanwending(en) was/waren mogelijk?
Stap 4: Wat is het beste alternatief?
Stap 5: Wat is de waarde van het beste alternatief?
o Principe 3: Mensen denken in marge
Actie zal slechts ondernomen worden als marginale voordelen die er aan gebonden zijn de
marginale kosten overstijgen (MO ≥ MK)
o Principe 4: Mensen reageren op prikkels
Mensen maken beslissingen door kosten en opbrengsten te vergelijken en af te wegen
gedrag wijzigt wanneer kosten en/of opbrengsten veranderen
1.3. Normatieve wetenschap van evaluatie en beleid (p. 39-42)
Economie als ‘wetenschap die uitkomsten van samenspel evalueert in termen van welvaart en –
indien nodig – beleidsvoorstellen doet ter bijsturing
Minimaal Pareto principe:
o Als we minstent één iemand beter af kunnen maken, zonder anderen slechter af te maken, dan
is het een verbetering
Positieve analyse (‘Economist as a scientist’)
o Zoeken en verklaren van verbanden
o Beschrijven van situatie zoals ze is, op een neutrale wijze
Normatieve analyse (‘Economist as a policy advisor’)
o Evalueert of een situatie wenselijk is of niet
o Voorschrijven van wat er zou moeten gebeuren, vertrekkend vanuit bepaalde waardeoordelen
,Micro-Economie (Deel 2) H3: Vraag en Aanbod
H3: VRAAG EN AANBOD
3.1. Ideale markt (p. 85-87)
Markt
o Geheel van vraag naar en aanbod van bepaald product; maar niet elke markt functioneert op
dezelfde manier: prijsvorming verschilt van markt tot markt
Marktvormen
o Aantal concurrenten in markt
Eén aanbieder: monopolie
Twee aanbieders: duopolie
Enkele aanbieders: oligopolie
Zeer veel aanbieders: concurrentie
o Aard van aangeboden product
Homogeen: producten van verschillende aanbieders worden door consumenten als
nagenoeg identiek ervaren (bv. benzine)
Heterogeen: producten van verschillende aanbieders worden door consumenten als
duidelijk verschillend ervaren (bv. kledij)
Ideale markt
o Vragers en aanbieders hebben geen markt
o Goederen en diensten zijn private goederen en diensten zonder externaliteiten
o Vragers en aanbieders hebben dezelfde informatie over goederen en diensten
Competitieve markt of markt van volmaakte mededinging
o Veel vragers en aanbieders (marktatomisme)
Elke aanbieder is zo klein in vergelijking met markt dat hij/zij een verwaarloosbare invloed
heeft op de prijs (prijsnemers)
o Homogeen goed/dienst aangeboden
Omdat producten door consumenten als identiek worden ervaren, kijkt deze enkel naar de
prijs
3.2. Vraag als uitdrukking van bereidheid tot betalen (p. 87-96)
Reservatie/kritische prijs
o Maximale prijs die men bereid is te betalen voor product: bij prijs hoger dan reservatieprijs, zal
desbetreffende individu het product niet kopen
Wet van de vraag
o Omgekeerd of negatief verband tussen prijs en gevraagde hoeveelheid
o Geeft totale betalingsbereidheid weer: bereidheid tot betalen van alle vragers
consumentensurplus is verschil tussen maximale betalingsbereidheid en betaalde marktprijs
o Naarmate meer producten/diensten gevraagd worden, daalt de betalingsbereidheid voor de
laatst gekochte eenheid ervan
Partiële vraagfunctie
o qv = a – bp (a en b onbekend a = verandering q bij verandering 1p; b = q bij 0p)
o Ceteris paribus hypothese: invloed van één verklarende variabele (bv. p) op de te verklaren
variabele (q) onder veronderstelling dat alle andere verklarende variabelen niet veranderen
o q = V(p)
Inverse vraagfunctie
o Bij gegeven hoeveelheid, welke prijs is consument bereid te betalen voor één extra eenheid
(marginale betalingsbereidheidcurve) p = V-1(q)
Bewegingen op curve vs. vraagschokken
o Verschuivingen langs (of op) curve = veranderingen eigen prijs
o Verschuivingen van curve = veranderingen van andere
verklarende variabelen (geen CP)
Richting verschuivingen
o Positieve schok = gevraagde hoeveelheid neemt toe bij gegeven prijs
o Negatieve schok = gevraagde hoeveelheid neemt af bij gegeven prijs
o Naar boven/onder = als schok in eerste instantie prijs beïnvloedt
o Naar links/rechts = als schok in eerste instantie hoeveelheid beïnvloedt
Soorten vraagschokken
,Micro-Economie (Deel 2) H3: Vraag en Aanbod
o Impact van prijzen van andere goederen
Substituten: stijging van prijs van één product leidt tot stijging vraag ander product
Complementen: stijging van prijs van één product leidt tot daling vraag ander product
o Impact van inkomen
Normaal goed: als vraag naar goed stijgt als het inkomen stijgt (pralines, bier, reizen)
Inferieur goed: als vraag naar goed daalt als inkomen stijgt (witte producten, frikandel…)
o Impact van…
Voorkeur: als je van product houdt, zal je er meer van kopen
Verwachtingen: als je inkomensstijging verwacht ga je minder sparen en meer uitgeven, als
je prijsdaling verwacht stel je aankoop uit
Reclame: als bedrijf reclamecampagne voert voor product, zal vraag waarschijnlijk stijgen
o Andere vraagschokken
Cyclisch (dag-, week-, jaarpatronen, meerjarig)
Maatschappelijke ontwikkelingen (LPs, CDs, downloads)
Eénmalige gebeurtenissen (maanlanding, 11 september…)
3.3. Aanbod als uitdrukking van marginale kosten (p. 96-103)
Reservatie/kritische prijs
o Minimale prijs waartegen een aanbieder bereid is het product aan te bieden: bij een prijs lager
dan die reservatieprijs, zal de desbetreffende aanbieder het product niet aanbieden
Wet van het aanbod
o Positief verband tussen prijs en aangeboden hoeveelheid
o Geeft totale productiekost weer: som marginale productiekost alle aangeboden eenheden
producentensurplus is verschil tussen marginale kost en ontvangen marktprijs
o Minimale prijs die producenten willen krijgen om extra goed op markt te brengen, neemt toe
naarmate ze er al meer produceren
Partiële aanbodfunctie
o qa = a + bp (a en b onbekend a = verandering q bij verandering 1p; b = q bij 0p)
o Ceteris paribus hypothese: invloed van één verklarende variabele (bv. p) op de te verklaren
variabele (q) onder veronderstelling dat alle andere verklarende variabelen niet veranderen
o q = A(p)
Inverse aanbodfunctie
o Bij gegeven hoeveelheid, welke prijs wil ondernemer als minimale compensatie voor hij één
extra eenheid wil aanbieden (marginale kostencurve) p = A-1(q)
Stijgende marginale kostencurve
o Wet van afnemende meeropbrengsten: om één extra eenheid output te produceren, moet je
steeds meer middelen inzetten en kosten maken marginale productiekosten stijgen
Bewegingen op curve vs. aanbodschokken
o Verschuivingen langs (of op) curve = veranderingen van eigen prijs
o Verschuivingen van curve = veranderingen van andere verklarende variabelen (geen CP)
Richting verschuivingen
o Positieve schok = aangeboden hoeveelheid neemt toe bij gegeven prijs
o Negatieve schok = aangeboden hoeveelheid neemt af bij gegeven prijs
o Naar boven/onder = als schok in eerste instantie prijs beïnvloedt
o Naar links/rechts = als schok in eerste instantie hoeveelheid beïnvloedt
Soorten aanbodschokken
o Impact van…
Winstgevendheid van andere goederen die kunnen geproduceerd worden: ondernemingen
kunnen eventueel switchen tussen verschillende producten
Technologie: technologische vooruitgang doet productiekosten dalen en aanbod toenemen
Natuurlijke/sociale factoren: omgevingsfactoren bepalen mee het aanbod;
weersomstandigheden, veranderende sociale normen of sociale onrust kunnen aanbod
beïnvloeden
Inputprijzen: loonkosten of andere inputprijzen bepalen sterk kosten en dus aanbod
Verwachtingen: conjunctuur verwachtingen van ondernemers of hun verwachtingen over
prijsevolutie zullen beslissingen over aanbod mede bepalen
3.4. Prijsvorming (p. 104-109)
Prijsdynamiek
, Micro-Economie (Deel 2) H3: Vraag en Aanbod
o Aanbodoverschot: als p > p*
Neerwaartse druk op prijs omdat producenten kortingen toestaan om aanbodoverschot
kwijt te geraken (bv. solden)
Gevraagde hoeveelheid neemt toe en aangeboden hoeveelheid
neemt af
o Vraagoverschot: als p < p*
Opwaartse druk op prijs omdat consumenten tegen elkaar opbieden
om schaarse goederen toch te verwerven (bv. concerttickets)
Gevraagde hoeveelheid neemt af en aangeboden hoeveelheid neemt toe
Signaalfunctie
o Stijgende prijzen geven aan dat er op de markt een tekort is
Leert producenten dat het loont om extra te produceren omdat de hogere kosten nu
gemakkelijker kunnen gerecupereerd worden
Leert consumenten dat ze bereid moeten zijn meer op te geven om het goed aan te kopen
en dat ze dit dus moeten afwegen tegenover de aankoop van andere goederen
o Dalende prijzen geven aan dat er op de markt een overschot is
Leert producenten dat kosten minder gemakkelijk kunnen gerecupereerd worden en het
aangeraden is de productie terug te schroeven
Leert consumenten dat ze minder zullen moeten opgeven om het goed aan te kopen wat
hen mogelijks net over de streep kan trekken om het goed aan te kopen
Analyse evenwichtsveranderingen
o Zoek uit of gebeurtenis de vraagfunctie of aanbodfunctie beïnvloedt (of eventueel beide)
o Zoek uit in welke richting de functie verschuift (links, rechts, boven, onder)
o Bekijk figuur hoe het evenwicht wijzigt en bepaal nieuwe evenwichtsprijs en -hoeveelheid
o Gebruik comparatieve statica:
Vergelijking van marktevenwicht voor en na schok
Geen uitspraak over traject tussen evenwichten
Nieuw marktevenwicht bij positieve vraagschok
Nieuw marktevenwicht bij positieve aanbodschok
Nieuw marktevenwicht bij combinatie vraag- en aanbodschok
+
Prijsstabiliteit
o In praktijk: vele schokken tegelijk (zowel vraag als aanbod) en volgen schokken elkaar snel op
o Daardoor kan prijs in competitieve markt (prijsnemers) zeer instabiel zijn (bv. aandelenkoers)
o Niet-competitieve markt (prijszetters) worden vaak gekenmerkt door grotere prijsstabiliteit (bv.
autoconstructeurs verhogen niet gemakkelijk prijs na positieve vraagschok (bv. autosalon),
maar ze zullen eerder de levertermijn verlengen)