Functionele Anatomie – extremiteiten
Module 1; deel 1
a. Inleiding in de anatomie
Oorspronkelijk: (oude basiswetenschap)
Anatomie afkomstig van ‘anatomnein’ → opensnijden
‘Ontleedkunde’ = leer van levende wezens zoals die zich door dissectie aan ons
openbaren
→ letterlijk in tijd van Andres Vesalius (demonstreerde anatomie 1536 te Leuven)
Algemeen:
Anatomie = vakgebied uit de biologie waarin de vorm, de structuur en de
organisatie van organismen bestudeerd wordt
De uitwendige vorm en structuur van plant- en diersoorten is zo kenmerkend dat
ze meestal direct van elkaar te onderscheiden zijn
1. Microscopische anatomie
Oudste en eenvoudigste wezens: één enkele cel → microscopisch
afmetingen en vorm + structuur kan slechts met vergrotende instrumenten
bestudeerd worden
Grotere massa’s ontstaan door aan elkaar kleven = cellen die
samenwerken om specifieke functie uit te voeren → nieuwe supra-cellulaire
eenheid vormt weefsel
Type weefsel: hard (botweefsel), zacht (vetweefsel), vloeibaar (bloed)
Hoewel weefsels macroscopisch zichtbare levende stof geven, toch
microscopische anatomie, asa weefsel eenvoudige herhaling is van
eenzelfde patroon
2. Macroscopische anatomie
= De studie van de vorm en de structuur van deze organisatie, in zijn geheel en in
zijn onderdelen, is het object van de macroscopische anatomie
Aaneenklevende cellen kunnen elkaar beïnvloeden + permeabel w voor
bepaalde stoffen zodat cellen niet meer = blijven → er ontstaan
gedifferentieerde weefsels → gaat gepaard met functionele specialisering in
dienst van een georganiseerd geheel
⇒ dit geheel, een verbinding van verschillende weefsels, is een orgaan
o Voorbeeld: spier → spierweefsel, vet, vliezen en pezen
De verzameling van samenwerkende organen wordt een stelsel genoemd
o Voorbeeld: bloedvatenstelsel → het hart, de bloedvaten en bloed
Tenslotte zullen verschillende stelsels het organisme vormen, in casu de
mens
3. Klassieke anatomie
= in klassieke ontleedkunde van het menselijk lichaam, in tegenstelling tot
pathologische anatomie, beschrijft men de gemiddelde bouw van een volgroeid en
normaal lichaam
Systematische (of stelselmatige) anatomie : lichaam w beschreven volgens
zijn systemen of stelsels, ongeacht waar ze zich in het lichaam bevinden.
Voor een beschrijving van het bewegingsapparaat zal men gebruik maken
, van zowel het beenderstelsel (met als organen bot, kraakbeen,
beenverbindingen) als het spierstelsel (met als organen skeletspieren,
pezen, vliezen)
Topografische anatomie: lichaam w verdeelt in streken of regiones. In elke
regio w voorkomende organen bestudeert en w nadruk gelegd op de
ruimtelijke verhoudingen en onderlinge relaties
b. De anatomische nomenclatuur
→ stelselmatige anatomie is
een doelmatige
1. Anatomische terminologie (in 1955 te Parijs werd de Nominavoorbereiding op de
Anatomica opgesteld) topografische, die van groot
belang is onder andere bij
Bewegingsapparaat:
Enkelvoud Meervoud
a : arteria, slagader; aa : arteriae
art : articulatio, gewricht; artt : articulationes
lig : ligamentum, band; ligg : ligamenta
m : musculus, spier; mm : musculi
n : nervus, zenuw; nn : nervi
r : ramus, tak; rr : rami
v : vena, ader; vv : venae
Beenderige uitsteeksels (verhevenheden) en uithollingen (indeukingen)
uitsteeksels:
o condylus en caput: grote, ronde knobbels
o crista: kam
o linea: een minder duidelijke aftekening dan een crista
o processus: algemene naam voor uitsteeksel
o tuberculum: kleine rond uitsteeksel
o tuberositas: ruwe verdikking
uithollingen:
o foramen: opening
o fossa: uitgehold vlak
o sulcus: groeve
o sinus: kanaal
De namen van spieren zijn vaak te begrijpen omdat ze refereren naar een
specifiek kenmerk zoals:
o de vorm: m. deltoideus, m. quadratus
o grootte: m. gluteus maximus, m. teres minor
o aantal hoofden: m. biceps, m. triceps
o plaats in het lichaam: m. brachialis, m. palmaris longus
o functie: m. supinator, m. adductor magnus
2. De anatomische positie
= als referentie om positie en oriëntatie van verschillende lichaamsdelen te
beschrijven
in deze positie:
→ Het lichaam is rechtop, naar voren gericht en staat rechtop
→ De voeten zijn parallel en plat op de vloer, met de tenen naar voren
gericht
Module 1; deel 1
a. Inleiding in de anatomie
Oorspronkelijk: (oude basiswetenschap)
Anatomie afkomstig van ‘anatomnein’ → opensnijden
‘Ontleedkunde’ = leer van levende wezens zoals die zich door dissectie aan ons
openbaren
→ letterlijk in tijd van Andres Vesalius (demonstreerde anatomie 1536 te Leuven)
Algemeen:
Anatomie = vakgebied uit de biologie waarin de vorm, de structuur en de
organisatie van organismen bestudeerd wordt
De uitwendige vorm en structuur van plant- en diersoorten is zo kenmerkend dat
ze meestal direct van elkaar te onderscheiden zijn
1. Microscopische anatomie
Oudste en eenvoudigste wezens: één enkele cel → microscopisch
afmetingen en vorm + structuur kan slechts met vergrotende instrumenten
bestudeerd worden
Grotere massa’s ontstaan door aan elkaar kleven = cellen die
samenwerken om specifieke functie uit te voeren → nieuwe supra-cellulaire
eenheid vormt weefsel
Type weefsel: hard (botweefsel), zacht (vetweefsel), vloeibaar (bloed)
Hoewel weefsels macroscopisch zichtbare levende stof geven, toch
microscopische anatomie, asa weefsel eenvoudige herhaling is van
eenzelfde patroon
2. Macroscopische anatomie
= De studie van de vorm en de structuur van deze organisatie, in zijn geheel en in
zijn onderdelen, is het object van de macroscopische anatomie
Aaneenklevende cellen kunnen elkaar beïnvloeden + permeabel w voor
bepaalde stoffen zodat cellen niet meer = blijven → er ontstaan
gedifferentieerde weefsels → gaat gepaard met functionele specialisering in
dienst van een georganiseerd geheel
⇒ dit geheel, een verbinding van verschillende weefsels, is een orgaan
o Voorbeeld: spier → spierweefsel, vet, vliezen en pezen
De verzameling van samenwerkende organen wordt een stelsel genoemd
o Voorbeeld: bloedvatenstelsel → het hart, de bloedvaten en bloed
Tenslotte zullen verschillende stelsels het organisme vormen, in casu de
mens
3. Klassieke anatomie
= in klassieke ontleedkunde van het menselijk lichaam, in tegenstelling tot
pathologische anatomie, beschrijft men de gemiddelde bouw van een volgroeid en
normaal lichaam
Systematische (of stelselmatige) anatomie : lichaam w beschreven volgens
zijn systemen of stelsels, ongeacht waar ze zich in het lichaam bevinden.
Voor een beschrijving van het bewegingsapparaat zal men gebruik maken
, van zowel het beenderstelsel (met als organen bot, kraakbeen,
beenverbindingen) als het spierstelsel (met als organen skeletspieren,
pezen, vliezen)
Topografische anatomie: lichaam w verdeelt in streken of regiones. In elke
regio w voorkomende organen bestudeert en w nadruk gelegd op de
ruimtelijke verhoudingen en onderlinge relaties
b. De anatomische nomenclatuur
→ stelselmatige anatomie is
een doelmatige
1. Anatomische terminologie (in 1955 te Parijs werd de Nominavoorbereiding op de
Anatomica opgesteld) topografische, die van groot
belang is onder andere bij
Bewegingsapparaat:
Enkelvoud Meervoud
a : arteria, slagader; aa : arteriae
art : articulatio, gewricht; artt : articulationes
lig : ligamentum, band; ligg : ligamenta
m : musculus, spier; mm : musculi
n : nervus, zenuw; nn : nervi
r : ramus, tak; rr : rami
v : vena, ader; vv : venae
Beenderige uitsteeksels (verhevenheden) en uithollingen (indeukingen)
uitsteeksels:
o condylus en caput: grote, ronde knobbels
o crista: kam
o linea: een minder duidelijke aftekening dan een crista
o processus: algemene naam voor uitsteeksel
o tuberculum: kleine rond uitsteeksel
o tuberositas: ruwe verdikking
uithollingen:
o foramen: opening
o fossa: uitgehold vlak
o sulcus: groeve
o sinus: kanaal
De namen van spieren zijn vaak te begrijpen omdat ze refereren naar een
specifiek kenmerk zoals:
o de vorm: m. deltoideus, m. quadratus
o grootte: m. gluteus maximus, m. teres minor
o aantal hoofden: m. biceps, m. triceps
o plaats in het lichaam: m. brachialis, m. palmaris longus
o functie: m. supinator, m. adductor magnus
2. De anatomische positie
= als referentie om positie en oriëntatie van verschillende lichaamsdelen te
beschrijven
in deze positie:
→ Het lichaam is rechtop, naar voren gericht en staat rechtop
→ De voeten zijn parallel en plat op de vloer, met de tenen naar voren
gericht