Kennis van gezondheid en inzichten in ziek zijn
Les 3
Overzicht
→ Het leven is dynamisch: cellen, weefsels en organismen veranderen continu.
→ Drie sleutelprocessen: groei, homeostase en veroudering.
• Groei
• Homeostase
• Veroudering
Groei
• Evolutionair: eencellig vs meercellig organismen
• Cellulair: celdeling (mitose)
• Organisme
• Populatie
• Pathologisch: bvb groeistoornissen
Eencellige organismen:
→ één enkele cel die alle levensfuncties omvat, van stofwisseling tot voortplanting en groei
• Ze vormen de basisbouwstenen van het leven op aarde en vertegenwoordigen zowel
prokaryoten (bacteriën en archaea) als eukaryoten (protisten, gisten, sommige algen).
Prokaryoten en eukaryoten:
• Prokaryoten (bacteriën en archaea) behoren tot de oudste levensvormen.
o Ze hebben geen echte kern, DNA vrij in het cytoplasma (nucleoid).
• Eencellige eukaryoten ontstonden via endosymbiose (mitochondriën en later
chloroplasten).
o Ze vertegenwoordigen cruciale evolutionaire innovaties: compartimentalisatie,
cytoskelet, complexe genregulatie.
o DNA in een kern, aanwezigheid van organellen.
,Eerste stappen naar multicellulariteit:
• Kolonievorming
o Eencellige organismen vormen clusters (filamenten, aggregaten)
o Voorbeeld: Volvox (groene alg)
• Cellulaire adhesie
o Ontstaan van moleculen voor cel-cel hechting (cadherines, integrines)
• Communicatie
o Signaaltransductieroutes: coördinatie tussen cellen
o Voorbeeld: gap junctions. (kanaal tussen twee cellen)
• Differentiatie en specialisatie
o Ontstaan van verschillende celtypes met specifieke functies
o Genregulatie bepaalt welke genen “aan” of “uit” staan
→ voordelen van multicellulariteit:
• Grotere omvang: minder kwetsbaar voor predatie
• Specialisatie: efficiëntere verdeling van functies (voeding, voortplanting, bescherming)
• Nieuwe ecologische niches: exploitatie van complexe omgevingen
• Langere levensduur: niet elke cel hoeft vitaal te blijven, zolang het geheel overleeft
Organisatie van meercellig organisme:
, → groei:
• Toename in de massa, omvang of complexiteit van een organisme (of deel daarvan),
meestal door celdeling, celgroei en weefselopbouw.
• Gebaseerd op cellulaire processen
o Celproliferatie (meer cellen)
o Celhypertrofie (grotere cellen) (bij trainen)
o Matrixafzetting (meer extracellulaire stoffen, bv. bot)
• Lengtegroei
• Toename gewicht
• Spierontwikkeling
• Hart en longen vergroten en passen zich aan,
aan de groeiende lichaamsbehoefte
• Hersenrijping
• Groeipatronen zijn niet lineair:
• Snelle groei in kindertijd.
• Groeispurt in puberteit (lengte + spiermassa).
• Plateau in volwassenheid.
• Geslacht, genetica, voeding en omgeving beïnvloeden de groeicurves.
Klinische relevantie:
• Te weinig groei:
o Groeihormoondeficiëntie
o Ondervoeding
o Chronische ziekte
• Te veel groei:
o Gigantisme: te veel groei hormoon tijdens kindertijd
o Acromegalie: te veel groei hormoon bij volwassenen
Homeostase
• Dynamische “evenwichtstoestand” van het interne milieu.
• Het vermogen van het lichaam om een stabiel intern milieu
te handhaven wanneer de externe omstandigheden
voortdurend veranderen
• Fysiologisch proces
• Vermogen van het lichaam om het intern
milieu constant te houden
• Evenwicht
• Bioconstanten
o glucoseconcentratie
o bloeddruk
o lichaamstemperatuur
Les 3
Overzicht
→ Het leven is dynamisch: cellen, weefsels en organismen veranderen continu.
→ Drie sleutelprocessen: groei, homeostase en veroudering.
• Groei
• Homeostase
• Veroudering
Groei
• Evolutionair: eencellig vs meercellig organismen
• Cellulair: celdeling (mitose)
• Organisme
• Populatie
• Pathologisch: bvb groeistoornissen
Eencellige organismen:
→ één enkele cel die alle levensfuncties omvat, van stofwisseling tot voortplanting en groei
• Ze vormen de basisbouwstenen van het leven op aarde en vertegenwoordigen zowel
prokaryoten (bacteriën en archaea) als eukaryoten (protisten, gisten, sommige algen).
Prokaryoten en eukaryoten:
• Prokaryoten (bacteriën en archaea) behoren tot de oudste levensvormen.
o Ze hebben geen echte kern, DNA vrij in het cytoplasma (nucleoid).
• Eencellige eukaryoten ontstonden via endosymbiose (mitochondriën en later
chloroplasten).
o Ze vertegenwoordigen cruciale evolutionaire innovaties: compartimentalisatie,
cytoskelet, complexe genregulatie.
o DNA in een kern, aanwezigheid van organellen.
,Eerste stappen naar multicellulariteit:
• Kolonievorming
o Eencellige organismen vormen clusters (filamenten, aggregaten)
o Voorbeeld: Volvox (groene alg)
• Cellulaire adhesie
o Ontstaan van moleculen voor cel-cel hechting (cadherines, integrines)
• Communicatie
o Signaaltransductieroutes: coördinatie tussen cellen
o Voorbeeld: gap junctions. (kanaal tussen twee cellen)
• Differentiatie en specialisatie
o Ontstaan van verschillende celtypes met specifieke functies
o Genregulatie bepaalt welke genen “aan” of “uit” staan
→ voordelen van multicellulariteit:
• Grotere omvang: minder kwetsbaar voor predatie
• Specialisatie: efficiëntere verdeling van functies (voeding, voortplanting, bescherming)
• Nieuwe ecologische niches: exploitatie van complexe omgevingen
• Langere levensduur: niet elke cel hoeft vitaal te blijven, zolang het geheel overleeft
Organisatie van meercellig organisme:
, → groei:
• Toename in de massa, omvang of complexiteit van een organisme (of deel daarvan),
meestal door celdeling, celgroei en weefselopbouw.
• Gebaseerd op cellulaire processen
o Celproliferatie (meer cellen)
o Celhypertrofie (grotere cellen) (bij trainen)
o Matrixafzetting (meer extracellulaire stoffen, bv. bot)
• Lengtegroei
• Toename gewicht
• Spierontwikkeling
• Hart en longen vergroten en passen zich aan,
aan de groeiende lichaamsbehoefte
• Hersenrijping
• Groeipatronen zijn niet lineair:
• Snelle groei in kindertijd.
• Groeispurt in puberteit (lengte + spiermassa).
• Plateau in volwassenheid.
• Geslacht, genetica, voeding en omgeving beïnvloeden de groeicurves.
Klinische relevantie:
• Te weinig groei:
o Groeihormoondeficiëntie
o Ondervoeding
o Chronische ziekte
• Te veel groei:
o Gigantisme: te veel groei hormoon tijdens kindertijd
o Acromegalie: te veel groei hormoon bij volwassenen
Homeostase
• Dynamische “evenwichtstoestand” van het interne milieu.
• Het vermogen van het lichaam om een stabiel intern milieu
te handhaven wanneer de externe omstandigheden
voortdurend veranderen
• Fysiologisch proces
• Vermogen van het lichaam om het intern
milieu constant te houden
• Evenwicht
• Bioconstanten
o glucoseconcentratie
o bloeddruk
o lichaamstemperatuur