Chirurgie
Hoofdstuk 2
Werkterrein chirurg: niet-operatieve en operatieve behandelingen.
Specialismen:
Algemene chirurgie (traumatologie, maagdarmchirurgie, oncologische chirurgie,
chirurgie van de bloedvaten)
Orthopedie (misvormingen, groeistoornissen, ziekten en letsels van steun- en
bewegingsapparaat als gevolg van ongeval)
Urologie (aangeboren afwijkingen, ziekten en verwondingen van nieren en
afvoerwegen, mannelijke geslachtsorganen)
Plastische chirurgie (correctie van defecten in huid)
Neurochirurgie (aandoeningen van hersenen, ruggenmerg en zenuwen)
Cardiopulmonale chirurgie (operaties aan hart en grote bloedvaten + ingrepen
longen, mediastinum en thoraxwand).
Operatieve methoden:
Scheiding van weefsel door insnijden en prepareren.
Punctie en drainage van vochtophopingen.
Wegnemen van weefsels en organen (resectie).
Verenigen van weefsels of structuren (bijv. hechten).
Plastiek of reconstructie.
Transplantatie.
Implantatie en toepassingen van prothesen.
Allotransplantatie: transplantatie van organisme op ander organisme van dezelfde soort.
Medicijngebruik noodzakelijk om afstoting te voorkomen.
Hoofdstuk 3
Verpleegafdeling: patiënten die acuut zijn opgenomen, geopereerd. Bij opname wordt
anamnese afgenomen, lichamelijk onderzocht, afspraken gemaakt, verpleegplan opgesteld,
indien nodig uitleg anesthesie en aard operatie + voorbereidingen operatie.
Voorbereidingskamer: anesthesist bereidt patiënt voor op operatie. Narcose kan gegeven
worden in operatiekamer of in voorbereidingskamer. Voordeel aparte kamer: rustiger voor
patiënt. Nadeel: patiënt moet vervoerd worden tijdens cruciale deel van narcose.
Operatiekamer: voorbereiding: patiënt in juiste houding, operatiegebied gereinigd en
gedesinfecteerd, patiënt steriel afgedekt. Alle personen die betrokken zijn bij operatie
hebben steriele kleding aan (operatiehandschoenen, mondkapje). Chirurg: opereert. 1e
assistent: houdt instrumenten vast. 2e assistent: zorgt dat operatiewond goed openblijft.
Operatieverpleegkundige: geeft instrumenten, hechtdraden, etc. aan.
Omloopverpleegkundige: zorgt voor vergeten benodigdheden. Anesthesist: houdt vitale
functies van patiënt in de gaten. In de toekomst: computergestuurde simulaties, medische
robots.
Verkoeverkamer: bewustzijn moet geleidelijk weer helder worden. Pols, bloeddruk en kleur
van patiënt worden regelmatig gemeten. Als patiënt stabile is wordt hij naar verpleegafdeling
gebracht.
Hoofdstuk 2
Werkterrein chirurg: niet-operatieve en operatieve behandelingen.
Specialismen:
Algemene chirurgie (traumatologie, maagdarmchirurgie, oncologische chirurgie,
chirurgie van de bloedvaten)
Orthopedie (misvormingen, groeistoornissen, ziekten en letsels van steun- en
bewegingsapparaat als gevolg van ongeval)
Urologie (aangeboren afwijkingen, ziekten en verwondingen van nieren en
afvoerwegen, mannelijke geslachtsorganen)
Plastische chirurgie (correctie van defecten in huid)
Neurochirurgie (aandoeningen van hersenen, ruggenmerg en zenuwen)
Cardiopulmonale chirurgie (operaties aan hart en grote bloedvaten + ingrepen
longen, mediastinum en thoraxwand).
Operatieve methoden:
Scheiding van weefsel door insnijden en prepareren.
Punctie en drainage van vochtophopingen.
Wegnemen van weefsels en organen (resectie).
Verenigen van weefsels of structuren (bijv. hechten).
Plastiek of reconstructie.
Transplantatie.
Implantatie en toepassingen van prothesen.
Allotransplantatie: transplantatie van organisme op ander organisme van dezelfde soort.
Medicijngebruik noodzakelijk om afstoting te voorkomen.
Hoofdstuk 3
Verpleegafdeling: patiënten die acuut zijn opgenomen, geopereerd. Bij opname wordt
anamnese afgenomen, lichamelijk onderzocht, afspraken gemaakt, verpleegplan opgesteld,
indien nodig uitleg anesthesie en aard operatie + voorbereidingen operatie.
Voorbereidingskamer: anesthesist bereidt patiënt voor op operatie. Narcose kan gegeven
worden in operatiekamer of in voorbereidingskamer. Voordeel aparte kamer: rustiger voor
patiënt. Nadeel: patiënt moet vervoerd worden tijdens cruciale deel van narcose.
Operatiekamer: voorbereiding: patiënt in juiste houding, operatiegebied gereinigd en
gedesinfecteerd, patiënt steriel afgedekt. Alle personen die betrokken zijn bij operatie
hebben steriele kleding aan (operatiehandschoenen, mondkapje). Chirurg: opereert. 1e
assistent: houdt instrumenten vast. 2e assistent: zorgt dat operatiewond goed openblijft.
Operatieverpleegkundige: geeft instrumenten, hechtdraden, etc. aan.
Omloopverpleegkundige: zorgt voor vergeten benodigdheden. Anesthesist: houdt vitale
functies van patiënt in de gaten. In de toekomst: computergestuurde simulaties, medische
robots.
Verkoeverkamer: bewustzijn moet geleidelijk weer helder worden. Pols, bloeddruk en kleur
van patiënt worden regelmatig gemeten. Als patiënt stabile is wordt hij naar verpleegafdeling
gebracht.