1.1 In de vroege middeleeuwen
Kenmerken van het Germaanse en Romeinse geloof
Germanen: Friezen, Franken, Saksen
Verschillen:
Germanen hadden geen geschriften, Romeinen wel
Germanen aanbaden hun goden in de vrije natuur (bossen en bosjes waren de
heilige plekken. Cultus = openbare verering in de natuur. Romeinen hadden
tempels en vonden godenbeelden juist belangrijk.
Overeenkomsten:
Meerdere goden aan wie ze offerden om gunsten te krijgen
Na de dood ga je naar een dodenrijk (contact met doden miss mogelijk)
Acculturatie: culturele aanpassing. Bataven hadden een combinatie van een romeinse god
en een Germaanse god.
Elke Germaanse stam had eigen goden en heilige plaatsen. Het natuurlijke en
bovennatuurlijke waren nauwelijks gescheiden.
Het christendom
De Germaanse godenwereld ging ten onder door de komst van het christendom. Het
christendom was monotheïstisch, had een heilig boek, had een leer van goed en kwaad en
gaf uitzicht op persoonlijke verlossing.
Het christendom had een goede organisatie. Het werd geleid door bisschoppen die lagere
geestelijken/pastoors in hun bisdom (kerkprovincie) benoemden. Bisschoppen
organiseerden synodes (kerkvergaderingen), omdat de rijkseenheid niet werd bevorderd
door discussies over de juiste geloofsopvattingen. Zo werden er regels voor de inhoud van
het geloof vastgesteld. Zoals de doctrine (god toont zich in 3 vormen: vader, zoon, heilige
geest.
Kerstening van Nederland
Christendom is sekte binnen jodendom > dringt door in groot deel van Romeinse rijk > wordt
Romeinse staatsgodsdienst.
Het dringt nog niet door in Nederland omdat het Romeinse gezag hier al verzwakt was.
Keerpunt: Engelse monniken o.l.v. Willibrord bekeren Clovis (leider Frankenrijk). Clovis gaf
zijn volk ook de opdracht om zich ook te bekeren. Keerpunt - 500
De noordelijke bevolkingen hielden zich vast aan vertrouwde opvattingen gewoonten <->
christendom.
Kerken en kloosters die werden gesticht waren symbool voor de Frankische macht <->
Germaanse macht
, Karel de Grote maakte een eind aan de weerstand tegen de Saksen/christendom.
Onderdelen van het oude geloof (Germaanse) leefden alsnog voort. Goden en
bovennatuurlijke wezens bleven bestaan in de vorm van heiligen, heksen en andere
fantasiewezens.
1.2 in de hoge en late middeleeuwen
Invloed van christendom op de samenleving
Het christendom had een grote invloed op het leven van mensen. Kerk en staat waren een
twee-eenheid. Elk hadden ze een eigen taak, maar taken werden ook uitgewisseld
(overlapping). Zo was de bisschop van Utrecht ook een leenman van meerdere provincies.
Voor elk probleem of gevaar was er een andere heilige. (Vb: Maria)
Men was constant bezig met het leven na de dood. Geld en goederen werden geschonken
zodat een goed geregeld leven na de dood hen te wachten stond. Met aflaten kon de tijd in
het vagevuur worden verkort. Vagevuur is de plek tussen hemel en hel waar je gestraft wordt
voor je zonden. De kerk had hierdoor veel inkomsten.
De kerk bepaalde de normen en waarden in het leven. Met biechten konden gelovigen hun
zonden opbiechten aan de priester. Intermediair = tussenpersoon
Hoe gaat de kerk om met afwijkende religieuze opvattingen
Het christendom was intolerant tegenover mensen met een afwijkende godsdienst. Tegen
moslims werden kruistochten georganiseerd, om Jeruzalem te veroveren. Joden werden
geïsoleerd (in aparte wijken wonen) en werden beschuldigd. Het vervolgen van joden heet
een pogrom.
De inquisitie werd opgericht om afwijkende christelijke opvattingen te bestrijden. 12 e eeuw
Niet iedereen was vroom (erg gelovig) maar een alternatieve levensbeschouwing was er niet.
Het christendom werd dus niet in twijfel getrokken.
Hoe komen niet-religieuze opvattingen op
De kerk verliest zijn monopolie op het onderwijs en wetenschap. Wetenschap werd
belangrijker (oprichten universiteiten). – 1300
Kennis uit de Bijbel ging samen met waarneming van feiten en logica (rede). Denkers
probeerden geloof en met elkaar in harmonie te brengen.
Kenmerken van het Germaanse en Romeinse geloof
Germanen: Friezen, Franken, Saksen
Verschillen:
Germanen hadden geen geschriften, Romeinen wel
Germanen aanbaden hun goden in de vrije natuur (bossen en bosjes waren de
heilige plekken. Cultus = openbare verering in de natuur. Romeinen hadden
tempels en vonden godenbeelden juist belangrijk.
Overeenkomsten:
Meerdere goden aan wie ze offerden om gunsten te krijgen
Na de dood ga je naar een dodenrijk (contact met doden miss mogelijk)
Acculturatie: culturele aanpassing. Bataven hadden een combinatie van een romeinse god
en een Germaanse god.
Elke Germaanse stam had eigen goden en heilige plaatsen. Het natuurlijke en
bovennatuurlijke waren nauwelijks gescheiden.
Het christendom
De Germaanse godenwereld ging ten onder door de komst van het christendom. Het
christendom was monotheïstisch, had een heilig boek, had een leer van goed en kwaad en
gaf uitzicht op persoonlijke verlossing.
Het christendom had een goede organisatie. Het werd geleid door bisschoppen die lagere
geestelijken/pastoors in hun bisdom (kerkprovincie) benoemden. Bisschoppen
organiseerden synodes (kerkvergaderingen), omdat de rijkseenheid niet werd bevorderd
door discussies over de juiste geloofsopvattingen. Zo werden er regels voor de inhoud van
het geloof vastgesteld. Zoals de doctrine (god toont zich in 3 vormen: vader, zoon, heilige
geest.
Kerstening van Nederland
Christendom is sekte binnen jodendom > dringt door in groot deel van Romeinse rijk > wordt
Romeinse staatsgodsdienst.
Het dringt nog niet door in Nederland omdat het Romeinse gezag hier al verzwakt was.
Keerpunt: Engelse monniken o.l.v. Willibrord bekeren Clovis (leider Frankenrijk). Clovis gaf
zijn volk ook de opdracht om zich ook te bekeren. Keerpunt - 500
De noordelijke bevolkingen hielden zich vast aan vertrouwde opvattingen gewoonten <->
christendom.
Kerken en kloosters die werden gesticht waren symbool voor de Frankische macht <->
Germaanse macht
, Karel de Grote maakte een eind aan de weerstand tegen de Saksen/christendom.
Onderdelen van het oude geloof (Germaanse) leefden alsnog voort. Goden en
bovennatuurlijke wezens bleven bestaan in de vorm van heiligen, heksen en andere
fantasiewezens.
1.2 in de hoge en late middeleeuwen
Invloed van christendom op de samenleving
Het christendom had een grote invloed op het leven van mensen. Kerk en staat waren een
twee-eenheid. Elk hadden ze een eigen taak, maar taken werden ook uitgewisseld
(overlapping). Zo was de bisschop van Utrecht ook een leenman van meerdere provincies.
Voor elk probleem of gevaar was er een andere heilige. (Vb: Maria)
Men was constant bezig met het leven na de dood. Geld en goederen werden geschonken
zodat een goed geregeld leven na de dood hen te wachten stond. Met aflaten kon de tijd in
het vagevuur worden verkort. Vagevuur is de plek tussen hemel en hel waar je gestraft wordt
voor je zonden. De kerk had hierdoor veel inkomsten.
De kerk bepaalde de normen en waarden in het leven. Met biechten konden gelovigen hun
zonden opbiechten aan de priester. Intermediair = tussenpersoon
Hoe gaat de kerk om met afwijkende religieuze opvattingen
Het christendom was intolerant tegenover mensen met een afwijkende godsdienst. Tegen
moslims werden kruistochten georganiseerd, om Jeruzalem te veroveren. Joden werden
geïsoleerd (in aparte wijken wonen) en werden beschuldigd. Het vervolgen van joden heet
een pogrom.
De inquisitie werd opgericht om afwijkende christelijke opvattingen te bestrijden. 12 e eeuw
Niet iedereen was vroom (erg gelovig) maar een alternatieve levensbeschouwing was er niet.
Het christendom werd dus niet in twijfel getrokken.
Hoe komen niet-religieuze opvattingen op
De kerk verliest zijn monopolie op het onderwijs en wetenschap. Wetenschap werd
belangrijker (oprichten universiteiten). – 1300
Kennis uit de Bijbel ging samen met waarneming van feiten en logica (rede). Denkers
probeerden geloof en met elkaar in harmonie te brengen.