Materialen
Eigenschappen en deeltjesmodellen
Molecuuleigenschappen:
- Ze verschillen in groote en in massa.
- Ze trekken elkaar aan; soms zwak soms sterk.
- Ze bewegen vrij tussen andere moleculen door (gas), ze trillen en glijden tegen en langs elkaar (vloeistof)
of ze trillen rond een vaste plek (vaste stof).
- Hoe warmer de stof is hoe sneller ze bewegen.
Moleculen > atomen = elementen = bouwstenen van moleculen = opgebouwd uit een zware kern met elektronen.
Vloeistof > vaste stof = stollen
Water bij elkaar door aantrekkingskracht, T lager moleculen langzamer, bij T=0 vaste plek gekregen, bewegen op
vaste posite.
Vloeistof > gas = verdampen
Water verwarmt, moleculen sneller bewegen, water 100 graden, moleculen los van elkaar, bewegen vrij, afstand
groot, elkaar niet meer aantrekken, bij botsing snelheid te groot om bij elkaar te blijven.
Het verschil tussen zware en lichte stofen > dichtheid. Dichtheid = het aantal kg / m3 stof.
P = dichtheid (kg/m3 )
m = massa (kg)
v = volume (m3)
Een model = een vereenvoudigde voorstelling van de werkelijkheid waarmee je de verschijnselen kunt verklaren.
Gas/luchtdruk > moleculen botsen contnu. T hoger > sneller bewegen > botsen vaker en harder > druk groter.
De druk van een afgesloten hoeveelheid lucht hangt af van de hoeveelheid lucht, van het volume en van de
temperatuur.
Bij iedere botsing wordt kracht uitgeoefend op de wand. De totale kracht van alle botsingen per m 2 is de druk van
het gas: de kracht (in N) die het gas per m 2 op de wand uitoefent. De eenheid is N/m 2, of pascal (Pa).
P = de druk (N/m2 of Pa)
F = de kracht (N)
A = de oppervlakte (m2)
Met een barometer (geribbeld metalen doosje) meet je de druk van de buitenlucht (de atmosferische
luchtdruk).
Met een manometer (dunne gebogen buis) meet je het drukverschil van een afgesloten hoeveelheid gas
en de buitenlucht.
Druk ~ het aantal deeltjes / m3 (meer moleculen > meer botsingen > grotere druk).
Voor een afgesloten gas is de druk ~ massa.
Bij samenpersen gas > meer en vakere botsingen > druk neemt toe.
Het verband tussen druk van een afgesloten hoeveelheid gas en temperatuur is lineair.
Alle gassen hebben dezelfde minimale temperatuur: de absolute Tschaal met graden
in Kelvin. Het nulpunt van deze schaal is het absolute nulpunt; de laagst mogelijke
temperatuur (-273 C) (deeltjes bewegen helemaal niet meer > deeltjes niet meer
botsen > geen druk). De absolute temperatuur wordt uitgedrukt in Kelvin (K).
Eigenschappen en deeltjesmodellen
Molecuuleigenschappen:
- Ze verschillen in groote en in massa.
- Ze trekken elkaar aan; soms zwak soms sterk.
- Ze bewegen vrij tussen andere moleculen door (gas), ze trillen en glijden tegen en langs elkaar (vloeistof)
of ze trillen rond een vaste plek (vaste stof).
- Hoe warmer de stof is hoe sneller ze bewegen.
Moleculen > atomen = elementen = bouwstenen van moleculen = opgebouwd uit een zware kern met elektronen.
Vloeistof > vaste stof = stollen
Water bij elkaar door aantrekkingskracht, T lager moleculen langzamer, bij T=0 vaste plek gekregen, bewegen op
vaste posite.
Vloeistof > gas = verdampen
Water verwarmt, moleculen sneller bewegen, water 100 graden, moleculen los van elkaar, bewegen vrij, afstand
groot, elkaar niet meer aantrekken, bij botsing snelheid te groot om bij elkaar te blijven.
Het verschil tussen zware en lichte stofen > dichtheid. Dichtheid = het aantal kg / m3 stof.
P = dichtheid (kg/m3 )
m = massa (kg)
v = volume (m3)
Een model = een vereenvoudigde voorstelling van de werkelijkheid waarmee je de verschijnselen kunt verklaren.
Gas/luchtdruk > moleculen botsen contnu. T hoger > sneller bewegen > botsen vaker en harder > druk groter.
De druk van een afgesloten hoeveelheid lucht hangt af van de hoeveelheid lucht, van het volume en van de
temperatuur.
Bij iedere botsing wordt kracht uitgeoefend op de wand. De totale kracht van alle botsingen per m 2 is de druk van
het gas: de kracht (in N) die het gas per m 2 op de wand uitoefent. De eenheid is N/m 2, of pascal (Pa).
P = de druk (N/m2 of Pa)
F = de kracht (N)
A = de oppervlakte (m2)
Met een barometer (geribbeld metalen doosje) meet je de druk van de buitenlucht (de atmosferische
luchtdruk).
Met een manometer (dunne gebogen buis) meet je het drukverschil van een afgesloten hoeveelheid gas
en de buitenlucht.
Druk ~ het aantal deeltjes / m3 (meer moleculen > meer botsingen > grotere druk).
Voor een afgesloten gas is de druk ~ massa.
Bij samenpersen gas > meer en vakere botsingen > druk neemt toe.
Het verband tussen druk van een afgesloten hoeveelheid gas en temperatuur is lineair.
Alle gassen hebben dezelfde minimale temperatuur: de absolute Tschaal met graden
in Kelvin. Het nulpunt van deze schaal is het absolute nulpunt; de laagst mogelijke
temperatuur (-273 C) (deeltjes bewegen helemaal niet meer > deeltjes niet meer
botsen > geen druk). De absolute temperatuur wordt uitgedrukt in Kelvin (K).