3. CONSUMENTENGEDRAG EN
DE AFLEIDING VAN DE VRAAG
1. INLEIDING
De marktvraag naar een product komt tot stand als resultaat van individuele beslissingen
van een groot aantal consuementen.
Het keuzeprobleem van de consument:
wil een maximale voldoening realiseren met zijn bepaald budget dat hij kan besteden
aan een gamma van goederen
Degelijke inzicht in consumptiebeslissingen van individuen is essentieel
- het leidt tot vraagfuncties van consumenten naar diverse goederen
(de vraag naar een bepaald goed stijgt meestal als de prijs daalt)
- hoe reageren rationele consumenten op prijswijzigingen en budgetveranderingen
- wat is invloed van de overheid (indirecte belastingen en subsidies, rantsoenering of
het gratis ter beschikking stellen van minimale consumptiehoeveelheiden)
- mits enkele aanpassingen kan men de analyse van het consumentengedrag
gebruiken om andere uiteenlopende consumptiebeslissingen te analyseren, zoals
keuze tussen verschillende producten binnen een bepaald marktsegment, keuze
trein of auto, hoeveel wil men lenen of sparen, ...
2. NUT, MARGINAAL NUTE EN CONSUMPTIEBESLISSINGEN
Nut = de voldoening die ghaald wordt uit de consumptie van een bepaalde hoeveelheid van
een willekeurig goed
Met deze stelling geen uitleg voor de WAARDEPARADOX = sommige goederen hebben een
zeer groot nut maar nagenoeg geen (markt)waarde bvb: lucht en water
Later werd het begrip MARGINAAL NUT ingevoerd = de toename in het totaal nut,
verkregen ten gevolge van een bijkomende eenheid consumptie van dit goed
, Het onderscheid tussen totaal en marginaal nut loste het probleem van de waardeparadox
op, SOMMIGE GOEDEREN HEBBEN EEN ZZER GROOT TOTAAL NUT MAAR HAAST GEEN
MARGINAAL NU! HET IS HET MARGINAAL NUT DIE DE WAARDE BEPAALT
Duitse econoom Herman Gossen vaststelling dat marginaal nut van een goed daalt wanneer
men meer en meer van dit goed consumeert
Dit idee is grondslag voor Alfred Marschall’s theorie:
Consumentenbeslissingen zijn resultaat van de confrontatie van enzerzijds
preferenties, wat wenst de consument en de budgettaire mogelijkheden van het individu.
Men kan de beslissingenvan de consument rationaliseren omdat de consument het NUT wil
maximaliseren door de beperkingen (beperkt budget) waarover hij beschikt.
STELLING: een consument consumeert de optimale hoeveelheid van een goed wanneer de
marginale baten van een extra euro voor dit goed (de voordelen) precies gelijk zijn aan de
marginale kosten (de nadelen) van deze bijkomende consumptie
De tekortkoming van deze stelling = nut is kardinaal (kwantitatief )meetbaar en is niet juist
modernere versie van deze stelling nut is ordinaal (kwalitatief) meetbaar
3. PREFERENTIES, INDIFFERENTIECURVEN EN NUTSFUNCTIES
3.1 Preferenties en indifferentiecurven
Micro economie gaat uit van RATIONEEL GEDRAG dit houdt 2 essentiële veronderstellingen
in 1.volledigheid (consument kan goederenbundels vergelijken bvb keuze uit 8 pizza’s
en 4 glazen bier of 2 pizza’s en 10 glazen bier)
2.preferenties zijn transitief (wanneer consument prefereert bundel a boven b en
bundel b boven c dan zal hij a verkiezen boven c)
Alhoewel NIET STRIKT VEREIST voor rationeel gedrag wordt ook nog rekening gehouden met
enkele bijkomende technische veronderstellingen over preferenties zoals
Niet verzadiging (non-saturatie) en convexiteit.
met niet saturatie wordt bedoeld dat de consument van alle goederen liever meer
dan minder heeft. In werkelijkheid bestaat saturatie wel denk aan roken, drinken,
eten enz maar tenzij expliciet vermeld wordt hier geen rekening mee gehouden.
Convexiteit = een technische eigenschap ivm de vorm van de curven
Wat betekenen de kwadranten I en III op de indifferentiecurve pag 103?
DE AFLEIDING VAN DE VRAAG
1. INLEIDING
De marktvraag naar een product komt tot stand als resultaat van individuele beslissingen
van een groot aantal consuementen.
Het keuzeprobleem van de consument:
wil een maximale voldoening realiseren met zijn bepaald budget dat hij kan besteden
aan een gamma van goederen
Degelijke inzicht in consumptiebeslissingen van individuen is essentieel
- het leidt tot vraagfuncties van consumenten naar diverse goederen
(de vraag naar een bepaald goed stijgt meestal als de prijs daalt)
- hoe reageren rationele consumenten op prijswijzigingen en budgetveranderingen
- wat is invloed van de overheid (indirecte belastingen en subsidies, rantsoenering of
het gratis ter beschikking stellen van minimale consumptiehoeveelheiden)
- mits enkele aanpassingen kan men de analyse van het consumentengedrag
gebruiken om andere uiteenlopende consumptiebeslissingen te analyseren, zoals
keuze tussen verschillende producten binnen een bepaald marktsegment, keuze
trein of auto, hoeveel wil men lenen of sparen, ...
2. NUT, MARGINAAL NUTE EN CONSUMPTIEBESLISSINGEN
Nut = de voldoening die ghaald wordt uit de consumptie van een bepaalde hoeveelheid van
een willekeurig goed
Met deze stelling geen uitleg voor de WAARDEPARADOX = sommige goederen hebben een
zeer groot nut maar nagenoeg geen (markt)waarde bvb: lucht en water
Later werd het begrip MARGINAAL NUT ingevoerd = de toename in het totaal nut,
verkregen ten gevolge van een bijkomende eenheid consumptie van dit goed
, Het onderscheid tussen totaal en marginaal nut loste het probleem van de waardeparadox
op, SOMMIGE GOEDEREN HEBBEN EEN ZZER GROOT TOTAAL NUT MAAR HAAST GEEN
MARGINAAL NU! HET IS HET MARGINAAL NUT DIE DE WAARDE BEPAALT
Duitse econoom Herman Gossen vaststelling dat marginaal nut van een goed daalt wanneer
men meer en meer van dit goed consumeert
Dit idee is grondslag voor Alfred Marschall’s theorie:
Consumentenbeslissingen zijn resultaat van de confrontatie van enzerzijds
preferenties, wat wenst de consument en de budgettaire mogelijkheden van het individu.
Men kan de beslissingenvan de consument rationaliseren omdat de consument het NUT wil
maximaliseren door de beperkingen (beperkt budget) waarover hij beschikt.
STELLING: een consument consumeert de optimale hoeveelheid van een goed wanneer de
marginale baten van een extra euro voor dit goed (de voordelen) precies gelijk zijn aan de
marginale kosten (de nadelen) van deze bijkomende consumptie
De tekortkoming van deze stelling = nut is kardinaal (kwantitatief )meetbaar en is niet juist
modernere versie van deze stelling nut is ordinaal (kwalitatief) meetbaar
3. PREFERENTIES, INDIFFERENTIECURVEN EN NUTSFUNCTIES
3.1 Preferenties en indifferentiecurven
Micro economie gaat uit van RATIONEEL GEDRAG dit houdt 2 essentiële veronderstellingen
in 1.volledigheid (consument kan goederenbundels vergelijken bvb keuze uit 8 pizza’s
en 4 glazen bier of 2 pizza’s en 10 glazen bier)
2.preferenties zijn transitief (wanneer consument prefereert bundel a boven b en
bundel b boven c dan zal hij a verkiezen boven c)
Alhoewel NIET STRIKT VEREIST voor rationeel gedrag wordt ook nog rekening gehouden met
enkele bijkomende technische veronderstellingen over preferenties zoals
Niet verzadiging (non-saturatie) en convexiteit.
met niet saturatie wordt bedoeld dat de consument van alle goederen liever meer
dan minder heeft. In werkelijkheid bestaat saturatie wel denk aan roken, drinken,
eten enz maar tenzij expliciet vermeld wordt hier geen rekening mee gehouden.
Convexiteit = een technische eigenschap ivm de vorm van de curven
Wat betekenen de kwadranten I en III op de indifferentiecurve pag 103?
