1 Elektriciteit
Elektrische schakelingen en energiegebruik | havo
Diagnostische toets
1 Hieronder staat een aantal uitspraken. Geef voor elk van deze uitspraken
aan of deze waar of niet waar is. Verbeter de onjuiste uitspraken.
A In een isolator kunnen vrije elektronen bewegen.
B Wisselspanning kan verhoogd of verlaagd worden met een transformator.
C De minpool van een spanningsbron oefent een aantrekkende kracht uit op de
vrije elektronen in een aangesloten draad.
D In een led-lamp wordt vrijwel alle elektrische energie omgezet in licht.
E Kerncentrales en conventionele centrales wekken elektrische energie op met
een generator.
F De energiedichtheid van waterstof is de hoeveelheid chemische energie die 1
liter waterstof bevat.
G Een generator zet warmte om in elektrische energie.
H Een gesloten stroomkring bevalt altijd een spanningsbron.
I Het vermogen van een apparaat is evenredig met de stroomsterkte door dat
apparaat en evenredig met de spanning over dat apparaat.
J De soortelijke weerstand van een materiaal is de weerstand van een
denkbeeldige draad van dat materiaal met een lengte van 1 m en een
dwarsdoorsnede van 1 m2.
K Zonnecellen zijn van een halfgeleider gemaakt.
L De weerstand van een apparaat is gelijk aan de spanning over dat apparaat
gedeeld door de stroomsterkte door dat apparaat.
M De wet van ohm geldt voor alle apparaten.
N De weerstand van een LDR neemt toe als de lichtintensiteit toeneemt.
O Een aardlekschakelaar beveiligt de huisinstallatie tegen overbelasting.
2 Een lamp is aangesloten op een gelijkspanningsbron. In de schakeling zijn
een voltmeter en een ampèremeter opgenomen. Teken het schakelschema.
3 Een led lamp met een vermogen van 5,0 W brandt 7,0 uur. Bereken het
energieverbruik van de lamp in kWh en in J.
4 Een 20 W-gloeilamp zendt per minuut 60 J licht uit. Bereken het rendement
van de gloeilamp.
5 Door een apparaat loopt een stroom van 0,73 A. Bereken het aantal
elektronen dat per seconde door het apparaat beweegt.
Figuur 1
6 Het diagram van figuur 1 geeft het verband tussen weerstand en temperatuur
van een component van elektrische schakelingen. Leg uit of deze component
een PTC of een NTC is.
7 Een koplamp van een auto en een lamp in huis hebben beide een vermogen
12 W. Leg uit door welke lamp de grootste stroom loopt.
8 Een 5,0 W-led-lamp is aangesloten op de netspanning. Bereken de
geleidbaarheid van de led-lamp.
© ThiemeMeulenhoff bv Pagina 1 van 3
Elektrische schakelingen en energiegebruik | havo
Diagnostische toets
1 Hieronder staat een aantal uitspraken. Geef voor elk van deze uitspraken
aan of deze waar of niet waar is. Verbeter de onjuiste uitspraken.
A In een isolator kunnen vrije elektronen bewegen.
B Wisselspanning kan verhoogd of verlaagd worden met een transformator.
C De minpool van een spanningsbron oefent een aantrekkende kracht uit op de
vrije elektronen in een aangesloten draad.
D In een led-lamp wordt vrijwel alle elektrische energie omgezet in licht.
E Kerncentrales en conventionele centrales wekken elektrische energie op met
een generator.
F De energiedichtheid van waterstof is de hoeveelheid chemische energie die 1
liter waterstof bevat.
G Een generator zet warmte om in elektrische energie.
H Een gesloten stroomkring bevalt altijd een spanningsbron.
I Het vermogen van een apparaat is evenredig met de stroomsterkte door dat
apparaat en evenredig met de spanning over dat apparaat.
J De soortelijke weerstand van een materiaal is de weerstand van een
denkbeeldige draad van dat materiaal met een lengte van 1 m en een
dwarsdoorsnede van 1 m2.
K Zonnecellen zijn van een halfgeleider gemaakt.
L De weerstand van een apparaat is gelijk aan de spanning over dat apparaat
gedeeld door de stroomsterkte door dat apparaat.
M De wet van ohm geldt voor alle apparaten.
N De weerstand van een LDR neemt toe als de lichtintensiteit toeneemt.
O Een aardlekschakelaar beveiligt de huisinstallatie tegen overbelasting.
2 Een lamp is aangesloten op een gelijkspanningsbron. In de schakeling zijn
een voltmeter en een ampèremeter opgenomen. Teken het schakelschema.
3 Een led lamp met een vermogen van 5,0 W brandt 7,0 uur. Bereken het
energieverbruik van de lamp in kWh en in J.
4 Een 20 W-gloeilamp zendt per minuut 60 J licht uit. Bereken het rendement
van de gloeilamp.
5 Door een apparaat loopt een stroom van 0,73 A. Bereken het aantal
elektronen dat per seconde door het apparaat beweegt.
Figuur 1
6 Het diagram van figuur 1 geeft het verband tussen weerstand en temperatuur
van een component van elektrische schakelingen. Leg uit of deze component
een PTC of een NTC is.
7 Een koplamp van een auto en een lamp in huis hebben beide een vermogen
12 W. Leg uit door welke lamp de grootste stroom loopt.
8 Een 5,0 W-led-lamp is aangesloten op de netspanning. Bereken de
geleidbaarheid van de led-lamp.
© ThiemeMeulenhoff bv Pagina 1 van 3