Bouw & Functie I: Histologie
Inhoudsopgave
1. Cardiovasculair stelsel ...................................................................................... 3
1.1 Inleiding ..................................................................................................... 3
1.2 De algemene bouw van bloedvaten.............................................................. 3
1.3 Het macrovasculair systeem ....................................................................... 4
1.3.1 Het hart .............................................................................................. 7
1.4 Het microvasculair systeem ...................................................................... 10
1.4.1 De capillairen of haarvaten ...................................................................... 11
1.4.2 De venulen ............................................................................................. 13
1.5 Bijzondere circulatiesystemen ................................................................... 14
1.6 Lymfestelsel ............................................................................................. 16
2. Het zenuwstelsel ............................................................................................. 19
2.1 Inleiding ................................................................................................... 19
2.2 Componenten van het zenuwweefsel......................................................... 19
2.2.1 Neuronen .......................................................................................... 19
2.2.2 Neuroglia of steunweefsel .................................................................. 21
2.3 Bouw van het zenuwstelsel ....................................................................... 24
2.3.1 Perifeer zenuwstelsel ......................................................................... 24
2.3.2 Centraal zenuwstelsel........................................................................ 27
2.4 De- en regeneratie .................................................................................... 28
3. Hersenen en ruggenmerg ................................................................................. 29
3.1 Centraal zenuwstelsel .............................................................................. 29
3.1.1 Grote hersenen of cerebrum ............................................................... 29
3.1.2 Hippocampus ................................................................................... 32
3.1.3 Cerebellum ....................................................................................... 33
3.1.4 Ruggenmerg of medulla spinalis ......................................................... 36
3.1.5 Hersenvliezen of meningen ................................................................ 36
4. Het gezichtsorgaan .......................................................................................... 40
4.1 De oogbol of bulbus oculi .......................................................................... 40
4.1.1 Buitenste oogrok = tunica fibrosa ........................................................ 40
1
, 4.1.2 Middenste oogrok = tunica uvea ......................................................... 45
4.1.3 Binnenste oogrok = retina ................................................................... 54
4.2 Beschermende aanhangsels ..................................................................... 60
4.2.1 Ooglid of palpebra ............................................................................. 60
4.2.2 Traanapparaat ................................................................................... 62
5. Het gehoororgaan ............................................................................................ 64
5.1 Buitenoor ................................................................................................. 64
5.1.1 Oorschelp = auricula = pinna .............................................................. 64
5.1.2 Uitwendige gehoorgang ...................................................................... 64
5.1.3 Trommelvlies of membrana tympani ................................................... 65
5.2 Middenoor ............................................................................................... 66
5.2.1 Cavum tympani ................................................................................. 66
5.2.2 Gehoorbeentjes ................................................................................ 67
5.2.3 Cellulae mastoidea ........................................................................... 68
5.2.4 Buis van Eustachius (4cm) ................................................................. 68
5.3 Binnenoor ................................................................................................ 69
5.3.1 Benig labyrinth .................................................................................. 69
5.3.2 Vliezig labyrinth ................................................................................. 71
5. Smaak-, reuk, extero- en interoreceptoren ........................................................ 80
5.1 Smaakorgaan ................................................................................................ 80
5.2 Reukorgaan .............................................................................................. 81
5.3 Tastorgaan (exteroreceptoren) ................................................................... 83
5.4 Interoreceptoren ...................................................................................... 85
2
,1. Cardiovasculair stelsel
1.1 Inleiding
1. Bloedsomloopstelsel:
- het hart
- Het macrovasculair systeem (transport)
- het microvasculair systeem (uitwisseling)
2 circuits: systemische en pulmonaire circulatie
2. Lymfestelsel: overmaat van intercellulaire vloeistof afvoeren naar de venen
Grote bloedsomloop: bloed vanuit linkerventrikel wordt
via de aorta naar het lichaam gestuurd (zuurstofrijk).
Venen (vena cava = belangrijkste) brengen zuurstofarm
bloed terug naar het hart.
Kleine bloedsomloop: arteriën brengen zuurstofarm
bloed naar de longen, zuurstof wordt opgenomen en
bloed gaat terug naar hart
1.2 De algemene bouw van bloedvaten
1. Tunica intima: bestaande uit endotheelcellen
➔ Lamina elastica interna
2. Tunica media: concentrische lagen van gladde
spiercellen waartussen bindweefsel ligt, meestal
rijk aan elastinevezels
➔ Lamina elastica interna
3. Tunica adventitia of externa: bindweefsel dat overwegend longitudinaal geschikt
is. Hierin treffen wij, wanneer ze dik is bloedvaatjes aan die de tunica adventitia
voeden = vasa vasorum
Componenten: endotheel, bindweefsel (collageen en elastine vezels, grondstof), glad
spierweefsel
Endotheel = éélagig plaveiselepitheel => semi-parmeabele barrière
- Uitwisseling van O2, C02, nutriënten, metabolieten,.. tussen bloed en
weefsels
- niet-trombogeen oppervlak; productie van o.a. heparine, plasmogeen-
activator, von Willebrand-factor => locale controle vorming trombus
- Regelt de locale vasculaire tonus en bloedstroom (endothelineI, ACE
(angiotensin-convertingenzyme); NO (nitricoxid)...)
3
, • angiotensin-convertingenzyme: stoffen die zorgen voor contractie van
gladde spiercellen
- Speelt een rol bij inflammatie en locale immuunrespons: lichaampjes van
Weibel-Palade, P-selectine, interleukines => diapedeses en activatie van
wittebloedcellen)
• Wnr inflammatie plaatsvindt gaan Weibel-Palade fuseren met
memebraan, dan P selectine (wordt herkend door complementaire
eiwitten aanwezig op lymfocyten)
- Secreteren van groeifactoren, oa. VEGF (vascular endothelial growth factor
=> vasculogenese, angiogenese …
• Vasculogenese: wanneer bloedvaten de novo gevormd worden
• Angiogenese: proces waarbij nieuwe bloedvaten worden gevormd uit
bestaande bloedvaten
De bloedsomloop wordt ingedeeld in een:
1. macrovasculair systeem, bestaande uit het hart, de arteriën en de venen. Dit
systeem zorgt alleen voor het transport.
2. microvasculair systeem, bestaande uit arteriolen, capillairen en venulen. Hier
gebeurt naast transport ook de metabolische uitwisseling van zuurstof en
koolstofdioxide. Tevens gebeurt hier de opname van voedingsstoffen en de afgave
van afvalproducten.
1.3 Het macrovasculair systeem
Het arterieel systeem
1. De elastische arteriën (25 – 10 mm) => transport
- Vb. aorta, a. carotis communis, a. subclavia, …
- TI : doorlopend gesloten epitheel dat rust op dunne basale membraan
gelegen op enkele laagjes losmazig BW (subendotheliaal BW)
- TM: bestaat uit groot aantal elastinelamellen
- TA: niet zo dik, bestaat vooral uit collageen BW
2. De musculaire arteriën (10 - 0.1 mm) => distributie
- TI: doorlopend epitheel dat rust op dunne basale membraan gelegen op
enkele laagjes losmazig BW (subendotheliaal BW)
- TM: groot aantal gladde spiercellen, lamina elastica interna is goed zichtbaar
- * TM weinig ontwikkeld in meningen en hersenen
- TA: bestaat uit collageen en wat elastisch BW
4
Inhoudsopgave
1. Cardiovasculair stelsel ...................................................................................... 3
1.1 Inleiding ..................................................................................................... 3
1.2 De algemene bouw van bloedvaten.............................................................. 3
1.3 Het macrovasculair systeem ....................................................................... 4
1.3.1 Het hart .............................................................................................. 7
1.4 Het microvasculair systeem ...................................................................... 10
1.4.1 De capillairen of haarvaten ...................................................................... 11
1.4.2 De venulen ............................................................................................. 13
1.5 Bijzondere circulatiesystemen ................................................................... 14
1.6 Lymfestelsel ............................................................................................. 16
2. Het zenuwstelsel ............................................................................................. 19
2.1 Inleiding ................................................................................................... 19
2.2 Componenten van het zenuwweefsel......................................................... 19
2.2.1 Neuronen .......................................................................................... 19
2.2.2 Neuroglia of steunweefsel .................................................................. 21
2.3 Bouw van het zenuwstelsel ....................................................................... 24
2.3.1 Perifeer zenuwstelsel ......................................................................... 24
2.3.2 Centraal zenuwstelsel........................................................................ 27
2.4 De- en regeneratie .................................................................................... 28
3. Hersenen en ruggenmerg ................................................................................. 29
3.1 Centraal zenuwstelsel .............................................................................. 29
3.1.1 Grote hersenen of cerebrum ............................................................... 29
3.1.2 Hippocampus ................................................................................... 32
3.1.3 Cerebellum ....................................................................................... 33
3.1.4 Ruggenmerg of medulla spinalis ......................................................... 36
3.1.5 Hersenvliezen of meningen ................................................................ 36
4. Het gezichtsorgaan .......................................................................................... 40
4.1 De oogbol of bulbus oculi .......................................................................... 40
4.1.1 Buitenste oogrok = tunica fibrosa ........................................................ 40
1
, 4.1.2 Middenste oogrok = tunica uvea ......................................................... 45
4.1.3 Binnenste oogrok = retina ................................................................... 54
4.2 Beschermende aanhangsels ..................................................................... 60
4.2.1 Ooglid of palpebra ............................................................................. 60
4.2.2 Traanapparaat ................................................................................... 62
5. Het gehoororgaan ............................................................................................ 64
5.1 Buitenoor ................................................................................................. 64
5.1.1 Oorschelp = auricula = pinna .............................................................. 64
5.1.2 Uitwendige gehoorgang ...................................................................... 64
5.1.3 Trommelvlies of membrana tympani ................................................... 65
5.2 Middenoor ............................................................................................... 66
5.2.1 Cavum tympani ................................................................................. 66
5.2.2 Gehoorbeentjes ................................................................................ 67
5.2.3 Cellulae mastoidea ........................................................................... 68
5.2.4 Buis van Eustachius (4cm) ................................................................. 68
5.3 Binnenoor ................................................................................................ 69
5.3.1 Benig labyrinth .................................................................................. 69
5.3.2 Vliezig labyrinth ................................................................................. 71
5. Smaak-, reuk, extero- en interoreceptoren ........................................................ 80
5.1 Smaakorgaan ................................................................................................ 80
5.2 Reukorgaan .............................................................................................. 81
5.3 Tastorgaan (exteroreceptoren) ................................................................... 83
5.4 Interoreceptoren ...................................................................................... 85
2
,1. Cardiovasculair stelsel
1.1 Inleiding
1. Bloedsomloopstelsel:
- het hart
- Het macrovasculair systeem (transport)
- het microvasculair systeem (uitwisseling)
2 circuits: systemische en pulmonaire circulatie
2. Lymfestelsel: overmaat van intercellulaire vloeistof afvoeren naar de venen
Grote bloedsomloop: bloed vanuit linkerventrikel wordt
via de aorta naar het lichaam gestuurd (zuurstofrijk).
Venen (vena cava = belangrijkste) brengen zuurstofarm
bloed terug naar het hart.
Kleine bloedsomloop: arteriën brengen zuurstofarm
bloed naar de longen, zuurstof wordt opgenomen en
bloed gaat terug naar hart
1.2 De algemene bouw van bloedvaten
1. Tunica intima: bestaande uit endotheelcellen
➔ Lamina elastica interna
2. Tunica media: concentrische lagen van gladde
spiercellen waartussen bindweefsel ligt, meestal
rijk aan elastinevezels
➔ Lamina elastica interna
3. Tunica adventitia of externa: bindweefsel dat overwegend longitudinaal geschikt
is. Hierin treffen wij, wanneer ze dik is bloedvaatjes aan die de tunica adventitia
voeden = vasa vasorum
Componenten: endotheel, bindweefsel (collageen en elastine vezels, grondstof), glad
spierweefsel
Endotheel = éélagig plaveiselepitheel => semi-parmeabele barrière
- Uitwisseling van O2, C02, nutriënten, metabolieten,.. tussen bloed en
weefsels
- niet-trombogeen oppervlak; productie van o.a. heparine, plasmogeen-
activator, von Willebrand-factor => locale controle vorming trombus
- Regelt de locale vasculaire tonus en bloedstroom (endothelineI, ACE
(angiotensin-convertingenzyme); NO (nitricoxid)...)
3
, • angiotensin-convertingenzyme: stoffen die zorgen voor contractie van
gladde spiercellen
- Speelt een rol bij inflammatie en locale immuunrespons: lichaampjes van
Weibel-Palade, P-selectine, interleukines => diapedeses en activatie van
wittebloedcellen)
• Wnr inflammatie plaatsvindt gaan Weibel-Palade fuseren met
memebraan, dan P selectine (wordt herkend door complementaire
eiwitten aanwezig op lymfocyten)
- Secreteren van groeifactoren, oa. VEGF (vascular endothelial growth factor
=> vasculogenese, angiogenese …
• Vasculogenese: wanneer bloedvaten de novo gevormd worden
• Angiogenese: proces waarbij nieuwe bloedvaten worden gevormd uit
bestaande bloedvaten
De bloedsomloop wordt ingedeeld in een:
1. macrovasculair systeem, bestaande uit het hart, de arteriën en de venen. Dit
systeem zorgt alleen voor het transport.
2. microvasculair systeem, bestaande uit arteriolen, capillairen en venulen. Hier
gebeurt naast transport ook de metabolische uitwisseling van zuurstof en
koolstofdioxide. Tevens gebeurt hier de opname van voedingsstoffen en de afgave
van afvalproducten.
1.3 Het macrovasculair systeem
Het arterieel systeem
1. De elastische arteriën (25 – 10 mm) => transport
- Vb. aorta, a. carotis communis, a. subclavia, …
- TI : doorlopend gesloten epitheel dat rust op dunne basale membraan
gelegen op enkele laagjes losmazig BW (subendotheliaal BW)
- TM: bestaat uit groot aantal elastinelamellen
- TA: niet zo dik, bestaat vooral uit collageen BW
2. De musculaire arteriën (10 - 0.1 mm) => distributie
- TI: doorlopend epitheel dat rust op dunne basale membraan gelegen op
enkele laagjes losmazig BW (subendotheliaal BW)
- TM: groot aantal gladde spiercellen, lamina elastica interna is goed zichtbaar
- * TM weinig ontwikkeld in meningen en hersenen
- TA: bestaat uit collageen en wat elastisch BW
4