TAALPSYCHOLOGIE
LES 1: HOE WETENSCHAP IN DE PRAKTIJK WERKT: EN GEVAL STUDIE UIT DE
KLINISCHE NEUROPSYCHOLOGIE
1. DE PAPER WAAR HET ALLEMAAL MEE BEGON
- 2 verschillende soorten patiënten onderzocht
4 patiënten met herpes simplex encephalitis
Ernstige schade aan de hersenen, doorgestuurd naar neuro’s
o Daar kregen ze verschillende taken die ze moesten oplossen om te kijken
tot waar de schade ging
Bv. voorwerpen op een plaatje herkennen, woorden herkennen (weet
je wat een fiets is, weet je wat een revolver is,…) of ze gingen
besschrijvingen geven van woorden waarna de patiënten het juiste
atnwoord moesten geve
Ze hadden een duidelijke uitval wat natuurlijke aspecten bevat
(dieren, planten,…)
Met artefacten (door de mens uitgevonden) hadden ze geen
problemen
Een par jaar later wordt er 1 enkele patiënt beschreven, die hetzelfde traject
doorloopt maar met het compleet omgekeerde ziektebeeld:
o Geen problemen met natuurlijke aspecten, maar moeilijkheden met
artefacten
Vaak heb je meerdere patiënten nodig om te generaliseren, maar hier was deze
ene genoeg
= dubbele dissociatie
Eentje is voldoende want hoe kan het dat deze patiënten moeite heeft met de
makkelijke (volgens eerste theorie artefacten), maar geen problemen heeft
met de moeilijke
- Dieper ingaan op paper van Agnes S. Chan
Impactvolle studie in het veld: voerde een ‘verbal fluency’-taak uit bij
Alzheimerpatiënten (DAT; Disease of the Alzheimer Type) en bij gematchte
controleproefpersonen (NC; normal control subjects).
Er zijn patiënten met Alzheimer, Huntington en een controle groep
In deze studie was de instructies voor de proefpersonen heel simpel: noem op
1 min zoveel mogelijk dieren op als je kunt (verbale vlotheidstaak)
o Bv. hond, cat, leeuw, olifant,…
Ze tellen hoeveel afstand er is tussen paren van dieren
Afstand tussen hond en kat is 1, hond en leeuw 2,…
Kan een matrix opgesteld worden
In elke groep hebben ze verschillende participaten, dus voor elk van die
subjecten hebben we een matrix
o Ze berekenen dan het gemiddelde (wat is het gemiddelde van de afstand
tussen hond en kat enzovoort) over verschillende proefpersonen
, o Multidimensional scaling (MDS)
Veronderstel dat je een kaart hebt van Amerika en je krijgt een
landkaart en een lat, de vraag is om de afstand te meten tussen de
steden
Je meet die afstand en moet vermenigvuldigd worden met de
schaal
Wat MDS doet is het omgekeerde: je krijgt de afstanden en je
moet de kaart construeren (wat de steden
betreft in ieder geval)
Dit kan het algoritme doen, maar het
algoritme weet niet dat het over Amerika
gaat
Maar als je het draait op een manier
en op de kaart legt zit het er boenk
op (als je nauwkeurig hebt gemeten
Dit gaat nu over steden, maar kan ook over psychologische
verschijnselen
Stimuli die pscychologisch dicht bij elkaar liggen hebben een
kleinere afstand, en omgekeerd
Maar er bij psychologie is het niet zo nauwkeurig
Naar de matrixen: hier wordt MDS op uitgevoerd
o Dan krijg je een plaatje
o Tussen de groepen zitten enorme verschillen
De oplossing van de NC’s vertoont twee interpreteerbare dimensies:
grootte en ‘tam vs wild’ (verocity).
De oplossing van de DAT’s geeft min of meer dezelfde dimensies
te zien, maar er zijn enkele dieren die zich vreemd gedragen
bijvoorbeeld, de beer, die zich plots bij de DAT’s tussen de
hond, de kat, de trage koe en het brave schaap bevindt.
Haar conclusie (waar ze dan een belangrijke internationale prijs voor krijgt,
wellicht bij gebrek aan een Nobelprijs voor psychologie): er is iets mis met het
semantisch geheugen van die patiënten! (mysterieuze filmmuziek op de
achtergrond …)
- Dit onderzoek lijkt in de smaak te vallen van velen.
Het onderzoek kan namelijk gemakkelijk worden overgedaan met:
andere patiënten (schizofrenen, Williams, syndroom, bipolairen)
andere groepen (kinderen, verschillende soorten ‘native Americans’)
een iets andere techniek (clusteranalyse, Pathfinder analysis,
singulierewaardendecompositie etc. in plaats van MDS).
De data zijn gemakkelijk te verzamelen, voor het berekenen van de afstandsmaat
moet je slechts tot 12 kunnen tellen en het computerprogramma geeft je een
plaatje van het semantisch geheugen.
,1.2 EEN EERSTE POGING OM DE ABSURDITEIT VAN DEZE CONCLUSIE AAN TE
TONEN
- We doen hetzelfde met twee groepen studenten (min of meer normale
proefpersonen, dus)
we geven de ene groep een biertje met en de andere groep een biertje zonder
alcohol en we leggen hen een verbal fluency task voor.
We beginnen te tellen, berekenen gemiddelden, laten de computer MDS-
oplossingen zoeken en vergelijken die.
Wat zien we: de hamster verandert van plaats in de alcoholgroep
Het wordt plots een woest en gevaarlijk beest dat gelijkenis vertoont met een
leeuw en een tijger (dezelfde mysterieuze filmmuziek op de achtergrond die
verandert in dreiging …)
o Verandert alcohol het semantisch geheugen van studenten?!
MAAR. we hebben de biertjes gegeven NADAT de proefpersonen de verbal fluency
task hadden uitgevoerd!
Met andere woorden: toen de studenten de taak uitvoerden was er geen
enkel verschil tussen beide groepen, en dus ook niet tussen hun semantische
geheugens. Maar waarom verandert dan plots de hamster van plaats?
En belangrijker: wat zegt dat ons over de studie van Chan en de vreselijke
beer die plots een teddybeer werd?
1.2.1 VERDERE POGING OM HET GROTE MYSTERIE TE ONTRAFELEN
- Brita Elvevåg bezorgt ons verbal fluency gegevens van 204 patiënten met schizofrenie
en evenveel gematchte controleproefpersonen.
- We kijken of het ‘’beer wordt teddybeer’-fenomeen zich voordoet:
We trekken op een toevallige manier 20 personen uit elk van beide groepen (wat
evenveel is als in de meeste studies van de geniale onderzoekers waar ik het in
punt 2 over had).
We analyseren de gegevens à la Chan en vinden dat de giraf zich deze keer
gedraagt als een vreemde eend in de bijt.
De volgende vraag dringt zich op: Leidt schizofrenie tot een veranderd beeld
van de giraf? (En, even verder denkend: kunnen we dan misschien een
diagnose-instrument voor schizofrenie ontwikkelen waarbij we gewoon vragen
om een giraf te beschrijven?)
Of, een diepere vraag kan eveneens gesteld worden: waar komen patiënten
met schizofrenie stiekem samen om af te spreken hoe ze gezamenlijk zullen
denken over giraffen?
, - Maar komen de patiënten inderdaad samen om af te spreken hoe de giraf een lelijk
eend wordt?
We doen nog eens 100 keer opnieuw wat ik beschreef in punt 4.a.: dus, telkens
twee andere toevallige steekproeftrekkingen van omvang 20 uit de verzamelingen
van 204 personen.
Wat zien we nu??? De giraf kan bijna gelijk waar komen te liggen.
o Bij elk groepje van 20 patiënten verplaatst de giraf zich in de MDS-
voorstelling. Maar, misschien nog wonderlijker:
ook bij de NC’s kan de giraf op heel verschillende plaatsen terecht
komen.
Dat moet nu toch aanzetten tot nadenken, want de NC’s spreken zeker niet
onderling af dat een giraf plots een korte nek heeft, of groen wordt, of klein
als een stokstaartje.
- Zou het kunnen dat de gegevens waarop we (en Chan en al die anderen) ons
gebaseerd hebben te weinig betrouwbaar zijn om ons een blik te gunnen in het
semantisch geheugen (van schizofrenen, maar ook van DAT’s, van bipolairen en zelfs
van controleproefpersonen)?
We berekenen voor elk van de 100 replicaties uit 4.b. de correlatie tussen de
matrix met gemiddelde afstanden voor de patiënten en de matrix met gemiddelde
afstanden voor de NC’s.
Die correlatie varieert sterk, van nagenoeg 0.0 tot zelfs 0.80. Het gemiddelde
van die 100 correlaties is 0.30.
Als we meer gegevens hebben, dan worden onze
bevindingen betrouwbaarden.
Laat ons daarom steekproeven trekken van grootte 50 (uit de 204 die we ter
beschikking hebben) in plaats van 20.
Dat doen we weer 100 keer.
o De Verdeling van de correlaties varieert nu tussen nagenoeg 0.0 en 0.90,
maar schuift op naar rechts: het gemiddelde van die correlaties is nu 0.45.
Het kan nog beter: we kunnen ook 100 keer een
toevallige steekproef trekken van omvang 100 uit
beide groepen en weer telkens de correlatie
berekenen.
o De verdeling schuift nog verder op naar rechts,
met een gemiddelde van 0.62.
Maar ik heb nog meer dan 100 gegevens. Ik heb er zelfs 204 voor elke groep.
Ik kan echter geen 100 verschillende/random steekproeftrekkingen uitvoeren
met omvang 204.
o Ik kan slechts één enkele analyse uitvoeren met alle 204 datapunten.
Maar dat levert een correlatie op van 0.82 tussen de matrices met
gemiddelden van de NC’s enerzijds en de schizofrenen anderzijds.
0.82 is hoog, maar het is niet gelijk aan 1.0.
LES 1: HOE WETENSCHAP IN DE PRAKTIJK WERKT: EN GEVAL STUDIE UIT DE
KLINISCHE NEUROPSYCHOLOGIE
1. DE PAPER WAAR HET ALLEMAAL MEE BEGON
- 2 verschillende soorten patiënten onderzocht
4 patiënten met herpes simplex encephalitis
Ernstige schade aan de hersenen, doorgestuurd naar neuro’s
o Daar kregen ze verschillende taken die ze moesten oplossen om te kijken
tot waar de schade ging
Bv. voorwerpen op een plaatje herkennen, woorden herkennen (weet
je wat een fiets is, weet je wat een revolver is,…) of ze gingen
besschrijvingen geven van woorden waarna de patiënten het juiste
atnwoord moesten geve
Ze hadden een duidelijke uitval wat natuurlijke aspecten bevat
(dieren, planten,…)
Met artefacten (door de mens uitgevonden) hadden ze geen
problemen
Een par jaar later wordt er 1 enkele patiënt beschreven, die hetzelfde traject
doorloopt maar met het compleet omgekeerde ziektebeeld:
o Geen problemen met natuurlijke aspecten, maar moeilijkheden met
artefacten
Vaak heb je meerdere patiënten nodig om te generaliseren, maar hier was deze
ene genoeg
= dubbele dissociatie
Eentje is voldoende want hoe kan het dat deze patiënten moeite heeft met de
makkelijke (volgens eerste theorie artefacten), maar geen problemen heeft
met de moeilijke
- Dieper ingaan op paper van Agnes S. Chan
Impactvolle studie in het veld: voerde een ‘verbal fluency’-taak uit bij
Alzheimerpatiënten (DAT; Disease of the Alzheimer Type) en bij gematchte
controleproefpersonen (NC; normal control subjects).
Er zijn patiënten met Alzheimer, Huntington en een controle groep
In deze studie was de instructies voor de proefpersonen heel simpel: noem op
1 min zoveel mogelijk dieren op als je kunt (verbale vlotheidstaak)
o Bv. hond, cat, leeuw, olifant,…
Ze tellen hoeveel afstand er is tussen paren van dieren
Afstand tussen hond en kat is 1, hond en leeuw 2,…
Kan een matrix opgesteld worden
In elke groep hebben ze verschillende participaten, dus voor elk van die
subjecten hebben we een matrix
o Ze berekenen dan het gemiddelde (wat is het gemiddelde van de afstand
tussen hond en kat enzovoort) over verschillende proefpersonen
, o Multidimensional scaling (MDS)
Veronderstel dat je een kaart hebt van Amerika en je krijgt een
landkaart en een lat, de vraag is om de afstand te meten tussen de
steden
Je meet die afstand en moet vermenigvuldigd worden met de
schaal
Wat MDS doet is het omgekeerde: je krijgt de afstanden en je
moet de kaart construeren (wat de steden
betreft in ieder geval)
Dit kan het algoritme doen, maar het
algoritme weet niet dat het over Amerika
gaat
Maar als je het draait op een manier
en op de kaart legt zit het er boenk
op (als je nauwkeurig hebt gemeten
Dit gaat nu over steden, maar kan ook over psychologische
verschijnselen
Stimuli die pscychologisch dicht bij elkaar liggen hebben een
kleinere afstand, en omgekeerd
Maar er bij psychologie is het niet zo nauwkeurig
Naar de matrixen: hier wordt MDS op uitgevoerd
o Dan krijg je een plaatje
o Tussen de groepen zitten enorme verschillen
De oplossing van de NC’s vertoont twee interpreteerbare dimensies:
grootte en ‘tam vs wild’ (verocity).
De oplossing van de DAT’s geeft min of meer dezelfde dimensies
te zien, maar er zijn enkele dieren die zich vreemd gedragen
bijvoorbeeld, de beer, die zich plots bij de DAT’s tussen de
hond, de kat, de trage koe en het brave schaap bevindt.
Haar conclusie (waar ze dan een belangrijke internationale prijs voor krijgt,
wellicht bij gebrek aan een Nobelprijs voor psychologie): er is iets mis met het
semantisch geheugen van die patiënten! (mysterieuze filmmuziek op de
achtergrond …)
- Dit onderzoek lijkt in de smaak te vallen van velen.
Het onderzoek kan namelijk gemakkelijk worden overgedaan met:
andere patiënten (schizofrenen, Williams, syndroom, bipolairen)
andere groepen (kinderen, verschillende soorten ‘native Americans’)
een iets andere techniek (clusteranalyse, Pathfinder analysis,
singulierewaardendecompositie etc. in plaats van MDS).
De data zijn gemakkelijk te verzamelen, voor het berekenen van de afstandsmaat
moet je slechts tot 12 kunnen tellen en het computerprogramma geeft je een
plaatje van het semantisch geheugen.
,1.2 EEN EERSTE POGING OM DE ABSURDITEIT VAN DEZE CONCLUSIE AAN TE
TONEN
- We doen hetzelfde met twee groepen studenten (min of meer normale
proefpersonen, dus)
we geven de ene groep een biertje met en de andere groep een biertje zonder
alcohol en we leggen hen een verbal fluency task voor.
We beginnen te tellen, berekenen gemiddelden, laten de computer MDS-
oplossingen zoeken en vergelijken die.
Wat zien we: de hamster verandert van plaats in de alcoholgroep
Het wordt plots een woest en gevaarlijk beest dat gelijkenis vertoont met een
leeuw en een tijger (dezelfde mysterieuze filmmuziek op de achtergrond die
verandert in dreiging …)
o Verandert alcohol het semantisch geheugen van studenten?!
MAAR. we hebben de biertjes gegeven NADAT de proefpersonen de verbal fluency
task hadden uitgevoerd!
Met andere woorden: toen de studenten de taak uitvoerden was er geen
enkel verschil tussen beide groepen, en dus ook niet tussen hun semantische
geheugens. Maar waarom verandert dan plots de hamster van plaats?
En belangrijker: wat zegt dat ons over de studie van Chan en de vreselijke
beer die plots een teddybeer werd?
1.2.1 VERDERE POGING OM HET GROTE MYSTERIE TE ONTRAFELEN
- Brita Elvevåg bezorgt ons verbal fluency gegevens van 204 patiënten met schizofrenie
en evenveel gematchte controleproefpersonen.
- We kijken of het ‘’beer wordt teddybeer’-fenomeen zich voordoet:
We trekken op een toevallige manier 20 personen uit elk van beide groepen (wat
evenveel is als in de meeste studies van de geniale onderzoekers waar ik het in
punt 2 over had).
We analyseren de gegevens à la Chan en vinden dat de giraf zich deze keer
gedraagt als een vreemde eend in de bijt.
De volgende vraag dringt zich op: Leidt schizofrenie tot een veranderd beeld
van de giraf? (En, even verder denkend: kunnen we dan misschien een
diagnose-instrument voor schizofrenie ontwikkelen waarbij we gewoon vragen
om een giraf te beschrijven?)
Of, een diepere vraag kan eveneens gesteld worden: waar komen patiënten
met schizofrenie stiekem samen om af te spreken hoe ze gezamenlijk zullen
denken over giraffen?
, - Maar komen de patiënten inderdaad samen om af te spreken hoe de giraf een lelijk
eend wordt?
We doen nog eens 100 keer opnieuw wat ik beschreef in punt 4.a.: dus, telkens
twee andere toevallige steekproeftrekkingen van omvang 20 uit de verzamelingen
van 204 personen.
Wat zien we nu??? De giraf kan bijna gelijk waar komen te liggen.
o Bij elk groepje van 20 patiënten verplaatst de giraf zich in de MDS-
voorstelling. Maar, misschien nog wonderlijker:
ook bij de NC’s kan de giraf op heel verschillende plaatsen terecht
komen.
Dat moet nu toch aanzetten tot nadenken, want de NC’s spreken zeker niet
onderling af dat een giraf plots een korte nek heeft, of groen wordt, of klein
als een stokstaartje.
- Zou het kunnen dat de gegevens waarop we (en Chan en al die anderen) ons
gebaseerd hebben te weinig betrouwbaar zijn om ons een blik te gunnen in het
semantisch geheugen (van schizofrenen, maar ook van DAT’s, van bipolairen en zelfs
van controleproefpersonen)?
We berekenen voor elk van de 100 replicaties uit 4.b. de correlatie tussen de
matrix met gemiddelde afstanden voor de patiënten en de matrix met gemiddelde
afstanden voor de NC’s.
Die correlatie varieert sterk, van nagenoeg 0.0 tot zelfs 0.80. Het gemiddelde
van die 100 correlaties is 0.30.
Als we meer gegevens hebben, dan worden onze
bevindingen betrouwbaarden.
Laat ons daarom steekproeven trekken van grootte 50 (uit de 204 die we ter
beschikking hebben) in plaats van 20.
Dat doen we weer 100 keer.
o De Verdeling van de correlaties varieert nu tussen nagenoeg 0.0 en 0.90,
maar schuift op naar rechts: het gemiddelde van die correlaties is nu 0.45.
Het kan nog beter: we kunnen ook 100 keer een
toevallige steekproef trekken van omvang 100 uit
beide groepen en weer telkens de correlatie
berekenen.
o De verdeling schuift nog verder op naar rechts,
met een gemiddelde van 0.62.
Maar ik heb nog meer dan 100 gegevens. Ik heb er zelfs 204 voor elke groep.
Ik kan echter geen 100 verschillende/random steekproeftrekkingen uitvoeren
met omvang 204.
o Ik kan slechts één enkele analyse uitvoeren met alle 204 datapunten.
Maar dat levert een correlatie op van 0.82 tussen de matrices met
gemiddelden van de NC’s enerzijds en de schizofrenen anderzijds.
0.82 is hoog, maar het is niet gelijk aan 1.0.