DIERGEZONDHEIDSZORG
Epidemiologie
Hoofdstuk 3: ziektetransmissie
Inleiding
Bestuderen van ziektetransmissie tussen dieren/bedrijven = essentieel onderdeel
epidemiologie
Transmissie: via water, mest, de mens, speeksel, ...
Mate van verspreiding van infectieus agens (virus, bacterie, parasiet, ...)
--> 3 aspecten van belang
• Bron van infectie
o Dier, bedrijf of zelfs land
o Bron kan veel, soms weinig of soms zelfs geen infectieus materiaal
uitscheiden
o Pathogeniciteit = mate waarin infectieus agens ziekte kan veroorzaken bij
gastheer
o Virulentie = schade die ziekte bij gastheer aanricht
o Incubatieperiode = tijd tussen infectie en eerste klinische symptomen
• Transmissieroute
o Route waarin infectie overgedragen wordt van bron van infectie naar
gevoelig dier
o Bepaalt onder welke omstandigheden ziekte zich kan verspreiden
• Gevoeligheid van acceptordier
o Hoeveel infectieus materiaal heb je nodig om een dier te infecteren?
o Afhankelijk van infectieroute, immuniteitsstatus en leeftijd
• Vaccins --> bescherming voor jezelf maar ook voor anderen
o Verminderen kans op transmissies, verminderen kans dat virus overslaat
bij acceptor
,Onderscheid tussen ziekte en infectie
Infectie = overdracht van infectieus agens (niet noodzakelijk opvolging van ziekte)
Verloop:
1) Gevoelig dier geïnfecteerd
2) Latente periode = periode waarin dier geïnfecteerd is maar infectie nog niet wordt
uitgescheiden
• Duur varieert
3) Infectieuze periode = periode waarin dier zelf infectie uitscheidt en andere dieren
kan infecteren
• Duur varieert
• Intermitterend infectieus = eerst infectie uitscheiden, dan niet meer, dan
weer wel (Bv. Salmonella verstopt in lichaam, als dier gestresseerd is, zal
dier weer salmonella uitscheiden)
4) Niet meer infectieus: dood, verkocht, immuun
Ziekte = gevolg van infectie (niet altijd), wanneer infectie leidt tot symptomen
1) Gevoelig dier geïnfecteerd
• Bv. Gevolg van stress --> immuunsysteem onderdrukt --> vatbaar voor
infecties
2) Incubatieperiode = tijd tussen infectie en eerste klinische symptomen
3) Symptomatische periode = periode waarin symptomen zichtbaar zijn
• In sommige gevallen: symptomen stoppen eerder dan uitscheiding
,Bronnen van infectie
➔ 3 soorten: andere dieren, omgeving of iatrogene infecties
Andere dieren:
• Grootste oorzaak
• Bv. Klauwaandoening bij koeien = bacteriële infectie, komt meestal binnen door
zieke koe
• Oplossing: gesloten bedrijf, enkel verkopen en niet kopen
Omgeving:
• Infectieuze agentia die in omgeving kunnen overleven
• Verschillende transmissieroutes: via kledij, voeding, water, mensen,
vrachtwagens,…
Iatrogene infecties:
• Veroorzaakt door medische handeling (injectie, transfusie,…)
• Voorbeelden: transmissie virale infectie door injectie met zelfde naald
• Nosocomiale infecties = infecties opgelopen tijdens verblijf in ziekenhuis
Routes van ziektetransmissie
Horizontale transmissieroute
= meest voorkomende, van ene dier naar andere
Onderscheid tussen direct contact, indirect contact en aerogene transmissies
• Direct contact
o Fysiek contact of speekseldruppels die rechtstreeks van ene dier naar
andere gaan wanneer dieren hoesten of niezen
• Indirect contact
o Altijd biologische of mechanische vector aanwezig die als tussenstap
fungeert tussen bron en gast
, ▪ Mechanische vectoren: middelen waaraan infectieus agens zich
kan vasthechten en die het over korte of lange afstand mee kunnen
dragen, bv. Vrachtwagens, laarzen, kledij
▪ Biologische vectoren: levende vectoren, bv. Insecten, huisdieren
• Aerogene transmissies
o Infectie via aerosols of stofdeeltjes in lucht verspreid
o Transmissie over afstand > 1 meter
▪ Varieert van meters tot kilometers
o Beïnvloed door klimatologisch omstandigheden
▪ Temperatuur, wind,…
Verticale transmissieroute
= infectie overdragen van ene generatie op andere, van moeder naar nakomeling
Onderscheid tussen in-utero, transovarieel en colostrum
• In utero
o Belangrijkste
o Moederdier geïnfecteerd gedurende de dracht
o Bv. Toxoplasma: moederdier geïnfecteerd met parasiet, komt via
bloedbaan bij ongeboren kind terecht
• Transovarieel
o Via ovaria (eierstokken)
o Virus al in eicel en wordt mee ontwikkeld
→ zorgt dat bevruchting/ontwikkeling niet doorgaat
• Colostrum = moedermelk
o In moedermelk veel antistoffen → nakomelingen goed beschermd
o Moedermelk 24uur na geboorte zeer belangrijk
o Virus in moedermelk → infectieuze agens dringt cellen door bij
nakomelingen