Samenvatting pathologie
Woordenlijst
- Pathologie = ziekteler (bv anatomo-pathologie)
- Pathogenese = wijze van ontstaan (bv uitzaaiing via bloed)
- Etiologie = oorzaak (bv door een virus)
- Symptoom = ziektekenen
* objectief = meetbaar bv koorts
* subjectief bv moe
- Diagnose = bepalen welke aandoening
- Differentiaal diagnose: welke ziekten kunnen dit geven (bv hoesten bij een kind van 5 ten
opzichte van een oude man, bloedarmoede, buikpijn) denken aan verschillende diagnoses
- Ziekteverloop:
* acuut: gebeurt ineens bv een maagbloeding
* chronisch: als je iets oploopt en er de laatste jaren last van hebt (bv reuma)
* recidiverend: migraine opstoten, allergieën
- Therapie = behandeling
* curatief: iets genezen
* palliatief: we gaan er iets aan doen, maar het gaat niet helemaal weg, het comfort zo groot
mogelijk maken, kan enkele jaren duren (in enge betekenis: zorg op het laatste, patiënt geen
pijn meer laten lijden)
palliatieve sedatie = arts gaat de medicatie opdrijven om stilaan de patiënt te laten sterven
(kan aangevraagd worden in overleg)
euthanasie = iemand direct laten inslapen, kan alleen gebeuren op vraag van de patiënt in
kwestie
* symptomatisch: comfort opdrijven voor een aandoening waar je niet van overlijd (bv een
verkoudheid)
- Prognose = vooruitzicht, evolutie (bv infaust = zonder hoop op genezing, gereserveerd,
gunstig)
- Preventie: iets voorkomen/ profylaxie
* bv screening prostaatkanker (screening = onderzoeken op grote schaal, zodat men
bijvoorbeeld op voorhand een tumor kan vinden)
* griepvaccin (vaccin dient tegen infectieziekten)
- Negatief op positief resultaat: afhankelijk vanuit welk standpunt (bv er komt iemand op
raadpleging en die wil een soa test laten screenen, hij heeft er geen dus het resultaat is
negatief, maar voor hem is het resultaat wel positief)
Diagnosestelling
1. Anamnese: wat is het probleem, waarom kom je, wanneer is het begonnen, hoelang is het al
bezig?
- WAT?
- WANNEER?
- HOELANG?
- LEVENSWIJZE: beroep, usus (= gewoonte) bv roken, ethyl, medicatie?, kinderen, huisdieren,
woon je alleen, …
hetero-anamnese = wanneer de informatie gevraagd wordt aan de persoon die erbij is bv bij
, een kind aan de moeder/ vader
- Antecedenten = voorgeschiedenis van zichzelf en eventueel ook van de familie
2. Lichamelijk/ klinisch/ fysisch onderzoek:
eerste indruk/ observaties
palpatie = voelen naar een vergrote lever/ milt, percussie: kloppen
auscultatie = luisteren (meestal met de stethoscoop), souffle = vernauwing in de aders
onderzoek van neus/ keel/ oren/ ogen
PPA: voelen ter hoogte van de endeldarm/ aars
PPV: gynaecologisch onderzoek
3. Investigaties: onderzoeken
bloed/ urine/ faeces = stoelgang
radiologie: conventioneel/ echo/ CT scan (persoon in schijfjes snijden) door middel van
straling/ MRI!!! (magnetische velden) ze zijn alle 3 complementair
EKG: elektrische geleiding (Een elektrocardiogram of ecg is een registratie van de elektrische
activiteit van de hartspier)
EMG: elektromyografie (voor spierziekten)
EEG: elektro-encefalografie is een methode om de elektrische activiteit van de hersenen te
meten
CT-scan: (ook wel RX, CAT of computertomografie genoemd) is een radiologisch onderzoek
dat compleet pijnloos is en dat beelden 'in plakjes' levert van het lichaam. Bij deze methode
worden röntgenstralen of X-stralen gebruikt gevaarlijk bij zwangerschappen
MRI of NMR: in kaart brengen van het lichaam en bepaalde lichaamsprocessen.
magnetische golven, deze zijn niet gevaarlijk bij zwangerschappen
ECHO/ DOPPLER: Een echo is een veel gebruikt onderzoek om afwijkingen van organen in
beeld te brengen. Het werkt met geluidsgolven.
ENDOSCOPIE: endoscoop waarmee een arts door middel van een rigide buis of een flexibele
slang in het lichaam kan kijken
Dermatologie
ANATOMIE
Epiderm = opperhuid met hoornlaag en basale laag
Derm = lederhuid met bindweefsel, capillairen (= haarvaten) en zenuwen
Hypoderm = vooral vet, een paar bloedvaten
, FUNCTIE
1. Bescherming tegen:
- Bacteriën/ virussen/ schimmels …
- Chemische stoffen
- UV stralen
- Fysische krachten
2. Vochtregulatie
3. Warmteregulatie door
- Bloedvaten
- Vetweefsel
- Haren
4. Zintuigfunctie
AFWIJKINGEN
Macula = vlek, huidverkleuring zonder verhevenheid of verharding
- erytheem = rood, roodheid van de huid
- cyanose = blauw, bv blauwzucht
- oker = bruin, bv bij vocht gaat de huid een okerkleur krijgen
chloasma: vrouwen die een bruine verkleuring krijgen door zwangerschap ook bij de pil
hyper pigmentatie: moedervlek, sproeten
- vitiligo = wit, het ontbreken van huidpigment (albinisme)
Auto-immuun = wanneer het lichaam antistoffen maakt tegen het eigen lichaam
allergie is een pathologie van ons immuunsysteem ten opzichte van de buitenwereld
Vesikel = blaasje < 0.5 cm gevuld met vocht
BV: herpes zoster (verwante virussen die blaasjes kunnen geven) bv gordelroos/ Zona of
Herpes simplex (virus dat aanleiding kan geven tot blaasjes), herpes labiales HSI herpes simplex (door
stress), herpes genitales HSII (komt veel frequenter voor, kan 8 tot 10 keer per jaar voorkomen).
In een vesikel zit vocht en in dat vocht zit het virus en dan is besmettelijk.
Bulla = blaar > 0.5 cm (oorzaak: medicamenten)
Bv: Lyell syndroom, Steven Johnson Syndroom
Papel = oppervlakkig in epiderm gelegen
Bv: prurigo papel: oorzaak = krabben
Nodule = gelegen in derm of hypoderm
Bv: Erythema nodosum (dat is zoals koorts = een symptoom) meestal gelokaliseerd in de onderste
ledematen, zeer pijnlijk (kan komen door de pil, antibiotica)
Pustel = oppervlakkige ettercollectie
Bv: Acné
Abces: diepe ettercollectie