Elke van Grimbergen WO: tijd de nieuwe tijden: deel 2
De verlichting
Als reactie op het absolutisme ontstond er een politieke denkstroming die
zich beriep op het gebruik van je verstand. Alles wat niet logisch leek moet
worden afgewezen. Zo kon politieke macht niet uit handen van God
komen. Hoewel de impact van deze denkstroming eerder beperkt was op
het moment zelf voor de gewone bevolking, zullen de verlichtingsideeën
een grote invloed spelen in latere revoluties en doorleven tot op de dag
van vandaag in de maatschappij.
1. Politieke ideeën
Op politiek vlak begonnen filosofen na te denken over de optimale
regeringsvorm. John Locke speelde met het idee van volkssoevereiniteit.
De Britse samenleving was na een politieke instabiele periode
overgeschakeld was van een absoluut regime naar een parlementaire
monarchie. Er moest dus een evenwicht zijn tussen de vorst, de
vertegenwoordigers van het volk en het volk. Dit idee noemen we het
sociaal contract.
Montesquieu bouwde verder op dit sociaal contract. Dit contract kon
volgens hem enkel slagen als de staatsmachten van elkaar gescheiden
waren en in balans zijn van elkaar. Hij onderscheidde de drie machten.
Wetten mogen niet opgesteld en uitgevoerd worden door dezelfde persoon
of instelling. Er moest ook controle zijn over het al dan niet naleven van
deze wetten door de rechterlijke macht.
De drie machten controleerden elkaar waardoor machtsmisbruik
onmogelijk zou gemaakt worden. Dit was volkssoevereiniteit, waarbij het
hoogste gezag bij het volk lag.
2. Sociale ideeën
Tot de Franse revolutie werd de samenleving gedomineerd door de
standenmaatschappij. De stand waartoe je behoorde, bepaalde welke
privileges of plichten je had. De eerste openbare klacht tegen de
standenmaatschappij werd gevormd door Jean-Jacques Rousseau. Hij
onderzocht waar de oorsprong lag van de ongelijkheid tussen de mensen.
Hij nam volkeren buiten Europa en volgens hem dus een mindere graad
van beschaving kenden. Hij concludeerde dat deze mensen meer in
contact met de natuur en elkaar leefden. De drang naar rijkdom werd hier
niet doordrongen, waardoor er geen ongelijkheid ontstond.
Rousseau meende dat samenlevingen enkel kunnen slagen als regels
gelden voor het algemeen belang van alle leden. Dit strookte niet met de
standenmaatschappij waarbij de ene stand betere voorwaarden heeft dan
een andere stand.
,Elke van Grimbergen WO: tijd de nieuwe tijden: deel 2
3. Verlicht despotisme: het Oostenrijkse bewind
Via centralisatiepolitiek slaagden verschillende vorsten, waaronder de
Bourgondische hertogen, erin om de macht naar zichzelf toe te trekken. In
de 16e eeuw zette het koninklijk streven naar absolute macht zonder
verantwoording te hoeven afleggen zich voort. De regeringsvorm waarin
de macht van een vorst absoluut en onbeperkt is, noemen we het
absolutisme.
Na jarenlange strijd kreeg de Oostenrijkse Habsburger Karel VI in 1713 de
Zuidelijke Nederlanden toegewezen. De Oostenrijkse Habsburgers
heersten als verlichte monarchen met absolutistische trekjes over hun
grondgebied. De volledige macht bleef bij de vorst en zijn naaste
omgeving liggen. Ze hielden wel meer rekening met de belangen van hun
onderdanen.
Karel VI en Maria-Theresia spanden zich in om de economie van de
Zuidelijke Nederlanden weer op gang te trekken. Vanuit Oostende zeilden
handelsschepen naar het verre Oosten om in India en China zijde, thee en
porselein te gaan kopen. Dit duurde niet lang want Maria focuste op
binnenlandse initiatieven zoals de uitbouw van een modern kanalenstelsel
en winstgevende textielindustrie.
Jozef II was de eerste vorst sinds Karel V die voet zette in de Zuidelijke
Nederlanden. De keizer die vooral ‘gewoon’ wilde doen, viel in de smaak
bij het gewone volk, maar minder bij de edelen en geestelijken. Hij
probeerde de kerk aan de staat ondergeschikt te maken, wat op verzet
stootte bij zijn onderdanen.
De Franse Revolutie
In de 18e eeuw vonden er verschillende revoluties plaats in Europa en in
Amerika die aangevuurd waren door verschillende verlichtingsideeën.
1. Wat leidde tot de Franse Revolutie?
De burgerij behoorde tot de derde stand maar ze was wel heel welvarend.
Omdat ze tot de derde stand behoorden, moesten ze in tegenstelling tot
de geestelijkheid de adel wel belastingen betalen. Ze vonden dat deze
ongelijkheid moest verdwijnen. De roep tot afschaffing van de
standenmaatschappij werd steeds luider.
, Elke van Grimbergen WO: tijd de nieuwe tijden: deel 2
Een tweede reden waren de hoge graanprijzen en de structurele
hongersnoden die Frankrijk teisterden. De magen van de armere bevolking
gromde door de graanschaarste die de prijzen de hoogte in dreef.
Tot slot heerste er ook een aversie naar het koninklijke echtpaar. Hun
absolutistische regeringsstijl werd bovendien door vele Fransen in vraag
gesteld. Het is duidelijk dat verschillende groepen van de Franse
samenleving niet gelukkig waren met de politieke en economische situatie
in hun land. Het ongenoegen groeiden alleen maar aan.
In 1787 ging Frankrijk failliet. De staat gaf meer geld uit dan dat er in de
schatkist aanwezig was. Om de staatsschuld te betalen wilden Lodewijk
XVI nieuwe belastingen invoeren. De bijeenkomst van de Staten-Generaal
in 1789 zal de aanleiding worden van de Franse revolutie.
2. Verloop van de revolutie
In 1789 stroomden de vertegenwoordigers van de drie standen toe in de
Staten-Generaal. De derde stand had het dubbele aantal
vertegenwoordigers, werd er per stand gestemd, niet ‘per hoofd’, zoals de
derde stand het graag wilde. Op die manier kon de derde stand nooit
winnen.
De leden van de derde stand richtten samen met enkele mannen uit de
geestelijkheid en de adel die de verlichtingsideeën genegen waren, de
Nationale Vergadering op. Deze zou niet uiteengaan voordat de leden een
Franse grondwet hadden geschreven. Het gewone Franse volk steunde de
nationale vergadering.
Toen de koning troepen stuurden om de Nationale Vergadering uiteen te
drijven, namen ze de wapens op. Ze bestormden de Bastille op zoek naar
wapens. De slogan ‘vrijheid, gelijkheid, broederschap’ reflecteerde de
eisen van de revolutionairen. Het geweld verspreidden zich, waar de
bezittingen van rijke adel en geestelijken het mikpunt van de woedende
massa waren.
De koning gaf toe aan de eisen van de Nationale Vergadering. Dit leidde
tot de opstelling van de verklaring van de rechten van de mens en de
burger. Het document voerde onder meer gelijkheid voor de wet, recht op
eigendom en vrijheid van meningsuiting in.
Ondanks de toegevingen bleef het een tijd onrustig in Frankrijk. Ook de
economische toestand verbeterde niet. Dit leidde tot een nieuwe
revolutionaire golf. De koning werd onthoofd en dit schokte Europa. De
revolutionaire gedachten ging te ver voor de Europese grootmachten. Het
kwam tot een Europese oorlog. Er verscheen plots een nieuwe ster aan het
Franse firmament NAPOLEON.
De verlichting
Als reactie op het absolutisme ontstond er een politieke denkstroming die
zich beriep op het gebruik van je verstand. Alles wat niet logisch leek moet
worden afgewezen. Zo kon politieke macht niet uit handen van God
komen. Hoewel de impact van deze denkstroming eerder beperkt was op
het moment zelf voor de gewone bevolking, zullen de verlichtingsideeën
een grote invloed spelen in latere revoluties en doorleven tot op de dag
van vandaag in de maatschappij.
1. Politieke ideeën
Op politiek vlak begonnen filosofen na te denken over de optimale
regeringsvorm. John Locke speelde met het idee van volkssoevereiniteit.
De Britse samenleving was na een politieke instabiele periode
overgeschakeld was van een absoluut regime naar een parlementaire
monarchie. Er moest dus een evenwicht zijn tussen de vorst, de
vertegenwoordigers van het volk en het volk. Dit idee noemen we het
sociaal contract.
Montesquieu bouwde verder op dit sociaal contract. Dit contract kon
volgens hem enkel slagen als de staatsmachten van elkaar gescheiden
waren en in balans zijn van elkaar. Hij onderscheidde de drie machten.
Wetten mogen niet opgesteld en uitgevoerd worden door dezelfde persoon
of instelling. Er moest ook controle zijn over het al dan niet naleven van
deze wetten door de rechterlijke macht.
De drie machten controleerden elkaar waardoor machtsmisbruik
onmogelijk zou gemaakt worden. Dit was volkssoevereiniteit, waarbij het
hoogste gezag bij het volk lag.
2. Sociale ideeën
Tot de Franse revolutie werd de samenleving gedomineerd door de
standenmaatschappij. De stand waartoe je behoorde, bepaalde welke
privileges of plichten je had. De eerste openbare klacht tegen de
standenmaatschappij werd gevormd door Jean-Jacques Rousseau. Hij
onderzocht waar de oorsprong lag van de ongelijkheid tussen de mensen.
Hij nam volkeren buiten Europa en volgens hem dus een mindere graad
van beschaving kenden. Hij concludeerde dat deze mensen meer in
contact met de natuur en elkaar leefden. De drang naar rijkdom werd hier
niet doordrongen, waardoor er geen ongelijkheid ontstond.
Rousseau meende dat samenlevingen enkel kunnen slagen als regels
gelden voor het algemeen belang van alle leden. Dit strookte niet met de
standenmaatschappij waarbij de ene stand betere voorwaarden heeft dan
een andere stand.
,Elke van Grimbergen WO: tijd de nieuwe tijden: deel 2
3. Verlicht despotisme: het Oostenrijkse bewind
Via centralisatiepolitiek slaagden verschillende vorsten, waaronder de
Bourgondische hertogen, erin om de macht naar zichzelf toe te trekken. In
de 16e eeuw zette het koninklijk streven naar absolute macht zonder
verantwoording te hoeven afleggen zich voort. De regeringsvorm waarin
de macht van een vorst absoluut en onbeperkt is, noemen we het
absolutisme.
Na jarenlange strijd kreeg de Oostenrijkse Habsburger Karel VI in 1713 de
Zuidelijke Nederlanden toegewezen. De Oostenrijkse Habsburgers
heersten als verlichte monarchen met absolutistische trekjes over hun
grondgebied. De volledige macht bleef bij de vorst en zijn naaste
omgeving liggen. Ze hielden wel meer rekening met de belangen van hun
onderdanen.
Karel VI en Maria-Theresia spanden zich in om de economie van de
Zuidelijke Nederlanden weer op gang te trekken. Vanuit Oostende zeilden
handelsschepen naar het verre Oosten om in India en China zijde, thee en
porselein te gaan kopen. Dit duurde niet lang want Maria focuste op
binnenlandse initiatieven zoals de uitbouw van een modern kanalenstelsel
en winstgevende textielindustrie.
Jozef II was de eerste vorst sinds Karel V die voet zette in de Zuidelijke
Nederlanden. De keizer die vooral ‘gewoon’ wilde doen, viel in de smaak
bij het gewone volk, maar minder bij de edelen en geestelijken. Hij
probeerde de kerk aan de staat ondergeschikt te maken, wat op verzet
stootte bij zijn onderdanen.
De Franse Revolutie
In de 18e eeuw vonden er verschillende revoluties plaats in Europa en in
Amerika die aangevuurd waren door verschillende verlichtingsideeën.
1. Wat leidde tot de Franse Revolutie?
De burgerij behoorde tot de derde stand maar ze was wel heel welvarend.
Omdat ze tot de derde stand behoorden, moesten ze in tegenstelling tot
de geestelijkheid de adel wel belastingen betalen. Ze vonden dat deze
ongelijkheid moest verdwijnen. De roep tot afschaffing van de
standenmaatschappij werd steeds luider.
, Elke van Grimbergen WO: tijd de nieuwe tijden: deel 2
Een tweede reden waren de hoge graanprijzen en de structurele
hongersnoden die Frankrijk teisterden. De magen van de armere bevolking
gromde door de graanschaarste die de prijzen de hoogte in dreef.
Tot slot heerste er ook een aversie naar het koninklijke echtpaar. Hun
absolutistische regeringsstijl werd bovendien door vele Fransen in vraag
gesteld. Het is duidelijk dat verschillende groepen van de Franse
samenleving niet gelukkig waren met de politieke en economische situatie
in hun land. Het ongenoegen groeiden alleen maar aan.
In 1787 ging Frankrijk failliet. De staat gaf meer geld uit dan dat er in de
schatkist aanwezig was. Om de staatsschuld te betalen wilden Lodewijk
XVI nieuwe belastingen invoeren. De bijeenkomst van de Staten-Generaal
in 1789 zal de aanleiding worden van de Franse revolutie.
2. Verloop van de revolutie
In 1789 stroomden de vertegenwoordigers van de drie standen toe in de
Staten-Generaal. De derde stand had het dubbele aantal
vertegenwoordigers, werd er per stand gestemd, niet ‘per hoofd’, zoals de
derde stand het graag wilde. Op die manier kon de derde stand nooit
winnen.
De leden van de derde stand richtten samen met enkele mannen uit de
geestelijkheid en de adel die de verlichtingsideeën genegen waren, de
Nationale Vergadering op. Deze zou niet uiteengaan voordat de leden een
Franse grondwet hadden geschreven. Het gewone Franse volk steunde de
nationale vergadering.
Toen de koning troepen stuurden om de Nationale Vergadering uiteen te
drijven, namen ze de wapens op. Ze bestormden de Bastille op zoek naar
wapens. De slogan ‘vrijheid, gelijkheid, broederschap’ reflecteerde de
eisen van de revolutionairen. Het geweld verspreidden zich, waar de
bezittingen van rijke adel en geestelijken het mikpunt van de woedende
massa waren.
De koning gaf toe aan de eisen van de Nationale Vergadering. Dit leidde
tot de opstelling van de verklaring van de rechten van de mens en de
burger. Het document voerde onder meer gelijkheid voor de wet, recht op
eigendom en vrijheid van meningsuiting in.
Ondanks de toegevingen bleef het een tijd onrustig in Frankrijk. Ook de
economische toestand verbeterde niet. Dit leidde tot een nieuwe
revolutionaire golf. De koning werd onthoofd en dit schokte Europa. De
revolutionaire gedachten ging te ver voor de Europese grootmachten. Het
kwam tot een Europese oorlog. Er verscheen plots een nieuwe ster aan het
Franse firmament NAPOLEON.