Elke van Grimbergen WO: tijd 4.2 Middeleeuwen deel 1
Koninkrijken van de Franken
De Germanen die zich vanaf de 4de eeuw in onze streek vestigden, waren
de Franken. Al snel konden de Franken de macht grijpen in het deltagebied
van de Schelde en Rijn, in de Kempen en in het noordoosten van Frankrijk.
De Germaanse stammen integreerde aspecten van de Gallo-Romeinse
cultuur, bv. christendom en het Latijnse schrift.
1. Ontstaan feodaliteit
Zo ontstond het feodale systeem, waarbij een leenheer grond of ambten in
leen geeft aan de leenman, in ruil voor militaire steun. De leenman
beloofde mee te vechten en als het nodig was extra soldaten in te zetten.
Het voordeel van dit systeem was dat de leenheer eigenaar bleef van het
leen. Bij de dood of ontrouw van de leenman, kreeg de leenheer het leen
terug. Het leen verschafte welvaart. De leenman kreeg dankzij het ambt
verschillende rechten en inkomsten.
Feodaal stelsel is een politiek systeem. Het stelsel ontstond in de 19de
eeuw, na de dood van Karel de Grote wiens bestuur gebied versnipperde.
Dit gebeurde met name na het Verdrag van Verdun (843), toen Karels rijk
in drieën verdeeld werd.
Door het uitgeven van lenen, zorgde een leenheer – de koning of vorst –
ervoor dat hij zich verzekerde van de trouw van zijn leenmannen, ofwel
vazallen met leen in het bezit. In ruil voor het lenen van landgoederen en
het recht op bescherming, moesten leenmannen belasting betalen en de
leenheer helpen in het geval van oorlogen of conflicten.
Hofstelsel is een economisch systeem. Het is ouder dan het leenstelsel en
ontstond na de val van het Romeinse Rijk in de 5de eeuw. De veiligheid
verdween, de handel liep terug en meer en meer mensen werden
zelfvoorzienende agrariërs. Deze boeren konden zichzelf niet beschermen
en zochten daarom op dorpsniveau bescherming bij de adel.
In ruil voor gronden kreeg de kerk een winstbelasting op de opbrengsten
van die gronden. 1/10 van de opbrengsten werd geschonken aan de kerk
= tiendenrecht.
2. Aan het hof van Karel de Grote
De meest succesvolle leider van de Frankische rijken was Karel de Grote.
Hij slaagde erin om het Frankische rijk enorm uit te breiden. Karel de Grote
was de machtigste man van Europa. In 800 werd hij door de Paus van
Rome tot keizer gekroond. Tot 814 regeerde hij over een rijk dat zich
uitstrekte van Noord-Nederland en Noord-Duitsland tot Barcelona en van
, Elke van Grimbergen WO: tijd 4.2 Middeleeuwen deel 1
Frankrijk tot in Oost-Europa. Rond 790 vestigde Karel de Grote zijn eigen
hoofdstad in Aken.
2.1 Heersen over het Karolingische Rijk
Om een groeiend rijk te besturen besloot Karel de Grote om het te delen in
graafschappen (gouwen) en marken. Henegouwen en Denemarken
verwijzen nog steeds naar die bestuurlijke indeling. Aan het hoofd van een
Gouw stond een gouwgraaf, hij bestuurde in naam van Karel. De graaf was
een ambtenaar die door de koning werd benoemd. Karel de Grote
controleerde de deze gouwgraven heel streng door middel van
inspecteurs, de zendgraven. De inspecteurs moesten controleren of de
graven hun taak vervulden en of de inwoners klachten hadden. Ze
brachten ook de bevelen van de koning naar de graven en namen
boodschappen terug mee.
2.2 Reizende hofhouding
Karel de Grote overwinterde in Aken en na de winter trok hij terug rond
door zijn Rijk met zijn hof. Er waren natuurlijk verschillende redenen
waarom Karel met zijn hof door zijn Rijk reisde. Eerst en vooral omdat je
niet op één plek honderden hovelingen kon voeden. Het was moeilijk om
voldoende voeding te telen voor iedereen en het was ook te duur om het
te transporteren. Ten tweede trok hij rond om zich te laten zien. Als
leenheer en vorst was het belangrijk om zich te laten zien zodat hij
aanwezig leek en om zo zijn autoriteit te versterken. Hij kon zo ook kijken
of zijn leenmannen goed bestuurden. Soms sprak hij ook recht zodat zijn
leenmannen en de bevolking wisten dat hij wist wat er allemaal gaande
was en dat hij kon terugkeren als ze ongehoorzaam waren.
De middeleeuwe standensamenleving
De bevolking was hiërarchisch ingedeeld in drie standen: de
geestelijkheid, de adel en de derde stand. Daarom spreken we van een
standenmaatschappij. Elke stand had zijn rechten en plichten. Je geboorte
bepaalde vaak tot welke stand je behoorde.
1. De geestelijkheid
De taak van de geestelijkheid was om te bidden voor de zielen van
anderen. Ze waren ook verantwoordelijk voor de ziekenzorg en waren ze
ook actief als ambtenaren. Zij waren de enigen die konden lezen en
schrijven.
Koninkrijken van de Franken
De Germanen die zich vanaf de 4de eeuw in onze streek vestigden, waren
de Franken. Al snel konden de Franken de macht grijpen in het deltagebied
van de Schelde en Rijn, in de Kempen en in het noordoosten van Frankrijk.
De Germaanse stammen integreerde aspecten van de Gallo-Romeinse
cultuur, bv. christendom en het Latijnse schrift.
1. Ontstaan feodaliteit
Zo ontstond het feodale systeem, waarbij een leenheer grond of ambten in
leen geeft aan de leenman, in ruil voor militaire steun. De leenman
beloofde mee te vechten en als het nodig was extra soldaten in te zetten.
Het voordeel van dit systeem was dat de leenheer eigenaar bleef van het
leen. Bij de dood of ontrouw van de leenman, kreeg de leenheer het leen
terug. Het leen verschafte welvaart. De leenman kreeg dankzij het ambt
verschillende rechten en inkomsten.
Feodaal stelsel is een politiek systeem. Het stelsel ontstond in de 19de
eeuw, na de dood van Karel de Grote wiens bestuur gebied versnipperde.
Dit gebeurde met name na het Verdrag van Verdun (843), toen Karels rijk
in drieën verdeeld werd.
Door het uitgeven van lenen, zorgde een leenheer – de koning of vorst –
ervoor dat hij zich verzekerde van de trouw van zijn leenmannen, ofwel
vazallen met leen in het bezit. In ruil voor het lenen van landgoederen en
het recht op bescherming, moesten leenmannen belasting betalen en de
leenheer helpen in het geval van oorlogen of conflicten.
Hofstelsel is een economisch systeem. Het is ouder dan het leenstelsel en
ontstond na de val van het Romeinse Rijk in de 5de eeuw. De veiligheid
verdween, de handel liep terug en meer en meer mensen werden
zelfvoorzienende agrariërs. Deze boeren konden zichzelf niet beschermen
en zochten daarom op dorpsniveau bescherming bij de adel.
In ruil voor gronden kreeg de kerk een winstbelasting op de opbrengsten
van die gronden. 1/10 van de opbrengsten werd geschonken aan de kerk
= tiendenrecht.
2. Aan het hof van Karel de Grote
De meest succesvolle leider van de Frankische rijken was Karel de Grote.
Hij slaagde erin om het Frankische rijk enorm uit te breiden. Karel de Grote
was de machtigste man van Europa. In 800 werd hij door de Paus van
Rome tot keizer gekroond. Tot 814 regeerde hij over een rijk dat zich
uitstrekte van Noord-Nederland en Noord-Duitsland tot Barcelona en van
, Elke van Grimbergen WO: tijd 4.2 Middeleeuwen deel 1
Frankrijk tot in Oost-Europa. Rond 790 vestigde Karel de Grote zijn eigen
hoofdstad in Aken.
2.1 Heersen over het Karolingische Rijk
Om een groeiend rijk te besturen besloot Karel de Grote om het te delen in
graafschappen (gouwen) en marken. Henegouwen en Denemarken
verwijzen nog steeds naar die bestuurlijke indeling. Aan het hoofd van een
Gouw stond een gouwgraaf, hij bestuurde in naam van Karel. De graaf was
een ambtenaar die door de koning werd benoemd. Karel de Grote
controleerde de deze gouwgraven heel streng door middel van
inspecteurs, de zendgraven. De inspecteurs moesten controleren of de
graven hun taak vervulden en of de inwoners klachten hadden. Ze
brachten ook de bevelen van de koning naar de graven en namen
boodschappen terug mee.
2.2 Reizende hofhouding
Karel de Grote overwinterde in Aken en na de winter trok hij terug rond
door zijn Rijk met zijn hof. Er waren natuurlijk verschillende redenen
waarom Karel met zijn hof door zijn Rijk reisde. Eerst en vooral omdat je
niet op één plek honderden hovelingen kon voeden. Het was moeilijk om
voldoende voeding te telen voor iedereen en het was ook te duur om het
te transporteren. Ten tweede trok hij rond om zich te laten zien. Als
leenheer en vorst was het belangrijk om zich te laten zien zodat hij
aanwezig leek en om zo zijn autoriteit te versterken. Hij kon zo ook kijken
of zijn leenmannen goed bestuurden. Soms sprak hij ook recht zodat zijn
leenmannen en de bevolking wisten dat hij wist wat er allemaal gaande
was en dat hij kon terugkeren als ze ongehoorzaam waren.
De middeleeuwe standensamenleving
De bevolking was hiërarchisch ingedeeld in drie standen: de
geestelijkheid, de adel en de derde stand. Daarom spreken we van een
standenmaatschappij. Elke stand had zijn rechten en plichten. Je geboorte
bepaalde vaak tot welke stand je behoorde.
1. De geestelijkheid
De taak van de geestelijkheid was om te bidden voor de zielen van
anderen. Ze waren ook verantwoordelijk voor de ziekenzorg en waren ze
ook actief als ambtenaren. Zij waren de enigen die konden lezen en
schrijven.