Het hoofd - deel 1
Leerdoelen
Osteologie
De student kent de verschillende botten van de schedel en kan deze plaatsen in
de ruimte (cfr. Osteologie handleiding-vetgedrukte termen).
Viscerocranium
De student vergaart inzicht over de individuele structuur en opbouw van de
schedelbotten van belang in het viscerocranium (cfr. Osteologie).
De student kent de topografische schedelcompartimenten en samenstellende
beenderen (cfr. Osteologie).
De student heeft kennis van de topografische relatie t.a.v belangrijke structuren
zoals bloedvaten, zenuwstelsel en spieren.
De student kent de verschillende schedelgroeves (fossa anterior, media en
posterior) met inbegrip van de fossa temporalis, infratemporalis en pterygopalatina
(cfr. Osteologie).
De student kan de innervatie van de mimische spieren beschrijven en kent enkele
van de belangrijkste mimische spieren.
De student kent de structuur van de kaak en de verschillende kauwspieren, met
hun functie, origo en insertie, alsook hun bezenuwing.
De student heeft inzicht in de anatomische aspecten en functionaliteit van de
besproken spiergroepen
Neurocranium
De student kent de globale onderverdeling van het centrale zenuwstelsel en de
voornaamste delen van de hersenen.
De student begrijpt de oriëntatie van de hersenen, en kan dit toepassen.
De student kan de hersenvliezen benoemen en begrijpt de structurele
opeenvolging.
De student kent het verschil tussen de binnenste en buitenste liquorruimte, kan de
verschillende (belangrijkste) onderdelen benoemen en begrijpt de circulatie van
het cerebrospinaal vocht doorheen deze ruimtes.
De student kent de verschillende lobben van het telencephalon en kan deze
herkennen op figuren en hersenslices.
De student kent het begrip basale kernen en weet waarvoor deze dienen. De
verschillende basale kernen moeten niet gekend zijn.
De student kent de verschillende grote structuren van het diencephalon, m.i.v. de
thalamus, epithalamus (en epifyse), subthalamus en hypothalamus (en hypofyse)
en kan deze herkennen op figuren.
, De student kent de globale bouw van het cerebellum (benadrukte termen).
De student kan de grootste bloedvaten naar en van de hersenen identificeren, hun
verloop beschrijven en de voornaamste takken.
De student kan de cirkel van Willis (circulus arteriosus) schetsen en zijn takken
benoemen.
De student kent de veneuze retour van de hersenen richting hart en kan deze
benoemen en beschrijven.
Radiologie
De student kan de belangrijkste anatomische structuren (cfr. supra) herkennen op
beeldvorming.
De student herkent het verschil tussen een CT en een MRI van de hersenen.
De student herkent de belangrijkste MRI sequenties die gebruikt worden in de
neuroradiologie.
Viscerocranium - anatomie
Schedel
De schedel bestaat uit 22 beenderen, excl. gehoorbeentjes.
Schedelbeenderen zijn onderling verbonden mbv suturen, zij vormen samen het cranium en
zijn immobiel. Het cranium is onder te verdelen in:
- Calvaria: bedekken de craniale caviteit
- Basis van het cranium - schedelbasis - basis cranii: bodem van de craniale caviteit
- Lage anterior gedeelte - het faciale skelet (- gelaatschedel of viscerocranium)
Calvaria - schedeldak
Pare beenderen
- Os temporale - slaapbeen (groen)
- Os parietale - wandbeen (paars)
Onpare beenderen
- Os frontale - voorhoofdsbeen (rood)
- Os sphenoidale - wiggebeen (geel)
- Os occipitale - achterhoofdsbeen (blauw)
- Os ethmoidale - zeefbeen (lichtgroen)
Een aantal beenderen van het neurocranium is gedeeltelijk
opgenomen in het viscerocranium.
,Basis cranii - schedelbasis
Pare beenderen
- Os temporale - slaapbeen (groen)
Onpare beenderen
- Os occipitale - achterhoofdsbeen (blauw)
- Os sphenoidale - wiggebeen (geel)
Viscerocranium - gelaatschedel
Onpare beenderen
- Vomer - ploegschaarbeen (roze)
- Mandibula - onderkaak (beige)
- Os hyoideum - tongbeen
Pare beenderen
- Maxilla - bovenkaak (roos-paars)
- Os palatinum - verhemeltebeen
- Os nasale - neusbeen (roze)
- Os lacrimale - traanbeen
- Concha nasalis inferior - onderste
neusschelp (bruin)
- Os zygomaticum - jukbeen
(oranje)
De beenderen van het viscerocranium
omgeven de orbitae (oogkassen), de
neusholte en mondholte.
Orbitae
- Os frontale vormt de bovenrand van de orbitae
- Tussen de 2 orbitae hebben we een depressie met een verhevenheid, dit is
de glabella
- In het mediaal deel van de bovenrand van de orbitae hebben we het foramen
supra-orbitalis, dit laat de nerva supra-orbitalis en bloedvaten door
- Lateraal hebben we de processus zygomaticus van het os frontale, die
articuleert met de processus frontalis van het os zygomaticum
- Os zygomaticum vormt de laterale en onderrand van de orbitae
- Ossa nasalia
- Articuleren met elkaar op de middellijn
- Articuleren bovenaan met het os frontale → dit is de fronto natale sutuur, het
centrum hiervan is het nasium
- Maxilla vormt de mediale en inferiore rand van de orbitae
- Foramen infra-orbitalis laten de nerva infra-orbitalis en bloedvaten door
, Neusholte
- Apertura piriformis vormt het beenderige en anterieure opening van de neusholte
- Ossa nasalia vormt de bovenrand van de apertura piriformis
- Maxilla vormt de laterale en inferiore rand van de apertura piriformis
Mondholte
- Maxilla vormt de bovenkaak
- Mandibula vormt de onderkaak
- Heeft een ramus (opstaand) en corpus mandibulae.
Zij ontmoeten elkaar in de angulus mandibulae.
- Protuberantia mentalis is een opzetting op de
middenlijn op de basis van de mandibula → lateraal
meer uitgesproken opzetting = tuberculum mentale
- Foramen mentale vormt een doorgang voor de
nervus mentalis en bloedvat
Achteraanzicht van de schedel
- Sutura sagittalis = de sutuur tussen de 2 os parietale
- Pars squamosa van de os capitale
- Inion is een verhevenheid op de middenlijn
- Bovenste uitloper - linea nuchae
superior
- Onderste uitloper - linea nuchae inferior
- Crista occipitalis externa is een tweede
verhevenheid die uit het inion voortvloeit
- Sutura occipitomastoidea = de sutuur tussen het os
occipitale en het mastoideaal gedeelte van de os
temporale
- Mastoïd van de os temporale
- Processus mastoideus aan het uiteinde
- Sutura lambdoidea = de sutuur tussen de os parietale
en de pars squamosa van de os occipitale
Onderaanzicht van de schedel
Het anterieure gedeelte = tanden + hard verhemelte
- Hard verhemelte = processus palatinus van de maxilla (paars) + processus palatinus
van het os palatinum (oranje)
- Foramen incisivum ligt op de processus palatinus van de maxilla, direct achter de
tanden op de middellijn.
- Spina nasalis posterior - vormt de vrije posterieure rand van het verhemelte
Het middelste gedeelte = vomer (roze)
- Vomer ligt op het sphenoid op de middellijn (geel)
- We zien de ala minor van de sphenoid niet, we zien wel de processus pterigoideus
van het sphenoid en de lamina externa. Elke mediale plaats van de processus
pterigoideus eindigt op een haakvormige processus nl. de hamulus van het sphenoid