Godsdienst
Deel 1: fundamenten van het leerplan.
1. Fundamenten van het leerplan
3 onderwijsnetten:
Gemeenschapsonderwijs (GO!)
Door de grondwet verplicht tot neutraliteit.
Gesubsidieerd officieel onderwijs
Openstaan voor alle levensbeschouwingen.
Vrij onderwijs
Katholieke scholen
Scholen van andere erkende godsdiensten: protestants, joodse,
orthodoxe, islamitische, vrije niet-confessionele scholen,…
Erkende levensbeschouwelijke vakken:
Niet-confessionele zedenleer
Rooms-katholieke godsdienst
Islamitische godsdienst
Protestants-evangelische godsdienst
Orthodoxe godsdienst
Anglicaanse godsdienst
1.1 Korte historische achtergrond
Eerst was het leerplan een klein, dun boekje. Het vatte volledig samen hoe
Christenen moeten leven als een goede Christen.
Nu moeten we meer inzetten op diversiteit daarom is er een nieuw leerplan
dat inspeelt op de diversiteit die er is.
Nieuw leerplan:
Goedgekeurd in 1999
Verplicht in 2004
Integraal opgenomen in ZILL
1.2 Kinderen in een complexe wereld
Godsdienstonderwijs wordt bijzondere en delicate opdracht. Het vereist alleszins
een dynamische visie op het vak godsdienst en een grote professionaliteit
van de leerkracht.
Secularisering: de kerk die niet meer alle macht in onze samenleving heeft.
Pluralisering: samenleving wordt steeds diverser op gebied van religie, cultuur,
etniciteit en andere sociale kenmerken.
Uniformisering: culturen, waarden, normen en producten worden meer
gelijkvormig.
Globalisering: mensen en ideeën raken steeds meer verbonden.
Bedreiging unieke identiteit.
1
, Godsdienstonderwijs wordt een bijzondere en delicate opdracht en vereist een
dynamische visie op het vak godsdienst en een grote professionaliteit van de
leerkracht.
We hebben allemaal keuzevrijheid gekregen: wel gelovig, niet gelovig,…
vroeger werden deze keuzes WEL voor jou gemaakt.
1.3 Integratie en impact
Leerlingen integreren op een heel verscheiden wijze wat er in de lessen
godsdienst wordt binnengebracht.
Alle kinderen staan anders in het vak hebben allemaal andere ervaringen,
overtuigingen. Je moet kijken wat er in de rugzak van de kinderen zit.
Elke leerling maakt kennis met de eigenheid en de rijkdom van de christelijke
geloofstraditie.
Een eerste of vernieuwde kennismaking met het christendom.
Het christelijke geloof wordt verdiept of aangescherpt.
Impact van dat vak gaat bij alle kinderen verschillend zijn leerplan maakt
duidelijke keuze we laten alle kinderen sowieso kennismaken met het
christelijke verhaal we houden rekening met de rugzakjes maar we moeten
een gemeenschappelijke taal creëren om een basis te vormen.
1.4 Een schoolvak
Het is een opvoedingsproject van de hele school: groeien als mens (doorheen alle
vakken en leergebieden)
Maar: uitdrukkelijk voor het vak godsdienst:
Groei als mens in christelijk perspectief.
Kennis, vaardigheden en attitudes (kennen – kunnen – zijn)
Waarom doen we nog godsdienst? omdat er nog waardevolle dingen zijn. We
vullen de rugzakjes aan we willen de kinderen doen groeien in het vormen van
hun identiteit, groeien als mens zodat het sterke volwassenen worden.
1.5 Doel van het vak godsdienst
Het is een langdurig proces van zinzoeken.
Stimuleren van de levensbeschouwelijk-religieuze groei van elk kind,
ongeacht de traditie waarin het staat.
Kinderen helpen:
o Om te bouwen aan een eigen identiteit
o Om te groeien naar een eigen en verantwoorde beslissing betreffende
geloven en leven.
o Dieper na te denken over de eigenheid van het christelijk geloof.
o Kritische vragen te stellen en zinvolle antwoorden te formuleren
omtrent geloof.
Kennismaking met het christendom.
We laten kinderen groeien op levensbeschouwelijk-religieus, godsdienstelijk vlak.
2
,Groeien op de manier hoe kinderen naar het keven kijken, betekenis geven aan
wat ze meemaken, kleur laten bekennen, kleuren van de andere kinderen laten
ontdekken.
We willen rekening houden met de verschillende rugzakjes we gaan allemaal
aan de slag we willen er niet alleen maar katholieken van maken! We willen ze
allemaal laten groeien van de katholieken, betere katholieken van de
moslims betere moslims en van de ongelovige betere ongelovige.
1.6 Inhoud van het vak godsdienst
Elementen die bij godsdienstles horen:
Ervaringen van de kinderen wat ze meemaken moet een plaats krijgen
in de godsdienstles (wat maken ze mee, waar botsen ze tegen,…)
Christelijk geloof als lichtbakens kinderen een voorbeeld aanreiken
om hen te tonen ‘je zou het zo kunnen doen’ het hoeft niet maar het is
een manier om ernaar te kijken. Voor een christen zou het dit zijn maar
zo hoef jij het niet te doen is om de blik te verruimen.
We vertrekken telkens vanuit iets christelijk van daar uit gaan we naar het
gesprek (gesprek met andere godsdiensten en levensbeschouwingen,
opvattingen ook een plaats. We gaan dus in DIALOOG de INTERRELIGIEUZE
DIALOOG.
1.7 Een communicatieproces
Er is een wisselwerking tussen woord (leerling), woord (leerkracht) en Woord
(christelijke traditie).
Belang van DIALOOG tussen de leerlingen onderling.
In het gesprek krijgt de diversiteit een plaats INTERRELIGIEUZE DIALOOG
alle meningen en godsdiensten mogen aan bod komen.
1.8 Actieve deelname
Een godsdienstles vandaag is iets actief.
Kinderen moeten dingen kunnen ervaren en beleven.
VERSCHIL tussen de adventskaars inkleuren of rond de adventskrans zitten en
een kaarsje aansteken door te laten ervaren kan het hen inspireren.
DUS ACTIEVE LESSEN GEEN WERKBLAADJES.
1.9 Een moeilijke en dubbele opdracht
Een leerkracht moet niet neutraal zijn maar AUTHENTIEK. Alles wat je vertelt daar
moet je achter staan. wees wie je bent maar wel met openheid en met respect
naar alle kinderen toe.
De leerkracht is vaak zelf zoekende.
Stoeltjesmodel:
De gekleurde
figuren zijn
kinderen in
onze klas
hebben
allemaal een
3
, andere kleur wijst op diversiteit
verschillende rugzakjes.
Jij als leerkracht staat daar middenin (heel de
gele cirkel) jij als leerkracht hebt de taak om
in gesprek te gaan, vanuit iets christelijk.
‘Ik als christen kijk er zo naar …’ authentiek
vanuit eigen christen zijn je getuig vanuit je
eigen christen zijnde.
Leerplan bouwt een duffer in als je niet kan
praten uit jezelf je kan ook achter de stoel
staan je praat niet als christen maar
ALGEMEEN ik geloof dat niet maar christen
geloven dit … je lag vermelden dat je er zelf
niet in gelooft.
2. Het kind in zijn levensbeschouwelijke en religieuze
groei
2.1 Geloven is het participatief gebeuren
Geloven staat niet los van de gehele persoon.
Geloven bij kinderen:
o Deelnemen aan het geloven van volwassen.
o Beperkte cognitieve ontwikkeling.
o Vaak een letterlijk geloof: zoals het daar staat, is het gebeurd.
Rituelen op een belangrijke levensmomenten: groepsidentiteit
= participatief geloof
We willen de kinderen doen groeien daarvoor moeten we wel weten hoe dat
groeien eruitziet “Is dat kind wet aan het groeien”.
Participatief geloof: kind staat niet stil bij wat hij of zij gelooft, ze doen gewoon
mee met hun ouders (vertrouwenspersoon), vaak letterlijk geloof.
Kopieërgedrag geloof bij jongeren is niet meer dan wat ze bij volwassenen zien
(ouders, leerkrachten) daarom belangrijk dat je als leerkracht bewust bent wat
je geeft want kinderen doen dus na ze willen deelnemen (nadoen) aan =
participeren.
2.2 Uitgroeien tot een gelovig persoon: drievoudige structuur.
2.2.1 Basisvertrouwen
Basisvertrouwen is cruciaal hebben we nodig voor alles in het leven.
Vertrouwen in de wereld: positieve kijk op wereld ontwikkelen.
o Vertrouwen dat het goed komt, ook al maak je vervelende dingen mee
komt op pootjes terecht wereld is een plek en andere mensen
steunen je.
Zelfvertrouwen: leren vertrouwen op zichzelf en anderen in moeilijke tijden.
o Kinderen leren dat ze oké zijn, dat ze talenten hebben, dat ze er mogen
zijn en dat vinden anderen oké.
4
Deel 1: fundamenten van het leerplan.
1. Fundamenten van het leerplan
3 onderwijsnetten:
Gemeenschapsonderwijs (GO!)
Door de grondwet verplicht tot neutraliteit.
Gesubsidieerd officieel onderwijs
Openstaan voor alle levensbeschouwingen.
Vrij onderwijs
Katholieke scholen
Scholen van andere erkende godsdiensten: protestants, joodse,
orthodoxe, islamitische, vrije niet-confessionele scholen,…
Erkende levensbeschouwelijke vakken:
Niet-confessionele zedenleer
Rooms-katholieke godsdienst
Islamitische godsdienst
Protestants-evangelische godsdienst
Orthodoxe godsdienst
Anglicaanse godsdienst
1.1 Korte historische achtergrond
Eerst was het leerplan een klein, dun boekje. Het vatte volledig samen hoe
Christenen moeten leven als een goede Christen.
Nu moeten we meer inzetten op diversiteit daarom is er een nieuw leerplan
dat inspeelt op de diversiteit die er is.
Nieuw leerplan:
Goedgekeurd in 1999
Verplicht in 2004
Integraal opgenomen in ZILL
1.2 Kinderen in een complexe wereld
Godsdienstonderwijs wordt bijzondere en delicate opdracht. Het vereist alleszins
een dynamische visie op het vak godsdienst en een grote professionaliteit
van de leerkracht.
Secularisering: de kerk die niet meer alle macht in onze samenleving heeft.
Pluralisering: samenleving wordt steeds diverser op gebied van religie, cultuur,
etniciteit en andere sociale kenmerken.
Uniformisering: culturen, waarden, normen en producten worden meer
gelijkvormig.
Globalisering: mensen en ideeën raken steeds meer verbonden.
Bedreiging unieke identiteit.
1
, Godsdienstonderwijs wordt een bijzondere en delicate opdracht en vereist een
dynamische visie op het vak godsdienst en een grote professionaliteit van de
leerkracht.
We hebben allemaal keuzevrijheid gekregen: wel gelovig, niet gelovig,…
vroeger werden deze keuzes WEL voor jou gemaakt.
1.3 Integratie en impact
Leerlingen integreren op een heel verscheiden wijze wat er in de lessen
godsdienst wordt binnengebracht.
Alle kinderen staan anders in het vak hebben allemaal andere ervaringen,
overtuigingen. Je moet kijken wat er in de rugzak van de kinderen zit.
Elke leerling maakt kennis met de eigenheid en de rijkdom van de christelijke
geloofstraditie.
Een eerste of vernieuwde kennismaking met het christendom.
Het christelijke geloof wordt verdiept of aangescherpt.
Impact van dat vak gaat bij alle kinderen verschillend zijn leerplan maakt
duidelijke keuze we laten alle kinderen sowieso kennismaken met het
christelijke verhaal we houden rekening met de rugzakjes maar we moeten
een gemeenschappelijke taal creëren om een basis te vormen.
1.4 Een schoolvak
Het is een opvoedingsproject van de hele school: groeien als mens (doorheen alle
vakken en leergebieden)
Maar: uitdrukkelijk voor het vak godsdienst:
Groei als mens in christelijk perspectief.
Kennis, vaardigheden en attitudes (kennen – kunnen – zijn)
Waarom doen we nog godsdienst? omdat er nog waardevolle dingen zijn. We
vullen de rugzakjes aan we willen de kinderen doen groeien in het vormen van
hun identiteit, groeien als mens zodat het sterke volwassenen worden.
1.5 Doel van het vak godsdienst
Het is een langdurig proces van zinzoeken.
Stimuleren van de levensbeschouwelijk-religieuze groei van elk kind,
ongeacht de traditie waarin het staat.
Kinderen helpen:
o Om te bouwen aan een eigen identiteit
o Om te groeien naar een eigen en verantwoorde beslissing betreffende
geloven en leven.
o Dieper na te denken over de eigenheid van het christelijk geloof.
o Kritische vragen te stellen en zinvolle antwoorden te formuleren
omtrent geloof.
Kennismaking met het christendom.
We laten kinderen groeien op levensbeschouwelijk-religieus, godsdienstelijk vlak.
2
,Groeien op de manier hoe kinderen naar het keven kijken, betekenis geven aan
wat ze meemaken, kleur laten bekennen, kleuren van de andere kinderen laten
ontdekken.
We willen rekening houden met de verschillende rugzakjes we gaan allemaal
aan de slag we willen er niet alleen maar katholieken van maken! We willen ze
allemaal laten groeien van de katholieken, betere katholieken van de
moslims betere moslims en van de ongelovige betere ongelovige.
1.6 Inhoud van het vak godsdienst
Elementen die bij godsdienstles horen:
Ervaringen van de kinderen wat ze meemaken moet een plaats krijgen
in de godsdienstles (wat maken ze mee, waar botsen ze tegen,…)
Christelijk geloof als lichtbakens kinderen een voorbeeld aanreiken
om hen te tonen ‘je zou het zo kunnen doen’ het hoeft niet maar het is
een manier om ernaar te kijken. Voor een christen zou het dit zijn maar
zo hoef jij het niet te doen is om de blik te verruimen.
We vertrekken telkens vanuit iets christelijk van daar uit gaan we naar het
gesprek (gesprek met andere godsdiensten en levensbeschouwingen,
opvattingen ook een plaats. We gaan dus in DIALOOG de INTERRELIGIEUZE
DIALOOG.
1.7 Een communicatieproces
Er is een wisselwerking tussen woord (leerling), woord (leerkracht) en Woord
(christelijke traditie).
Belang van DIALOOG tussen de leerlingen onderling.
In het gesprek krijgt de diversiteit een plaats INTERRELIGIEUZE DIALOOG
alle meningen en godsdiensten mogen aan bod komen.
1.8 Actieve deelname
Een godsdienstles vandaag is iets actief.
Kinderen moeten dingen kunnen ervaren en beleven.
VERSCHIL tussen de adventskaars inkleuren of rond de adventskrans zitten en
een kaarsje aansteken door te laten ervaren kan het hen inspireren.
DUS ACTIEVE LESSEN GEEN WERKBLAADJES.
1.9 Een moeilijke en dubbele opdracht
Een leerkracht moet niet neutraal zijn maar AUTHENTIEK. Alles wat je vertelt daar
moet je achter staan. wees wie je bent maar wel met openheid en met respect
naar alle kinderen toe.
De leerkracht is vaak zelf zoekende.
Stoeltjesmodel:
De gekleurde
figuren zijn
kinderen in
onze klas
hebben
allemaal een
3
, andere kleur wijst op diversiteit
verschillende rugzakjes.
Jij als leerkracht staat daar middenin (heel de
gele cirkel) jij als leerkracht hebt de taak om
in gesprek te gaan, vanuit iets christelijk.
‘Ik als christen kijk er zo naar …’ authentiek
vanuit eigen christen zijn je getuig vanuit je
eigen christen zijnde.
Leerplan bouwt een duffer in als je niet kan
praten uit jezelf je kan ook achter de stoel
staan je praat niet als christen maar
ALGEMEEN ik geloof dat niet maar christen
geloven dit … je lag vermelden dat je er zelf
niet in gelooft.
2. Het kind in zijn levensbeschouwelijke en religieuze
groei
2.1 Geloven is het participatief gebeuren
Geloven staat niet los van de gehele persoon.
Geloven bij kinderen:
o Deelnemen aan het geloven van volwassen.
o Beperkte cognitieve ontwikkeling.
o Vaak een letterlijk geloof: zoals het daar staat, is het gebeurd.
Rituelen op een belangrijke levensmomenten: groepsidentiteit
= participatief geloof
We willen de kinderen doen groeien daarvoor moeten we wel weten hoe dat
groeien eruitziet “Is dat kind wet aan het groeien”.
Participatief geloof: kind staat niet stil bij wat hij of zij gelooft, ze doen gewoon
mee met hun ouders (vertrouwenspersoon), vaak letterlijk geloof.
Kopieërgedrag geloof bij jongeren is niet meer dan wat ze bij volwassenen zien
(ouders, leerkrachten) daarom belangrijk dat je als leerkracht bewust bent wat
je geeft want kinderen doen dus na ze willen deelnemen (nadoen) aan =
participeren.
2.2 Uitgroeien tot een gelovig persoon: drievoudige structuur.
2.2.1 Basisvertrouwen
Basisvertrouwen is cruciaal hebben we nodig voor alles in het leven.
Vertrouwen in de wereld: positieve kijk op wereld ontwikkelen.
o Vertrouwen dat het goed komt, ook al maak je vervelende dingen mee
komt op pootjes terecht wereld is een plek en andere mensen
steunen je.
Zelfvertrouwen: leren vertrouwen op zichzelf en anderen in moeilijke tijden.
o Kinderen leren dat ze oké zijn, dat ze talenten hebben, dat ze er mogen
zijn en dat vinden anderen oké.
4