Klinische biologische psychologie
Hoofdstuk 1: inleiding
1.1. Inhoud
Klinische aandoeningen benaderd vanuit een cognitieve neurowetenschappen
• Neurocognitieve correlaten van klinische ziektebeelden
• Hoe kan kennis over deze neurocognitieve correlaten bijdragen aan preventie, diagnosestelling
en behandeling?
• Kennismaking met aantal behandelmethoden gebaseerd op de
• cognitieve neurowetenschappen
1.2. Studiedelen en evaluatie
Onderdelen:
• HOC (50%)
• WPO (50%)
o Deelname aan beide studie deelopdrachten is verplicht
o Op het totaal geslaagd zijn
o Overdracht deelcijfers vanaf 10/20 (onafgerond) gebeurt automatisch, tenzij
tegenbericht
1.3. Inhoud hoorcolleges
• HOC 1: inleiding
• HOC 2: psychofysiologische regulatie & de huid als sociaal orgaan
• HOC 3: eetstoornissen
• HOC 4: neurobiologie van ASS en ADHD
• HOC 5: de ziekte van Parkinson en gerelateerde stoornissen
• HOC 6: klinische toepassingen neuromodulatie
• HOC 7: depressieve stoornis
1.4. Examen hoorcollege
Meerkeuzevragen:
• 4 antwoordopties, 1 correct
• Hogere cesuur
• Enkel het totaalcijfer wordt afgerond
1
, Hoofdstuk 2: psychofysiologische regulatie en de huid als sociaal orgaan
1. Psychofysiologische zelfregulatie
1.1. Het belang van het ANS in de psychofysiologie
• ANS = link tussen psychologie en fysiologie
o = aanpassingsmechanisme aan onze veranderende omgeving
o Integratieve fysiologie i.p.v. hyperspecialisatie → geef afzonderlijke beschrijving van het
hart en ademhaling, SNS en PZS, cortico en subcortico, …
o Verband tussen CNS en ANS is belangrijker dan men voorheen dacht!
• CNS = hersenen en ruggenmerg
• Perifeer NS = autonoom en somatosensorisch
• Functie ANS = stress-respons
o De beschrijving van de stressrespons leert ons veel over het
functioneren van het ANS
o Homeostase = stabiliteit door gelijkheid, terugkeren naar een vast evenwicht
o Allostase = stabiliteit door verandering, flexibel aanpassen aan veranderende
omstandigheden
o Stress laat ons toe om ons aan te passen aan veranderende omstandigheden
o Belang van dynamische regulatie
→ Acute versus chronische stress
1.2. De stressrespons
Hoe reageert ons lichaam om aan de veranderende eisen van de omgeving te voldoen?
• Hoe reageert ons lichaam om aan de veranderde eisen van de omgeving te voldoen?
o 1) HPA-as
▪ Secretie van cortisol in de bijnieren → afgifte van cortisol in de bijnieren
o 2) PFC
▪ PFC: verantwoordelijk voor cognitieve controle, emotieregulatie en
impulsbeheersing
▪ PFC reguleert de amygdala → belangrijk bij angst en dreiging detectie
→ Connectie tussen hogere, corticale structuren en de subcorticale structuren
• Chronische stress: PFC kan de controle niet herwinnen en subcorticale regio’s zijn overactief
PFC Amygdala
Acute stress PFC (cortico) en hippocampus (subcortico) Amygdala activatie stimuleert
bevatten glucocorticoïdreceptoren → hypothalamus en activeert zo
signaleren aan de hypothalamus om stressrepons
negatieve feedback te ondersteunen
Chronische stress Langdurige cortisol overspoelt de PFC, die Amygdala vrij spel →
verliest controle, negatieve feedbackloop hyperactivatie HPA-as
verzwakt
Opmerking: bij langdurige blootstelling aan cortisol heb je een verlies aan synapsen en neurale
connecties!
2
, • Toepassing in therapie: window of tolerance
o Illustreert het bereik van onze fysiologische en emotionele arousal waarbinnen je
‘optimaal’ functioneert
o Chronische stress beschadigd PFC → window of tolerance verkleint
o Binnen het window: goede balans tussen PNS en SNS
o Hypo- en hyperarousal: subcorticale activiteit is verhoogd
1.3. Neuroviscerale integratie
CNS-ANS connectie
• Cortico: traag
• Subcortico: snel
o Geen hiërarchie, maar dynamisch systeem
o Bottom-up en top-down
o Feedbacksysteem: werken samen als een
geïntegreerd geheel
• Cortico-centrische visie: subcorticale gebieden zijn de
‘slaaf’ van de corticale gebieden; alsof we alles
beredeneerd en uit vrije wil doen, maar dat is niet zo! →
Subcorticale processen kunnen ook corticale
processen in gang zetten en de corticale informatieverwerking en -ontwikkeling ondersteunen
1.4. Het CNS
• Cognitieve neurowetenschappen of menselijk sociaal gedrag:
o Subcorticale structuren veel meer aan het werk dan voordien gedacht: ze ondersteunen
corticale functies
o Subcorticale routes werken als precursor voor het vastleggen van de corticale regio’s in
het volwassen sociale brein
o Voorbeeld: subcorticale face processing
▪ Baby’s aangetrokken tot gezichten
• → Meegesleurd in sociale processen
• → Ontwikkeling sociaal brein
▪ Volwassenen: subcorticale processen ondersteunen het corticale functioneren
• Subcortical face processing = e.g. emotionele expressie (amygdala)
• Cortical face processing = e.g. identificatie (FFA), intenties interpreteren (PFC)
→ Geen hiërarchie, maar dynamisch systeem
• Ontogenese = ontwikkeling van het individu
• Fylogenese = evolutionaire ontwikkeling van de soort
→ De ontogenese volgt de fylogenese
3
, 1.5. Het sociale brein
• Sociale brein hypothese, Dunbar (1998)
o Onze evolutionaire kracht als mens → overlevingsmodus doorheen de evolutie door ons
in sociale groepen te bewegen dus ons sociaal brein is gegroeid om aan die groter
wordende sociale groepen te kunnen voldoen en complexe interactie te kunnen volgen
o Hechting
o Belang van zintuigen
“Vroege interacties dienen als basis voor het verankeren van onze ontogenetische wortels van
gehechtheid door verbindingen te creëren tussen ons subcorticaal en corticaal prefrontaal brein”
• In rust: sociale brein netwerk by default actief → predispositie tot interpretatie van de wereld
als sociaal
Neuroviscerale integratie en sociale brein
• Subcortico:
o Amygdala: emoties
o Hypothalamus: HPA, oxytocine, vasopressine
o Striatum: beloning
• Cortico:
o FFA: identificatie gezichte,
o pSTS: oogcontact, lichaamstaal, intenties herkennen
o ACC (anterieure cingulate cortex): integratie van cognitieve, emotie, autonoom
reguleren; balans in autonoom functioneren, sociale cognitie
o Insula: integratie van subcorticaal en corticaal, interoceptie
o mPFC: ToM, denken over de gedachten van anderen
• Gezonde neuroviscerale integratie = flexibele sociale interacties, goede emotieregulatie
• Disfunctioneel = verminderde PFC-regulatie, minder sociale connecties
1.6. Psychofysiologische regulatie
Autonomic flexibility → resilience
• Autonome flexibiliteit
o Flexibel parasympatische en sympathische activatie reguleren afhankelijk van wat de
omgeving van ons vraagt
o Biomarker van gezond psychofysiologisch functioneren = flexibel switchen tussen
sympathisch en parasympatische activatie afhankelijk van wat de omgeving van ons
vraagt
o Probleem bij veel ziektebeemden
• Psychofysiologische regulatie = vaardigheid die zich ontwikkelt
4
Hoofdstuk 1: inleiding
1.1. Inhoud
Klinische aandoeningen benaderd vanuit een cognitieve neurowetenschappen
• Neurocognitieve correlaten van klinische ziektebeelden
• Hoe kan kennis over deze neurocognitieve correlaten bijdragen aan preventie, diagnosestelling
en behandeling?
• Kennismaking met aantal behandelmethoden gebaseerd op de
• cognitieve neurowetenschappen
1.2. Studiedelen en evaluatie
Onderdelen:
• HOC (50%)
• WPO (50%)
o Deelname aan beide studie deelopdrachten is verplicht
o Op het totaal geslaagd zijn
o Overdracht deelcijfers vanaf 10/20 (onafgerond) gebeurt automatisch, tenzij
tegenbericht
1.3. Inhoud hoorcolleges
• HOC 1: inleiding
• HOC 2: psychofysiologische regulatie & de huid als sociaal orgaan
• HOC 3: eetstoornissen
• HOC 4: neurobiologie van ASS en ADHD
• HOC 5: de ziekte van Parkinson en gerelateerde stoornissen
• HOC 6: klinische toepassingen neuromodulatie
• HOC 7: depressieve stoornis
1.4. Examen hoorcollege
Meerkeuzevragen:
• 4 antwoordopties, 1 correct
• Hogere cesuur
• Enkel het totaalcijfer wordt afgerond
1
, Hoofdstuk 2: psychofysiologische regulatie en de huid als sociaal orgaan
1. Psychofysiologische zelfregulatie
1.1. Het belang van het ANS in de psychofysiologie
• ANS = link tussen psychologie en fysiologie
o = aanpassingsmechanisme aan onze veranderende omgeving
o Integratieve fysiologie i.p.v. hyperspecialisatie → geef afzonderlijke beschrijving van het
hart en ademhaling, SNS en PZS, cortico en subcortico, …
o Verband tussen CNS en ANS is belangrijker dan men voorheen dacht!
• CNS = hersenen en ruggenmerg
• Perifeer NS = autonoom en somatosensorisch
• Functie ANS = stress-respons
o De beschrijving van de stressrespons leert ons veel over het
functioneren van het ANS
o Homeostase = stabiliteit door gelijkheid, terugkeren naar een vast evenwicht
o Allostase = stabiliteit door verandering, flexibel aanpassen aan veranderende
omstandigheden
o Stress laat ons toe om ons aan te passen aan veranderende omstandigheden
o Belang van dynamische regulatie
→ Acute versus chronische stress
1.2. De stressrespons
Hoe reageert ons lichaam om aan de veranderende eisen van de omgeving te voldoen?
• Hoe reageert ons lichaam om aan de veranderde eisen van de omgeving te voldoen?
o 1) HPA-as
▪ Secretie van cortisol in de bijnieren → afgifte van cortisol in de bijnieren
o 2) PFC
▪ PFC: verantwoordelijk voor cognitieve controle, emotieregulatie en
impulsbeheersing
▪ PFC reguleert de amygdala → belangrijk bij angst en dreiging detectie
→ Connectie tussen hogere, corticale structuren en de subcorticale structuren
• Chronische stress: PFC kan de controle niet herwinnen en subcorticale regio’s zijn overactief
PFC Amygdala
Acute stress PFC (cortico) en hippocampus (subcortico) Amygdala activatie stimuleert
bevatten glucocorticoïdreceptoren → hypothalamus en activeert zo
signaleren aan de hypothalamus om stressrepons
negatieve feedback te ondersteunen
Chronische stress Langdurige cortisol overspoelt de PFC, die Amygdala vrij spel →
verliest controle, negatieve feedbackloop hyperactivatie HPA-as
verzwakt
Opmerking: bij langdurige blootstelling aan cortisol heb je een verlies aan synapsen en neurale
connecties!
2
, • Toepassing in therapie: window of tolerance
o Illustreert het bereik van onze fysiologische en emotionele arousal waarbinnen je
‘optimaal’ functioneert
o Chronische stress beschadigd PFC → window of tolerance verkleint
o Binnen het window: goede balans tussen PNS en SNS
o Hypo- en hyperarousal: subcorticale activiteit is verhoogd
1.3. Neuroviscerale integratie
CNS-ANS connectie
• Cortico: traag
• Subcortico: snel
o Geen hiërarchie, maar dynamisch systeem
o Bottom-up en top-down
o Feedbacksysteem: werken samen als een
geïntegreerd geheel
• Cortico-centrische visie: subcorticale gebieden zijn de
‘slaaf’ van de corticale gebieden; alsof we alles
beredeneerd en uit vrije wil doen, maar dat is niet zo! →
Subcorticale processen kunnen ook corticale
processen in gang zetten en de corticale informatieverwerking en -ontwikkeling ondersteunen
1.4. Het CNS
• Cognitieve neurowetenschappen of menselijk sociaal gedrag:
o Subcorticale structuren veel meer aan het werk dan voordien gedacht: ze ondersteunen
corticale functies
o Subcorticale routes werken als precursor voor het vastleggen van de corticale regio’s in
het volwassen sociale brein
o Voorbeeld: subcorticale face processing
▪ Baby’s aangetrokken tot gezichten
• → Meegesleurd in sociale processen
• → Ontwikkeling sociaal brein
▪ Volwassenen: subcorticale processen ondersteunen het corticale functioneren
• Subcortical face processing = e.g. emotionele expressie (amygdala)
• Cortical face processing = e.g. identificatie (FFA), intenties interpreteren (PFC)
→ Geen hiërarchie, maar dynamisch systeem
• Ontogenese = ontwikkeling van het individu
• Fylogenese = evolutionaire ontwikkeling van de soort
→ De ontogenese volgt de fylogenese
3
, 1.5. Het sociale brein
• Sociale brein hypothese, Dunbar (1998)
o Onze evolutionaire kracht als mens → overlevingsmodus doorheen de evolutie door ons
in sociale groepen te bewegen dus ons sociaal brein is gegroeid om aan die groter
wordende sociale groepen te kunnen voldoen en complexe interactie te kunnen volgen
o Hechting
o Belang van zintuigen
“Vroege interacties dienen als basis voor het verankeren van onze ontogenetische wortels van
gehechtheid door verbindingen te creëren tussen ons subcorticaal en corticaal prefrontaal brein”
• In rust: sociale brein netwerk by default actief → predispositie tot interpretatie van de wereld
als sociaal
Neuroviscerale integratie en sociale brein
• Subcortico:
o Amygdala: emoties
o Hypothalamus: HPA, oxytocine, vasopressine
o Striatum: beloning
• Cortico:
o FFA: identificatie gezichte,
o pSTS: oogcontact, lichaamstaal, intenties herkennen
o ACC (anterieure cingulate cortex): integratie van cognitieve, emotie, autonoom
reguleren; balans in autonoom functioneren, sociale cognitie
o Insula: integratie van subcorticaal en corticaal, interoceptie
o mPFC: ToM, denken over de gedachten van anderen
• Gezonde neuroviscerale integratie = flexibele sociale interacties, goede emotieregulatie
• Disfunctioneel = verminderde PFC-regulatie, minder sociale connecties
1.6. Psychofysiologische regulatie
Autonomic flexibility → resilience
• Autonome flexibiliteit
o Flexibel parasympatische en sympathische activatie reguleren afhankelijk van wat de
omgeving van ons vraagt
o Biomarker van gezond psychofysiologisch functioneren = flexibel switchen tussen
sympathisch en parasympatische activatie afhankelijk van wat de omgeving van ons
vraagt
o Probleem bij veel ziektebeemden
• Psychofysiologische regulatie = vaardigheid die zich ontwikkelt
4