TECHNIEKEN sem2
1. TRAPONDERDELING
1.1. OMSCHRIJVING
Een pad met een helling 1:10 (10%) kan belopen worden zonder treden.
Is de helling steiler of is er een groot hoogte verschil, dan moeten er treden of trappen worden
aangelegd.
De gemakkelijke beloopbaarheid van een trap wordt bepaald door de traphelling
Bij een buitentrap is het hoogteverschil (optrede) tussen 10en 15 cm.
Courant 14,5cmà 15 cm
1.2. ONDERDELEN
Treden: horizontale vlakken waarop men de voeten plaatst.
Stootbord: of tegentreden; dit zijn de verticale vlakken vooraan tussen de treden.
In grondplan wordt de voorkant van het stootbord in streeplijn aangegeven als er een wel aanwezig
is.
Wel of de neus: Het dient om het tredenvlak te verbreden. De breedte van de wel varieert van 2 tot
6 cm, afhankelijk van de dikte en het soort materiaal waaruit de trede is geconstrueerd.
grondplan wordt de voorkant van de wel met een volle lijn aangegeven en de achterkant eventueel
met een streepjes lijn.
Trapbomen: Dit zijn op hun zijde geplaatste balken, waarin of waarop de treden en de stootborden
verwerkt zitten of waarop ze rusten. Trapbomen komen vooral voor bij hout-en metaaltrappen.
Trapleuning: de hoogte bedraagt normaal minstens90 cm, verticaal gemeten vanaf de boven–én
voorkant van de trede. Het bovenste deel van de leuning is de handgreep. Ook tegen opgaande
muren kan men een handgreep bevestigen.
Welstuk: Het verbindt deze laatste met het bovenliggende bordes.
,
, 2. ALGEMENE BEGRIPPEN
Traphoogte: dit is de verticale afstand tussen de afgewerkte vloeren die door de trap verbonden
worden. Voor een buitentrap is de richtlijn een maximale hoogtevan10 treden per traparm, waarna
een rustvlak of bordes volgt.
Is er toch een groter aantal treden nodig om de hoogte te overbruggen, kan men er een langere
trede, onder de vorm van een bordes, tussenvoegen.
Trapruimte: de nettotrapruimte is de horizontale afstand van de voorkant van het eerste stootbord
tot de voorkant van het laatste stootbord.
Voegt men daarbij de eerste trapneus en de breedte van het welstuk, dan verkrijgt men de
brutotrapruimte.
Trapgat: (niet in de tuin) dit is de opening in de bovenliggende vloer om de plaatsing van de trap
mogelijk te maken.
Vrije hoogte: dit is de minimum hoogte tussen de bovenzijde van de treden en de onderzijde van het
bovenliggend plafond, verticaal gemeten.
Ze moet minstens 2 à 2,10 meter bedragen, gemeten op de neus van de trede. Deze vrije hoogte
bepaalt de lengte van het trapgat.
Trapbreedte: deze omvat de lengte van de trede en de dikte van de eventuele trapbomen.
De nuttige trapbreedte is de breedte tussen de bomen. Deze moet toelaten dat twee personen
elkaar gemakkelijk kunnen kruisen, en bedraagt, voor een gewone trap in woonhuizen en privé
tuinen, meestal 80 à 90 cm.
, Optrede: dit is de verticale afstand tussen de bovenzijde van twee opeenvolgende treden. De
optrede bedraagt voor woonhuizen meestal 18 cm, en voor tuintrappengemiddeld 12 à 15 cm.
Aantrede: dit is de horizontale afstand tussen de voorkanten van twee opeenvolgende stootborden.
Deze afstand bedraagt 20 à 25 cm voor in woonhuizen en 30 à 35 cm voor in tuinen .
Looplijn: Dit is de denkbeeldige lijn, die men normaal volgt bij het belopen van de trap.
Op deze lijn zijn alle treden even breed.
1. TRAPONDERDELING
1.1. OMSCHRIJVING
Een pad met een helling 1:10 (10%) kan belopen worden zonder treden.
Is de helling steiler of is er een groot hoogte verschil, dan moeten er treden of trappen worden
aangelegd.
De gemakkelijke beloopbaarheid van een trap wordt bepaald door de traphelling
Bij een buitentrap is het hoogteverschil (optrede) tussen 10en 15 cm.
Courant 14,5cmà 15 cm
1.2. ONDERDELEN
Treden: horizontale vlakken waarop men de voeten plaatst.
Stootbord: of tegentreden; dit zijn de verticale vlakken vooraan tussen de treden.
In grondplan wordt de voorkant van het stootbord in streeplijn aangegeven als er een wel aanwezig
is.
Wel of de neus: Het dient om het tredenvlak te verbreden. De breedte van de wel varieert van 2 tot
6 cm, afhankelijk van de dikte en het soort materiaal waaruit de trede is geconstrueerd.
grondplan wordt de voorkant van de wel met een volle lijn aangegeven en de achterkant eventueel
met een streepjes lijn.
Trapbomen: Dit zijn op hun zijde geplaatste balken, waarin of waarop de treden en de stootborden
verwerkt zitten of waarop ze rusten. Trapbomen komen vooral voor bij hout-en metaaltrappen.
Trapleuning: de hoogte bedraagt normaal minstens90 cm, verticaal gemeten vanaf de boven–én
voorkant van de trede. Het bovenste deel van de leuning is de handgreep. Ook tegen opgaande
muren kan men een handgreep bevestigen.
Welstuk: Het verbindt deze laatste met het bovenliggende bordes.
,
, 2. ALGEMENE BEGRIPPEN
Traphoogte: dit is de verticale afstand tussen de afgewerkte vloeren die door de trap verbonden
worden. Voor een buitentrap is de richtlijn een maximale hoogtevan10 treden per traparm, waarna
een rustvlak of bordes volgt.
Is er toch een groter aantal treden nodig om de hoogte te overbruggen, kan men er een langere
trede, onder de vorm van een bordes, tussenvoegen.
Trapruimte: de nettotrapruimte is de horizontale afstand van de voorkant van het eerste stootbord
tot de voorkant van het laatste stootbord.
Voegt men daarbij de eerste trapneus en de breedte van het welstuk, dan verkrijgt men de
brutotrapruimte.
Trapgat: (niet in de tuin) dit is de opening in de bovenliggende vloer om de plaatsing van de trap
mogelijk te maken.
Vrije hoogte: dit is de minimum hoogte tussen de bovenzijde van de treden en de onderzijde van het
bovenliggend plafond, verticaal gemeten.
Ze moet minstens 2 à 2,10 meter bedragen, gemeten op de neus van de trede. Deze vrije hoogte
bepaalt de lengte van het trapgat.
Trapbreedte: deze omvat de lengte van de trede en de dikte van de eventuele trapbomen.
De nuttige trapbreedte is de breedte tussen de bomen. Deze moet toelaten dat twee personen
elkaar gemakkelijk kunnen kruisen, en bedraagt, voor een gewone trap in woonhuizen en privé
tuinen, meestal 80 à 90 cm.
, Optrede: dit is de verticale afstand tussen de bovenzijde van twee opeenvolgende treden. De
optrede bedraagt voor woonhuizen meestal 18 cm, en voor tuintrappengemiddeld 12 à 15 cm.
Aantrede: dit is de horizontale afstand tussen de voorkanten van twee opeenvolgende stootborden.
Deze afstand bedraagt 20 à 25 cm voor in woonhuizen en 30 à 35 cm voor in tuinen .
Looplijn: Dit is de denkbeeldige lijn, die men normaal volgt bij het belopen van de trap.
Op deze lijn zijn alle treden even breed.