Definities gerechtelijk recht
Procesrecht of gerechtelijk recht= rechtsregels aan de hand waarvan de betwistingen over
de toepassing van het objectieve recht worden beslecht.
Formeel recht= het geheel van rechtsregels die de handhaving van het materieel recht
verzekeren en waarmee doorgaans formaliteiten, procedures of andere plichtplegingen
worden bepaald.
Rechterlijke macht in functionele betekenis= het beslechten van rechtsgeschillen, dit zijn
geschillen die rijzen n.a.v. de toepassing van het recht.
Een jurisdictionele rechtshandeling= een beslissing waarbij een rechtsgeschil wordt
beslecht.
Een geschil= een verschil van mening, preciezer – in een juridische context die betrekking
heeft op de toepassing van rechtsregels, dus wederzijdse rechten en verplichtingen –
tegenstrijdige aanspraken, in beginsel van rechtssubjecten.
Rechtsgeschil= geschillen over de toepassing van het (objectieve) recht of over subjectieve
rechten.
Wetgeving= door de overheid uitgevaardigde algemeen verbindende rechtsregels
toepasselijk op een onbepaald aantal gevallen.
Rechtstaat= de quasi-universele organisatievorm van de maatschappij waarin zowel het
gedrag van particulieren als het gedrag van de overheid aan rechtsregels wordt onderworpen
en dienvolgens beperkt is door de subjectieve (grond)rechten van de (mede)burgers.
ARB sensu lato= Maatschappelijke opvattingen die ten grondslag liggen aan rechtsregels.
ARB sensu stricto= ARB sensu lato die een rechtsregel vormen.
Onafhankelijkheid van de rechter= hij kan zijn beslissing steunen op zijn eigen vrij oordeel
over feiten en rechtsgronden, de rechter moet vrij zijn van elke druk van buitenaf.
Onpartijdigheid van de rechter= de rechter mag niet vooringenomen zijn ten aanzien van de
uitkomst van de zaak (‘nemo iudex in causa sua’)
Objectief: er mag geen schijn zijn van partijdigheid of onafhankelijkheid.
Subjectief: effectieve ingesteldheid van de rechter: ben ik effectief partijdig of
onafhankelijk?
Motivering van uitspraak= formeel de redenen moet weergeven waarop het steunt en
antwoord moet geven op de door partijen regelmatig aan de rechter voorgelegde eisen en
argumenten.
Materiële bevoegdheid= opdracht om bepaalde rechtsgeschillen te beslechten.
1
, Territoriale bevoegdheid= materiële bevoegdheid in concreto vastgeknoopt aan één
rechtsgebied.
Rechtsmacht= de macht waarover rechters beschikken (in functionele zin), d.i. het
beslechten van rechtsgeschillen of de taak van de rechterlijke instanties in hun geheel
genomen + buitenlandse rechtbanken.
Bevoegdheid= taakverdeling binnen RM, die ingedeeld is in hoven en rechtbanken (art. 40
GW).
Verdelingsincident= alle verschillende RB’en en hoven die bestaan uit verschillende
afdelingen, secties. Wanneer binnen 1 en dezelfde rechtbank een discussie rijst over welke
afdeling of welke sectie kennis moet nemen van dat geschil is er een probleem van interne
verdeling.
Onderwerp van de vordering= wat in de ogen van de eisers de grond van de zaak bepaalt, de
rechtsregel(s) die zijns inziens op de oorzaak van de vordering moet(en) worden toegepast.
Ontvankelijkheid= “u mag niet (meer) naar de rechter”
Bevoegdheid= “u heeft zich niet tot de juiste rechter gewend”
(On)geldigheid van proceshandelingen= “u wendt zich niet op de juiste manier tot de
rechter”
Openbare orde= betrekking op de wezenlijke of fundamentele en daarom onaantastbare
belangen van de maatschappij en dus van haar rechtsorde.
Prorogatie van bevoegdheid= wanneer verschillende vorderingen aanhangig zijn bij
verschillende rechters kunnen de verschillende zaken worden samengevoegd om
tegenstrijdigheden te vermijden zodat één van de rechters een vordering zal mogen
behandelen die normaliter niet tot zijn bevoegdheid behoort (bevoegdheidsuitbreiding).
Een tussenvordering= iedere vordering die in de loop van het rechtsgeding wordt ingesteld
en ertoe strekt, hetzij de oorspronkelijke vordering te wijzigen of nieuwe vorderingen tussen
de partijen in te stellen, hetzij personen die nog niet in het geding zijn geroepen, erin te
betrekken (art. 13).
Tegenvordering= een tussenvordering die de verweerder instelt om tegen de eiser een
veroordeling te doen uitspreken (art. 14).
Tussenkomst= een rechtspleging waarbij een derde persoon partij wordt in het geding (art.
15).
Aanhangigheid= het tweemaal aanhangig zijn van dezelfde vordering bij verschillende
rechters (art. 29).
2
Procesrecht of gerechtelijk recht= rechtsregels aan de hand waarvan de betwistingen over
de toepassing van het objectieve recht worden beslecht.
Formeel recht= het geheel van rechtsregels die de handhaving van het materieel recht
verzekeren en waarmee doorgaans formaliteiten, procedures of andere plichtplegingen
worden bepaald.
Rechterlijke macht in functionele betekenis= het beslechten van rechtsgeschillen, dit zijn
geschillen die rijzen n.a.v. de toepassing van het recht.
Een jurisdictionele rechtshandeling= een beslissing waarbij een rechtsgeschil wordt
beslecht.
Een geschil= een verschil van mening, preciezer – in een juridische context die betrekking
heeft op de toepassing van rechtsregels, dus wederzijdse rechten en verplichtingen –
tegenstrijdige aanspraken, in beginsel van rechtssubjecten.
Rechtsgeschil= geschillen over de toepassing van het (objectieve) recht of over subjectieve
rechten.
Wetgeving= door de overheid uitgevaardigde algemeen verbindende rechtsregels
toepasselijk op een onbepaald aantal gevallen.
Rechtstaat= de quasi-universele organisatievorm van de maatschappij waarin zowel het
gedrag van particulieren als het gedrag van de overheid aan rechtsregels wordt onderworpen
en dienvolgens beperkt is door de subjectieve (grond)rechten van de (mede)burgers.
ARB sensu lato= Maatschappelijke opvattingen die ten grondslag liggen aan rechtsregels.
ARB sensu stricto= ARB sensu lato die een rechtsregel vormen.
Onafhankelijkheid van de rechter= hij kan zijn beslissing steunen op zijn eigen vrij oordeel
over feiten en rechtsgronden, de rechter moet vrij zijn van elke druk van buitenaf.
Onpartijdigheid van de rechter= de rechter mag niet vooringenomen zijn ten aanzien van de
uitkomst van de zaak (‘nemo iudex in causa sua’)
Objectief: er mag geen schijn zijn van partijdigheid of onafhankelijkheid.
Subjectief: effectieve ingesteldheid van de rechter: ben ik effectief partijdig of
onafhankelijk?
Motivering van uitspraak= formeel de redenen moet weergeven waarop het steunt en
antwoord moet geven op de door partijen regelmatig aan de rechter voorgelegde eisen en
argumenten.
Materiële bevoegdheid= opdracht om bepaalde rechtsgeschillen te beslechten.
1
, Territoriale bevoegdheid= materiële bevoegdheid in concreto vastgeknoopt aan één
rechtsgebied.
Rechtsmacht= de macht waarover rechters beschikken (in functionele zin), d.i. het
beslechten van rechtsgeschillen of de taak van de rechterlijke instanties in hun geheel
genomen + buitenlandse rechtbanken.
Bevoegdheid= taakverdeling binnen RM, die ingedeeld is in hoven en rechtbanken (art. 40
GW).
Verdelingsincident= alle verschillende RB’en en hoven die bestaan uit verschillende
afdelingen, secties. Wanneer binnen 1 en dezelfde rechtbank een discussie rijst over welke
afdeling of welke sectie kennis moet nemen van dat geschil is er een probleem van interne
verdeling.
Onderwerp van de vordering= wat in de ogen van de eisers de grond van de zaak bepaalt, de
rechtsregel(s) die zijns inziens op de oorzaak van de vordering moet(en) worden toegepast.
Ontvankelijkheid= “u mag niet (meer) naar de rechter”
Bevoegdheid= “u heeft zich niet tot de juiste rechter gewend”
(On)geldigheid van proceshandelingen= “u wendt zich niet op de juiste manier tot de
rechter”
Openbare orde= betrekking op de wezenlijke of fundamentele en daarom onaantastbare
belangen van de maatschappij en dus van haar rechtsorde.
Prorogatie van bevoegdheid= wanneer verschillende vorderingen aanhangig zijn bij
verschillende rechters kunnen de verschillende zaken worden samengevoegd om
tegenstrijdigheden te vermijden zodat één van de rechters een vordering zal mogen
behandelen die normaliter niet tot zijn bevoegdheid behoort (bevoegdheidsuitbreiding).
Een tussenvordering= iedere vordering die in de loop van het rechtsgeding wordt ingesteld
en ertoe strekt, hetzij de oorspronkelijke vordering te wijzigen of nieuwe vorderingen tussen
de partijen in te stellen, hetzij personen die nog niet in het geding zijn geroepen, erin te
betrekken (art. 13).
Tegenvordering= een tussenvordering die de verweerder instelt om tegen de eiser een
veroordeling te doen uitspreken (art. 14).
Tussenkomst= een rechtspleging waarbij een derde persoon partij wordt in het geding (art.
15).
Aanhangigheid= het tweemaal aanhangig zijn van dezelfde vordering bij verschillende
rechters (art. 29).
2