1 Terminologie van RZL
1.1 Levensbeschouwing of levensbeschouwing
• levensbeschouwing met kleine l:
= levensbeschouwelijke visie/levensovertuiging.
= antwoorden die jij geeft op de vraag naar zingeving.
Vb: Waarin geloof jij wel/niet?
- Je kan niet geen levensbeschouwelijke overtuiging hebben.
- Verbonden aan bewuste en uitdrukkelijke opvattingen, maar blijft deels onbewust in de
keuzes die wij maken.
- Kan beïnvloedt worden door een/meerdere Levensbeschouwing(en)
• Levensbeschouwing met grote L:
= persoonsovertuiging.
= geheel van samenhangende levensbeschouwelijke opvattingen die op elke generatie
worden doorgegeven en belangrijk zijn voor menselijke cultuur.
- Levensbeschouwelijke tradities = tradities op niveau van een cultuur die het niveau van
een individu overstijgen en doorgegeven worden.
Vb: christendom, bouddhisme, atheïsme, rationalisme, humanisme…
- Geeft inzicht in je levensvisie, levenszin en levenswaarde
1.2 Zingeving
• Zingeving:
= betekenis/waarde/kwaliteit van het leven en hoe we hiermee omgaan.
= behoefte om te ‘weten’.
- Geluk en betekenis = belangrijke componenten
→ wie in het leven weinig zinvol ziet, zal moeilijk gelukkig zijn
→ heb ik het gevoel dat ik van betekenis ben in mijn leven?
• Passief en actief:
- Passief = je ontdekt iets dat zinvol vindt. Het overkomt je/het wordt gegeven/geschonken.
- Actief = zelf zin geven aan je leven a.d.h.v. je keuzes, hoe je met gebeurtenissen en
ervaringen omgaat
• Zin:
= alles wat betekenisvol en waardevol is in je leven, wat je een doel geeft.
- Goesting (zin hebben in…) en oriëntatie/richting (richten omdat het aantrekt)
• Betekenis van het leven:
1) Elke dag zelf betekenis geven aan het leven
2) Het leven heeft betekenis in zichzelf
1.3 Religie en Godsdienst
• Religie:
= een levensbeschouwing waarin verbondenheid centraal staat en waarin het mysterie-
karakter (= meer dan zintuigelijk zichtbaar) van de werkelijkheid wordt erkend.
- Religieus zijn = uitvoeren van rituele, heilige handelingen.
• Godsdienst
= een levensbeschouwing waarin ’geloven in God’ als betekenisvol wordt ervaren.
- Dezelfde basiskenmerken als een levensbeschouwing
- Mensen stellen hun leven ten dienste van het Goddelijke → hoogste zin van hun leven
- Nemen waarden en normen over
, - te onderscheiden in hun denken over het overstijgend karakter van het goddelijke
(deïsme, theïsme, pantheïsme en panentheïsme).
• Existentiële vragen:
= levensvragen.
= vragen die te maken hebben met zingeving.
- een universeel karakter = worden overal ter wereld gesteld.
- Geen eenduidig antwoord → eigen interpretatie, subjectief
Vb: Ben ik goed bezig in het leven?, Wat doe ik met de resterende tijd?
=/= wetenschappelijke vragen vb: Waarom sterven mensen? Hoe kunnen we samenleven?
1.4 Betekenisgeving
• Betekenisgeving:
= we geven betekenis aan wat we zelf doen en wat anderen doen.
- Gegeven door voorbeelden, universele waarden, normen, gewoontes…
- Persoonlijk ingekleurd in de eigen identiteit
• Uitwisselen van betekenissen:
➔ Beter begrip van elkaar → groei van nieuwe betekenis
- Verschillende talen vb: volwassenentaal, jongerentaal, clubtaal, schooltaal…
1.5 Spiritualiteit
• Spiritualiteit:
= vaardigheid om open te staan voor het andere dat aan mij verschijnt.
- Voelen, verbeelden, waarderen
• Spiritueel ontwikkelen:
- Ondersteund door gebruik van toegangspoorten die betekenis gevend zijn
o Kunnen mensen toegangspoorten zijn die elkaar helpen
- Wegwijzers, helden, verbeeldingsfiguren… = richtinggevend voor realiseren van
spiritualiteit.
2 Wereld door superdiversiteit
2.1 Superdiversiteit
• Diversiteit:
= verscheidenheid.
Vb: religieuze diversiteit, etnische diversiteit, seksuele diversiteit…
- Risico: grens met veralgemeningen en stereotypen
• Superdiversiteit:
- Kwantitatieve toename van diversiteit = mensen met migratieachtergrond neemt toe.
- Kwalitatieve verandering = sterke diversiteit binnen de diversiteit.
→ door verschil in land van herkomst ook verschil in taal, sociaaleconomische positie…
2.2 Cultuur
• Cultuur:
= wat niet aangeboren is, maar ons gaande weg eigen heeft gemaakt.
Vb: taal die we spreken, manier van kleden, communicatiewijze, onze idealen…
- Tijdens opvoeding bewust van dragende cultuur en onderliggende levensbeschouwingen
=/= via erfelijkheid, maar wordt overgedragen via sociale omgeving