MODULE 8: SOCIALE VERANDERING
Fase 1: Landbouw en staat
Klein groot
Productieve economie
= Landbouw
Simpel complex
Integratie
= Staten
Geïsoleerd buren
defensie/agressie
= staten
1. Horde
Nomaden
Egalitair
o Geen politici, priesters, beroepen
o Geen markt, controle over schaarse goederen
Geen overkoepelende politieke structuur
o Informele leiders
2. Stam
> horde
Economie meer ontwikkelt
o Horticultuur, tuinbouw
o Pastorale samenleving, herders
o Meer intensiteit in voedselproductie
Weinig sociale differentiatie
o Geen sociale stratificatie
Enkele autonome, dorpen
o Geen overkoepelende politieke eenheid
Democratische informele leiders
o Regeren ‘bij verontwaardiging’, normovertredend gedrag
o Geen claim op rijkdom
o Feesten organiseren = verdelen
Rank society
o Differentiatie naar rangen ≠ klassen
o Kunnen geen claim leggen op goederen die samenleving opbrengt
o Cf. strava
Big man societies
o Leiden door voorbeeld
o Onderhandelt met naburige groepen
o Herverdeelt voedsel
o Garandeert welzijn van gemeenschap
competitie om big man-positie
o Cf. Company bij Manchester
, Sodaliteiten
o Broederschap obv geslacht, leeftijd, beroep
o > dorpen, stammen
o Rituele of ambachtelijke functie
uitdagingen samen oplossen
o Cf. druïden
3. Neolitische revolutie
Jager verzamelaar landbouwer (sedentair)
Intensificatie (van voedselproductie)
o Grootschalig
o Systematisch
o Hoge input van werk
Nieuwe technieken: ploeg, irrigatie, trekdieren
o Toename opbrengst én werk
o Terraslandbouw: elke plek gebruiken voor opbrengst
o Gedomesticeerde dieren (cf. schaap veel wol/vlees)
Waarom de overgang?
o Jager verzamelaars = Original Affluent Society (welvaartsstaat)
Rustig leven (geen telefoons, consumptie, verplichtingen)
Hadden wél kennis van natuur/dieren
o Wereldwijde verspreiding van landbouw
Snel en onafhankelijk obv welke planten/dieren ze domesticeren
Oorzaak
o Bevolkingsdruk verspreiding over wereld (rem)
Groepen nomaden kwamen elkaar tegen voedsel
beschermen/kweken
Minder beschikbaar land per capita
Andere voedingsbronnen + intensievere technieken
Gevolg
o Voedselsurplus
Arbeidsverdeling
Soldaat, goudsmelter, boekhouder, handelaar
Handel, geld
Materiële cultuur
Steden
o Intern: Sociale stratificatie
Extern: oorlog om grond
Beschermen van je geleverde werk
grotere politieke eenheden om interne orde te bewaren + externe
(defensie + agressie) organiseren
Fase 1: Landbouw en staat
Klein groot
Productieve economie
= Landbouw
Simpel complex
Integratie
= Staten
Geïsoleerd buren
defensie/agressie
= staten
1. Horde
Nomaden
Egalitair
o Geen politici, priesters, beroepen
o Geen markt, controle over schaarse goederen
Geen overkoepelende politieke structuur
o Informele leiders
2. Stam
> horde
Economie meer ontwikkelt
o Horticultuur, tuinbouw
o Pastorale samenleving, herders
o Meer intensiteit in voedselproductie
Weinig sociale differentiatie
o Geen sociale stratificatie
Enkele autonome, dorpen
o Geen overkoepelende politieke eenheid
Democratische informele leiders
o Regeren ‘bij verontwaardiging’, normovertredend gedrag
o Geen claim op rijkdom
o Feesten organiseren = verdelen
Rank society
o Differentiatie naar rangen ≠ klassen
o Kunnen geen claim leggen op goederen die samenleving opbrengt
o Cf. strava
Big man societies
o Leiden door voorbeeld
o Onderhandelt met naburige groepen
o Herverdeelt voedsel
o Garandeert welzijn van gemeenschap
competitie om big man-positie
o Cf. Company bij Manchester
, Sodaliteiten
o Broederschap obv geslacht, leeftijd, beroep
o > dorpen, stammen
o Rituele of ambachtelijke functie
uitdagingen samen oplossen
o Cf. druïden
3. Neolitische revolutie
Jager verzamelaar landbouwer (sedentair)
Intensificatie (van voedselproductie)
o Grootschalig
o Systematisch
o Hoge input van werk
Nieuwe technieken: ploeg, irrigatie, trekdieren
o Toename opbrengst én werk
o Terraslandbouw: elke plek gebruiken voor opbrengst
o Gedomesticeerde dieren (cf. schaap veel wol/vlees)
Waarom de overgang?
o Jager verzamelaars = Original Affluent Society (welvaartsstaat)
Rustig leven (geen telefoons, consumptie, verplichtingen)
Hadden wél kennis van natuur/dieren
o Wereldwijde verspreiding van landbouw
Snel en onafhankelijk obv welke planten/dieren ze domesticeren
Oorzaak
o Bevolkingsdruk verspreiding over wereld (rem)
Groepen nomaden kwamen elkaar tegen voedsel
beschermen/kweken
Minder beschikbaar land per capita
Andere voedingsbronnen + intensievere technieken
Gevolg
o Voedselsurplus
Arbeidsverdeling
Soldaat, goudsmelter, boekhouder, handelaar
Handel, geld
Materiële cultuur
Steden
o Intern: Sociale stratificatie
Extern: oorlog om grond
Beschermen van je geleverde werk
grotere politieke eenheden om interne orde te bewaren + externe
(defensie + agressie) organiseren