Leren LKT taal toets
22-01-2024
De domeinen
1) Mondelinge taalvaardigheid 11 vragen
2) Woordenschat 9 vragen
3) Beginnende geletterdheid 16 vragen
4) Voortgezet technisch lezen 6 vragen
5) Begrijpend lezen 8 vragen
6) Stellen 5 vragen
7) Jeugdliteratuur 3 vragen
8) Taalbeschouwing 13 vragen
9) Spelling 9 vragen
Algemene informatie
Leer al deze domeinen vanuit de kennisbasis Nederlands. Deze kun je vinden op
www.10voordeleraar.nl. Gebruik de uitwerking kennisbasis Nederlands.
De toets bevat in totaal 80 meerkeuzevragen.
Een goed antwoord levert 1 punt op.
De toets duurt 2 uur.
Tips die helpen bij het leren:
+ lesintaal.nl
+ hogeschooltaal.nl
+ basiskennis taalonderwijs (boek)
,Domein 1 → Mondelinge taalvaardigheid
1.1.3 Luisterdoelen
+ Iets te weten komen.
+ Bepaald gevoel willen ondergaan.
+ Een mening willen vormen.
+ Bepaalde handelingen willen uitvoeren.
+ Spel mee willen spelen.
1.1.4 Luisterstrategieën
+ Globaal luisteren → grote lijnen
+ Intensief luisteren → details zijn belangrijk
+ Gericht luisteren → specifiek informatie
+ Kritisch luisteren → mening vormen
1.1.5 Spreekdoelen
+ Amuseren → mop vertellen
+ Informeren → informatie geven
+ Instrueren → instructie geven
+ Overtuigen → overhalen
1.1.6 Spreekstrategieën
+ Oriënteren op het doel van de spreektaak.
+ Oriënteren op het onderwerp.
+ Oriënteren op de soort spreektaak.
+ Oriënteren op het publiek.
+ Reflecteren op de spreektaak.
+ Monitoren van de spreektaak. (Is het nodig om meer te zeggen?)
+ Evalueren van de spreektaak. (Wat ging er goed? Wat kon er beter?)
1.1.8 Sociale taalfuncties
+ Zelfhandhaving → zichzelf verdedigen / bezit beschermen.
(Die had ik!)
+ Zelfsturing → eigen handelingen met woorden ordenen.
(Dan ga ik eerst naar de bakker en dan naar de slager.)
+ Sturing van anderen → beïnvloeden van gedrag van anderen.
(Zullen we samen gaan zwemmen?)
+ Sturing van het gesprek.
(Mag ik even wat zeggen?)
, 1.1.9 Cognitieve taalfuncties
Bij cognitieve functies van taal verwijs je naar betekenissen en concepten. Via taal benoem en orden
je de werkelijkheid.
De cognitieve taalfuncties zijn:
+ Rapporteren → Verslag doen van iets wat in de werkelijkheid voorkomt.
(Benoemen/etiketteren + beschrijven + vergelijken)
(Dit is een visje met een lange staart, die andere is korter.)
+ Redeneren → Beschrijving waarin een extra denkstap wordt verwoord.
(Chronologisch ordenen + concluderen + middel-doel relatie + oplossen van een probleem +
oorzaak-gevolgrelatie)
(Als we de deur van de koelkast open doen, gaat de cavia piepen, want dan wil hij ook eten)
+ Projecteren → Verplaatsen in de gedachten en de gevoelens van iemand anders.
(Esra heeft geen zin om te spelen. Ze is verdrietig want haar konijn is dood.)
1.3.2 Taalverwerving
Bij het taalontwikkelingsproces leren kinderen regels voor de taalinhoud (semantisch aspect), de
taalvorm (fonologie, morfologie en syntaxis) en het taalgebruik (pragmatiek).
Semantisch → de betekenis
Fonologisch → de uitspraak
Morfologisch→ de opbouw van woorden
Syntactisch → de volgorde van woorden
Pragmatiek → gebruik van taal
Er zijn twee theorieën over manieren hoe kinderen een taal verwerven.
1) De creatieve constructie theorie.
Kinderen imiteren de taal niet, maar beschikken over een aangeboren taalvermogen waarmee
zij op een creatieve manier zinnen kunnen opbouwen.
2) De interactionele benadering.
Het aangeboren taalleervermogen en het taalaanbod vanuit de omgeving en interactie is
belangrijk bij het leren van taal.
1.3.3 Taalontwikkelingsfasen
In de moedertaalverwerving zijn de volgende fasen te onderscheiden…
Prelinguale fase
+ Huilen (eerste 6 weken)
+ Vocaliseren (6-20 weken)
+ Vocaal spel (4-6 maanden)
+ Brabbelfase (vanaf 7 maanden)
Linguale fase
+ Vroeglinguale periode (1 t/m 2,5 jaar) → éénwoordzin, tweewoordzin, meerwoordzinnen.
+ Differentiatiefase (2,5 t/m 5 jaar) → explosieve ontwikkeling waarin reeds verworven
aspecten worden uitgebouwd en verfijnd, en nieuwe aspecten aan bod komen.
+ Voltooiingsfase (5 jaar en ouder) → het kind bezit de bouwstenen, de puntjes worden op de i
gezet.
22-01-2024
De domeinen
1) Mondelinge taalvaardigheid 11 vragen
2) Woordenschat 9 vragen
3) Beginnende geletterdheid 16 vragen
4) Voortgezet technisch lezen 6 vragen
5) Begrijpend lezen 8 vragen
6) Stellen 5 vragen
7) Jeugdliteratuur 3 vragen
8) Taalbeschouwing 13 vragen
9) Spelling 9 vragen
Algemene informatie
Leer al deze domeinen vanuit de kennisbasis Nederlands. Deze kun je vinden op
www.10voordeleraar.nl. Gebruik de uitwerking kennisbasis Nederlands.
De toets bevat in totaal 80 meerkeuzevragen.
Een goed antwoord levert 1 punt op.
De toets duurt 2 uur.
Tips die helpen bij het leren:
+ lesintaal.nl
+ hogeschooltaal.nl
+ basiskennis taalonderwijs (boek)
,Domein 1 → Mondelinge taalvaardigheid
1.1.3 Luisterdoelen
+ Iets te weten komen.
+ Bepaald gevoel willen ondergaan.
+ Een mening willen vormen.
+ Bepaalde handelingen willen uitvoeren.
+ Spel mee willen spelen.
1.1.4 Luisterstrategieën
+ Globaal luisteren → grote lijnen
+ Intensief luisteren → details zijn belangrijk
+ Gericht luisteren → specifiek informatie
+ Kritisch luisteren → mening vormen
1.1.5 Spreekdoelen
+ Amuseren → mop vertellen
+ Informeren → informatie geven
+ Instrueren → instructie geven
+ Overtuigen → overhalen
1.1.6 Spreekstrategieën
+ Oriënteren op het doel van de spreektaak.
+ Oriënteren op het onderwerp.
+ Oriënteren op de soort spreektaak.
+ Oriënteren op het publiek.
+ Reflecteren op de spreektaak.
+ Monitoren van de spreektaak. (Is het nodig om meer te zeggen?)
+ Evalueren van de spreektaak. (Wat ging er goed? Wat kon er beter?)
1.1.8 Sociale taalfuncties
+ Zelfhandhaving → zichzelf verdedigen / bezit beschermen.
(Die had ik!)
+ Zelfsturing → eigen handelingen met woorden ordenen.
(Dan ga ik eerst naar de bakker en dan naar de slager.)
+ Sturing van anderen → beïnvloeden van gedrag van anderen.
(Zullen we samen gaan zwemmen?)
+ Sturing van het gesprek.
(Mag ik even wat zeggen?)
, 1.1.9 Cognitieve taalfuncties
Bij cognitieve functies van taal verwijs je naar betekenissen en concepten. Via taal benoem en orden
je de werkelijkheid.
De cognitieve taalfuncties zijn:
+ Rapporteren → Verslag doen van iets wat in de werkelijkheid voorkomt.
(Benoemen/etiketteren + beschrijven + vergelijken)
(Dit is een visje met een lange staart, die andere is korter.)
+ Redeneren → Beschrijving waarin een extra denkstap wordt verwoord.
(Chronologisch ordenen + concluderen + middel-doel relatie + oplossen van een probleem +
oorzaak-gevolgrelatie)
(Als we de deur van de koelkast open doen, gaat de cavia piepen, want dan wil hij ook eten)
+ Projecteren → Verplaatsen in de gedachten en de gevoelens van iemand anders.
(Esra heeft geen zin om te spelen. Ze is verdrietig want haar konijn is dood.)
1.3.2 Taalverwerving
Bij het taalontwikkelingsproces leren kinderen regels voor de taalinhoud (semantisch aspect), de
taalvorm (fonologie, morfologie en syntaxis) en het taalgebruik (pragmatiek).
Semantisch → de betekenis
Fonologisch → de uitspraak
Morfologisch→ de opbouw van woorden
Syntactisch → de volgorde van woorden
Pragmatiek → gebruik van taal
Er zijn twee theorieën over manieren hoe kinderen een taal verwerven.
1) De creatieve constructie theorie.
Kinderen imiteren de taal niet, maar beschikken over een aangeboren taalvermogen waarmee
zij op een creatieve manier zinnen kunnen opbouwen.
2) De interactionele benadering.
Het aangeboren taalleervermogen en het taalaanbod vanuit de omgeving en interactie is
belangrijk bij het leren van taal.
1.3.3 Taalontwikkelingsfasen
In de moedertaalverwerving zijn de volgende fasen te onderscheiden…
Prelinguale fase
+ Huilen (eerste 6 weken)
+ Vocaliseren (6-20 weken)
+ Vocaal spel (4-6 maanden)
+ Brabbelfase (vanaf 7 maanden)
Linguale fase
+ Vroeglinguale periode (1 t/m 2,5 jaar) → éénwoordzin, tweewoordzin, meerwoordzinnen.
+ Differentiatiefase (2,5 t/m 5 jaar) → explosieve ontwikkeling waarin reeds verworven
aspecten worden uitgebouwd en verfijnd, en nieuwe aspecten aan bod komen.
+ Voltooiingsfase (5 jaar en ouder) → het kind bezit de bouwstenen, de puntjes worden op de i
gezet.