Ontstaan ziekte: Wanneer de homeostase ( = inwendig evenwicht) v/h lichaam ernstig
verstoord raakt, worden allerlei reacties in gang gezet die hiernaar kunnen leiden.
Ziekte: = Verstoring v/h functionele evenwicht
= Abnormale verandering v. functies en structuren
1.2 Etiologie
= Studie v/d ziekteoorzaak
1) Ontsteking; auto-immuniteit; allergie
2) Infectie ( door virus/bacterie )
3) Nieuwvormingen ( = neoplasie )
4) Genetische afwijking ( erfelijke factoren)
5) Ondervoeding
6) Stress
~ Risicofactoren: maken een individu ontvankelijk voor de ontwikkeling v/e bep. ziekte.
Individuen met 1 of meer risicofacoren voor een bep. ziekte zullen deze ziekte niet altijd
krijgen, maar hebben een verhoogde kans.
Objectief: wat men kan weergeven ( bv.: Koorts, zweten, hartritme, etc )
Subjectief: Klachten die men niet kan meten ( bv.: Pijn, jeuk, duizeligheid,etc)
1.4 Diagnose
= De basis voor een rationele, doelmatige behandeling en is gebaseerd op de anamnese,
lichamelijk onderzoek en aanvullend onderzoek.
Diagnosestelling :
a) Anamnese (eventueel heteroanamnesen = gesprek met naasten):
• Wat is er aan de hand ?
• Wanneer vond dit plaats ?
• Hoelang is het aan de gang/ zit het i/d familie?
• Levenswijze : Beroep, sociale omgeving, gewoonten, etc Antecedenten (=
voorgeschiedenis) van patiënt(e) én familie.
b)Lichamelijk/ Klinisch/ Fysisch onderzoek:
• inspectie: Kijken naar de objectieve verschijnselen ( uitwendig )
• palpatie ( inwendig/uitwendig voelen met de handen a/d patiënt
, • percussie: Vinger of hand plaatsen op een deel v/h lichaam v/d patiënt en
op die plaats kloppen
• auscultatie: Luisteren naar wat er i/h lichaam gebeurt ( eventueel
met de nodige instrumenten)
c) Investigaties (onderzoeken)
1. Bloedonderzoek: a) Chemisch bloedonderzoek: gericht op de
concentraties v/e stof i/h bloed
b) Hematologie en stollingsonderzoek:
onderzoek naar de bestanddelen i/h bloed
2. Urineonderzoek: Hier wordt gekeken naar de samenstelling en
aanwezigheid v. suikers en eiwitten.
3. Fecesonderzoek: er wordt vnl gekeken naar sporen v. bloed die met het
blote oog niet waarneembaar zijn.
4. Radiografie: Door inspuiting v/e contrastvloeistof worden bep. organen
beter zichtbaar.
5. ECG: Een elektrocardiogram toont:
Hartritme: regelmatig of onregelmatig.
Hartfrequentie: klopt het te snel of te traag.
Verdikking van uw hartspier.
Hartaanvallen die u hebt meegemaakt.
6. EMG: elektromyografie. Hierbij wordt de elektrische activiteit v. spieren
gemeten. Daarnaast kan ook de activiteit v/d zenuw die de spier aanstuurt
worden gemeten.
Als een spier samentrekt, geeft de spier een elektrisch signaal af. Deze
signalen kunnen gemeten worden met elektrodes. Er zijn twee soorten van
EMG-onderzoek: geleidingsonderzoek en naaldonderzoek. Bij het
geleidingsonderzoek worden er elektroden op je huid geplakt. Bij het
naaldonderzoek worden er speciale naalden in je spier geprikt. In die
naalden zitten de elektroden.
7. CT-scan: Wanneer men rontgenstralen bundeld en rondom een patient laat
draaien. Vervolgens opslaat in de computer. Geeft alle delen v/h lichaam
3D weer.
8. MRI of NMR: Dit is een onderzoek dat wordt verricht in een 'tunnel', sterke
magnetische velden bewegen rondom de patient. De organen zenden
signalen af en die worden geregistreerd.
9. ECHO / DOPPLER: onderzoek gebaseerd op reflectie, dus het
terugkaatsen van ultrageluidsgolven door verschillende weefsels.
, 10. ENDOSCOPIE: Mbv/e flexibele buis gaat de arts een orgaan van
binnen bekijken.In deze buis zit een camera.
1.5 Beschrijven v. ziekte
Prognose: Uitspraak over het verwachte beloop e/d uitkomst v/d ziekte
Preventie: Uitspraak over het voorkomen v/e ziekte = profylaxie
Acuut: Ziekte die plots ontstaat en kort duurt
Chronisch: Ziekte die langzaam en minder heftig begint,duurt maanden tot jaren lang
Recidiverend: Ziekte die steeds na een tijd terugkomt
Terminaal: Ongeneeselijke ziekte waaraan de patiënt zal overlijden
Idiopatisch: De oorzaak v/d ziekte is onbekend Remissie:
Periode waarin de symptomen v/e ziekte verminderen Exacerbatie: Als de
symptomen v/e ziekte in alle hevigheid terugkeren Complicatie:
Ziekte/afwijking bij iemand die al een andere heeft. ~ Kan
een ongunstige invloed hebben op de prognose/beloop v/d primaire ziekte
1.6 Behandeling
=Geheel aan maatregelen daat gericht is op het herstel v/d ziekte/ verlichting v/d symptomen
~ Afhankelijk v/d aard v/d ziekte, kenmerken e/d wensen v/d patiënt
a) Curatief: gericht op genezing
b) Palliatief: Sommige ziekten zijn niet te genezen. Focust op stabiliteit.
c) Symptomatisch: Bestrijding v/d symptomen
d) Medicamenteus/ Niet-medicamenteus
natuurlijke actieve immuniteit = zelf ziekte doormaken
natuurlijke passieve immuniteit = bij baby (pertussis)
Hoofdstuk 2: Dermatologie
2.1Structuur van de huid ( = cutis ):
a) Epidermis= opperhuid ( bestaat uit meerlagig plaveiselepitheel)
• Hoornlaag ( stratum corneum ) bevat keratine. Dit beschermt de huid tegen
schadelijke stoffen v. buitenaf en voorkomt waterverlies
, • Basale laag: melanocyten ( pigmentcellen), produceren melanine. Het
donkere huidpigment dat het lichaam tegen schadelijke zonnestraling
beschermt
b) Dermis = lederhuid
• Bindweefsel
• capillairen ( haarvaten)
• zenuwen
c).Hypodermis = subcutis
• Onderhuidse bind- en vetweefsels
• Verbinding tss de huid e/d onderliggende structuren
3)Warmteregulatie door : - bloedvaten
- vetweefsel
- haren
4) Zintuigfunctie ( tast )
2.3 veranderingen v/d huid:
1) Macula = vlek
=huidverkleuring zonder verhevenheid of verharding
a. erytheem (rood)
b. cyanose (blauw)
c. oker (bruin)
d. vitiligo (wit): Aandoening waarbij de huid e/h haar pigment verliezen en op de huid
witte plekken ontstaan. De depigmentatie treedt meestal het eerst op in delen v/d
huid die regelmatig aan zonlicht blootgesteld worden. De oorzaak is onbekend.
Mogelijk spelen auto-immuniteit, erfelijke factoren, zonnebrand en ernstige
emotionele stress een rol bij het ontstaan ervan. Kan niet worden genezen.
2) Vesicula = blaasje < 0,5 cm gevuld met vocht
vb. Herpes: a ) zoster ( = gordelroos ) huiduitslag veroorzaakt door een virusinfectie ( door
varicella zoster virus )
b) simplexvirus type 1 is verantwoordelijk voor herpes labialis
( koortsblaas ).
c) simplexvirus type 2 veroorzaakt genitale herpes
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur elinecroes1. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €3,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.