Hoofdstuk 1: Wat is microbiologie
1.2 Indeling van organismen
1.2.1 Meercellige organismen
Eukaryote cel
10-100 micrometer
Macro:
Dieren, planten
Helminthes (worm), arthropoda (geleedpotigen, ongewervelden)
Micro:
Fungi
Algen
1.2.2 Eéncellige organismen
Prokatyote cel
Zonder duidelijke kernstructuur (DNA vrij in cytoplasma)
0,2-10 micrometer
Celwand -> stug, met peptidoglycaan
Bacteriën
Eukaryote eencelligen
Protozoa
Sporozoa (geen voortbewegingsstructuur)
Flagellata
Amoeben (pseudopodiën/ schijnvoetjes)
Gisten
Candida albicans: commensaal, soms pathogeen (spruw, diepe mycose)
Cryptococcus neoformans: duivenmelkersziekte
1.2.3 Virussen
Geen cellen
Infecterende deeltjes -> bevatten nucleïnezuur (RNA of DNA) -> dringen gastheercel binnen -> dwingen tot
productie van het viraal nucleïnezuur en eiwitmantel
Kan enkel vermenigvuldigen in een gastheercel
40-80 nm
1.3 Belang van MO
,1.3.1 Negatieve rol
MO talrijker dan eender welk ander organisme (als commensaal of parasiet)
Beperkte voedingsvereisten (soms zelf anaëroob)
Makkelijk nieuwe genetische info maken
Goed aanpassen aan nieuwe omgeving/omstandigheden
Voedselbederf
Penicillium (brood, confituur)
MZB in melk: zure melk
Clostridium botulinum (blik of bokalen)
Infectieziekten
Bacteriën: salmonellose, tbc, meningitis, kinkhoest
Virus: griep, hepatitis, AIDS, polio
Fungi: atleetvoet, aspergillose, spruw
Voedselvergiftiging
Parasieten in veestapel: leverbot
Schimmel op graangewassen: Claviceps purpurea
Allergie
Vb:
Vleesetende bacterie: streptococcus pyogenes
Brandwonde: pseudomonas
MRSA: Staphylococcus aureus
1.3.2 Positieve rol
Veredeling primaire landbouwproducten
Agrobacterium tumefaciens: genetisch gemodificeerde graangewassen
Fermentaties
Saccharomyces cerevisiae: gist -> brood (aëroob -> CO2) , wijn,bier (anaëroob -> ethanol)
MZB
Vorming azijn -> na vorming ethanol door azijnzuurbacteriën
Schimmelkazen -> opp. En inwendig geënt met schimmelcultuur
Penicillium roquefortii, Penicillium camembertii
Biotechnologie
Productie AB
Productie eiwitten
Vaccins
Enzymes
Antilichamen
Drankindustrie
Fructose -> frisdrank (door MO die graanzetmeel afbreken)
Aspartaam -> kunstmatige zoetstof
Citroenzuur -> smaak en pittigheid in frisdrank (industrieel m.b.v fungus)
Probiotica
Verwerken afval
Reinigen afvalwaters
Olie bestrijding op zee
BACTERIOLOGIE
,Hoofdstuk 2: De bacterie
2.3 Structuur van de bacterie
1. Bacteriële wand of peptidoglycaan of celwand
2. Celmembraan of plasmamembraan
3. Cytoplasma of celsap
4. Plasmiden
5. Kernmateriaal of DNA
2.3.1 Bacteriële wand of peptidoglycaan
Stevigheid en vorm celwand
Selectieve doorlaatbaarheid
Vormt substraat voor kleuring
= vlechtwerk aminosuikers waarop peptiden zitten
Aminosuikers:
N-acetylmuraminezuur (NAM)
N-acetylglucosamine (NAG)
Gram positieve celwand:
Enkele celmembraan
Meerlagig peptidoglycaan (30 lagen)
PAARS
Gram negatieve celwand
Dubbel celmembraan
1 laag peptidoglycaan
Dubbel of drielagige celwand
ROOD
Op peptidoglycaan
Buitenkant: buitenmembraan met poriën
Tussen peptidoglycaan en buitenmembraan: periplasmatische ruimte
, Belang bacteriële celwand:
Vorm en stevigheid:
Gram- kleuring:
Bacteriën onderscheiden op basis van kleur.
Kleur zegt meer over celwandopbouw en dus ook gevoeligheid voor AB
Positief : Staphylococcus aureus
Negatief : Escherichia coli
Inwerking AB:
Sommige AB enkel voor gram + bacteriën -> interfereren met celwand synthese
Gram – door buitenmembraan beschermd tegen binnendringen van deze AB
2.3.2 Celmembraan