Hoofdstuk 3: de sociale kwestie (1800 - 1919)
● 3.2 Oplossen voor de sociale kwestie
⇒ De snelle industrialisering van West-Europa leidde tot meer welvaart bij de burgerij,
⇒ maar tot grote armoede bij de arbeiders die niet beschermd waren tegen misbruiken
⇒ en tegenslagen.
⇒ De kerk, overheden en rijke burgers probeerden de ergste ellende te bestrijden door
⇒ liefdadigheid (=paternalisme). Nieuwe sociale en politieke bewegingen zochten naar
⇒ een meer duurzame oplossing voor het arbeidersprobleem: marxisme, socialisme en
⇒ christendemocratie.
○ 3.2.1 Oplossing 1: Het Marxisme
⇒ KARL MARX (zie foto)
⇒ - 1818 - 1883 (Trier, Duitsland)
⇒ - studeerde rechten: universiteit van Bonn en Berlijn
⇒ - werkte als journalist
⇒ - woonde vanaf 1850 in Londen
⇒ - belangrijkste werken: “het communistisch manifest” (1848) en
⇒ - “das kapital” (1867)
Marx’ visie op de mens en arbeid
⇒ mens = “homo faber” = arbeidend wezen
⇒ • via arbeid vormt de mens grondstoffen om tot afgewerkte producten:
⇒ • - arbeid = synthese van denken en handelen
⇒ • - Om iets te creëren moet de mens eerst nadenken over hoe hij te werk zal gaan.
- → Hierna start hij met handelen, het effectief maken van het product.
⇒ • - arbeid zorgt voor zelfontplooiing
⇒ • - → Maar door industrialisering en mechanisering wordt de arbeiders hun
⇒ • - → arbeidsvreugde afgenomen = aliënatie (= vervreemding).
⇒ samengevat:
⇒ arbeid zorgt voor zelfontplooiing → arbeidsvreugde → industriële revolutie →
⇒ aliënatie
Marx’ visie op de geschiedenis: het “historisch materialisme”
⇒ Geschiedenis is niet gedetermineerd, mensen hebben zelf inbreng als acteurs.
⇒ • MATERNALISME
⇒ • - economische / materiële verhoudingen→basis van de samenleving→onderbouw
⇒ • - → deze economische verhoudingen bepalen de bovenbouw
⇒ • - → religie, politiek, cultuur en recht
⇒ • - → degene die het bezit van de noodzakelijke economische factoren heeft (geld,
→ ⇒ • - grond) bepaalt de bovenbouw.
, ⇒ voorbeeld:
⇒ “godsdienst opium van het volk (= proletariaat) is”
⇒ • Onderdrukkers = Degenen die de productiemiddelen in bezit hebben en het
⇒ • daardoor voor het zeggen hebben in de samenleving → beslissen over de
⇒ • bovenbouw (religie).
⇒ • Godsdienst wordt gezien als een instrument in handen van de onderdrukkers en
⇒ • het werkt even verdovend als opium.
⇒ • Religie zorgt ervoor dat de arbeidersklasse kan worden uitgebuit omdat het in ruil
⇒ • voor dit “goede” gedrag een goed leven belooft in het hiernamaals.
• HISTORISCH
⇒ Doorheen het verleden zijn de materiële verhoudingen altijd fout geweest omdat
⇒ telkens een kleine groep de onderbouw bezit en die dus beslist over de
• verschillende onderdelen in de bovenbouw.
⇒ • Geschiedenis = ketting van klassenstrijd tussen onderdrukkers en onderdrukten.
⇒ - Toegepast op de 19de eeuw betekent dit:
⇒ - ⇒ onderdrukkers
⇒ - ⇒ → bourgeoisie = kapitaalbezitters = ondernemers
⇒ - ⇒ onderdrukten
⇒ - ⇒ → proletariaat = bezitlozen = loonarbeiders
Kritiek op het kapitalisme
⇒ Vanuit zijn visie op de mens en op de geschiedenis zal hij een vernietigend
⇒ oordeel vellen over de kapitalistische samenleving van de 19de eeuw.
⇒ Hij start vanuit de vraag of arbeid in de 19de eeuw nog wel de synthese is van
⇒ denken en handelen en of de kapitalistische samenleving de ‘arbeidende mens’
⇒ nog wel aanzet tot zelfontplooiing.
⇒ Zijn antwoord op deze vragen is negatief, omdat de industrialisering en
⇒ mechanisering ervoor zorgden dat de arbeider ongelukkig was in zijn werk
⇒ omdat hij vervreemd raakte van de productie = aliënatie.
⇒ • Gevolg van het feit dat de ondernemer in het bezit is van productiemiddelen
⇒ • en de arbeider enkel beschikt over zijn arbeidskracht om te verhuren.
- • Ondernemers waren in de 19de eeuw niet zozeer bekommerd om het lot van
• hun arbeiders, maar vooral gefocust op winst / meerwaarde waardoor de
⇒ • arbeider zich tevreden moet stellen met een laag loon en dus eigenlijk wordt
⇒ • uitgebuit en onderdrukt.
De communistische maatschappij
⇒ Maatschappelijke orde van de 19de eeuw werd bepaald door diegenen die het
kapitaal ⇒ in handen hadden en dit ook steeds wilden vergroten. In de 19de-eeuwse
⇒ maatschappij was dus niet de mens het doel, maar wel de winst.
⇒ Marx wil een totaal ander soort samenleving waarin de mens wel centraal
staat.
⇒ Om dit type samenleving te bereiken, is er volgens Marx maar 1 middel → de
⇒ klassenstrijd tussen de bourgeoisie en het proletariaat.
⇒ Enkel via dit soort revolutie kon er een rechtvaardigere samenleving ontstaan en het
⇒ kapitalisme kunnen omverwerpen.
● 3.2 Oplossen voor de sociale kwestie
⇒ De snelle industrialisering van West-Europa leidde tot meer welvaart bij de burgerij,
⇒ maar tot grote armoede bij de arbeiders die niet beschermd waren tegen misbruiken
⇒ en tegenslagen.
⇒ De kerk, overheden en rijke burgers probeerden de ergste ellende te bestrijden door
⇒ liefdadigheid (=paternalisme). Nieuwe sociale en politieke bewegingen zochten naar
⇒ een meer duurzame oplossing voor het arbeidersprobleem: marxisme, socialisme en
⇒ christendemocratie.
○ 3.2.1 Oplossing 1: Het Marxisme
⇒ KARL MARX (zie foto)
⇒ - 1818 - 1883 (Trier, Duitsland)
⇒ - studeerde rechten: universiteit van Bonn en Berlijn
⇒ - werkte als journalist
⇒ - woonde vanaf 1850 in Londen
⇒ - belangrijkste werken: “het communistisch manifest” (1848) en
⇒ - “das kapital” (1867)
Marx’ visie op de mens en arbeid
⇒ mens = “homo faber” = arbeidend wezen
⇒ • via arbeid vormt de mens grondstoffen om tot afgewerkte producten:
⇒ • - arbeid = synthese van denken en handelen
⇒ • - Om iets te creëren moet de mens eerst nadenken over hoe hij te werk zal gaan.
- → Hierna start hij met handelen, het effectief maken van het product.
⇒ • - arbeid zorgt voor zelfontplooiing
⇒ • - → Maar door industrialisering en mechanisering wordt de arbeiders hun
⇒ • - → arbeidsvreugde afgenomen = aliënatie (= vervreemding).
⇒ samengevat:
⇒ arbeid zorgt voor zelfontplooiing → arbeidsvreugde → industriële revolutie →
⇒ aliënatie
Marx’ visie op de geschiedenis: het “historisch materialisme”
⇒ Geschiedenis is niet gedetermineerd, mensen hebben zelf inbreng als acteurs.
⇒ • MATERNALISME
⇒ • - economische / materiële verhoudingen→basis van de samenleving→onderbouw
⇒ • - → deze economische verhoudingen bepalen de bovenbouw
⇒ • - → religie, politiek, cultuur en recht
⇒ • - → degene die het bezit van de noodzakelijke economische factoren heeft (geld,
→ ⇒ • - grond) bepaalt de bovenbouw.
, ⇒ voorbeeld:
⇒ “godsdienst opium van het volk (= proletariaat) is”
⇒ • Onderdrukkers = Degenen die de productiemiddelen in bezit hebben en het
⇒ • daardoor voor het zeggen hebben in de samenleving → beslissen over de
⇒ • bovenbouw (religie).
⇒ • Godsdienst wordt gezien als een instrument in handen van de onderdrukkers en
⇒ • het werkt even verdovend als opium.
⇒ • Religie zorgt ervoor dat de arbeidersklasse kan worden uitgebuit omdat het in ruil
⇒ • voor dit “goede” gedrag een goed leven belooft in het hiernamaals.
• HISTORISCH
⇒ Doorheen het verleden zijn de materiële verhoudingen altijd fout geweest omdat
⇒ telkens een kleine groep de onderbouw bezit en die dus beslist over de
• verschillende onderdelen in de bovenbouw.
⇒ • Geschiedenis = ketting van klassenstrijd tussen onderdrukkers en onderdrukten.
⇒ - Toegepast op de 19de eeuw betekent dit:
⇒ - ⇒ onderdrukkers
⇒ - ⇒ → bourgeoisie = kapitaalbezitters = ondernemers
⇒ - ⇒ onderdrukten
⇒ - ⇒ → proletariaat = bezitlozen = loonarbeiders
Kritiek op het kapitalisme
⇒ Vanuit zijn visie op de mens en op de geschiedenis zal hij een vernietigend
⇒ oordeel vellen over de kapitalistische samenleving van de 19de eeuw.
⇒ Hij start vanuit de vraag of arbeid in de 19de eeuw nog wel de synthese is van
⇒ denken en handelen en of de kapitalistische samenleving de ‘arbeidende mens’
⇒ nog wel aanzet tot zelfontplooiing.
⇒ Zijn antwoord op deze vragen is negatief, omdat de industrialisering en
⇒ mechanisering ervoor zorgden dat de arbeider ongelukkig was in zijn werk
⇒ omdat hij vervreemd raakte van de productie = aliënatie.
⇒ • Gevolg van het feit dat de ondernemer in het bezit is van productiemiddelen
⇒ • en de arbeider enkel beschikt over zijn arbeidskracht om te verhuren.
- • Ondernemers waren in de 19de eeuw niet zozeer bekommerd om het lot van
• hun arbeiders, maar vooral gefocust op winst / meerwaarde waardoor de
⇒ • arbeider zich tevreden moet stellen met een laag loon en dus eigenlijk wordt
⇒ • uitgebuit en onderdrukt.
De communistische maatschappij
⇒ Maatschappelijke orde van de 19de eeuw werd bepaald door diegenen die het
kapitaal ⇒ in handen hadden en dit ook steeds wilden vergroten. In de 19de-eeuwse
⇒ maatschappij was dus niet de mens het doel, maar wel de winst.
⇒ Marx wil een totaal ander soort samenleving waarin de mens wel centraal
staat.
⇒ Om dit type samenleving te bereiken, is er volgens Marx maar 1 middel → de
⇒ klassenstrijd tussen de bourgeoisie en het proletariaat.
⇒ Enkel via dit soort revolutie kon er een rechtvaardigere samenleving ontstaan en het
⇒ kapitalisme kunnen omverwerpen.