SAMENVATTING
ONTWIKKELINGSSTOORNISSEN:
LEERSTOORNISSEN: LEZEN
1. WAT MOET JE KENNEN/KUNNEN
A. SCHRIFTELIJK EXAMEN
- Criteria voor diagnose dyslexie kunnen geven
- Criteria voor terugbetaling dyslexie kunnen geven + uitleggen wat we verstaan onder hervalsessies en
ouderbegeleiding
- Kunnen aangeven hoe je het lexicaal en sublexicaal decoderen kunt onderzoeken
- Kunnen beschrijven van aspecten van leesvloeiendheid + hoe dit te meten
- Kunnen uitleggen wat een dyslexie woordenkast is
- Kunnen uitleggen wat er wordt bedoeld met transactioneel kader van behandeling van dyslexie
- Kunnen omschrijven welke therapeutische principes EBP zijn in leestherapie
- Kunnen omschrijven wat de dwaalwegen zijn
- De ≠ remediëringsmethodieken kunnen bespreken
- De ≠ specifieke instructiebehoeften van kinderen met dyslexie kunnen bespreken
- Algemene therapeutische richtlijnen kunnen bespreken
- Therapiedoelen voor elk ICF-aspect/domein kunnen aangeven
- Belang van psycho-educatie aan ouders + kind kunnen bespreken
- ≠ bekende therapiematerialen + programma’s kunnen bespreken
- Belang van aantrekkelijke leesboeken kunnen uitleggen
- Relatie tussen leesvloeiendheid + begrijpend lezen kunnen uitleggen
- Weten wat compenserende voorleessoftware is + hoe die de zelfredzaamheid van kinderen kan
stimuleren (laatste youtube-filmpje in PPT_behandeling dyslexie)
B. MONDELING EXAMEN/CASUS
- In een casus relevante gegevens markeren
- Onderzoeksgegevens correct interpreteren (= de ruwe + normscores kwantitatief correct
benoemen/interpreteren + foutenanalyse maken + leesstrategieën kunnen omschrijven)
- Aangeven of de juiste tests werden gebruikt, of er tests extra zouden moeten worden afgenomen om
een beter beeld te krijgen of omdat er te weinig handvaten zijn voor therapie
- Aangeven of cliënt recht heeft op terugbetaling door RIZIV
- Aangeven of er mogelijks sprake is van dyslexie (koppelen aan diagnose-criteria)
- De prioritaire therapiedoelen bepalen
- Omschrijven hoe therapie aangepakt zou moeten worden
- Therapieplan voor enkele weken uitschrijven
1
,HOOFDSTUK 0 – HERHALING OS1-
DYSLEXIE
(1 groot examen, zowel dyslexie lezen + spelling en dyscalculie, telt voor 50% op hele OLOD-
ontwikkelingsstoornissen)
1. BELANGRIJKE WEETJES OM TE ONTHOUDEN
2. KENNIS NORMALE ONTWIKKELING VAN LEZEN EN SPELLEN
Aanvankelijk lezen + spellen → wnr kind nog niet alle fonemen + grafemen kent
- Foneem: klank die je hoort
- Grafeem: wat je op papier schrijft
- Herkennen van woorden
o Fonologische herkenning + verwerking
o Orthografische herkenning + verwerken (hoe woord geschreven is)
o Foneem-grafeemkoppeling (spelling) + grafeem-foneemkoppeling (lezen)
- Snelheid
o Automatisering
o Retrieval uit het LTG
- Begrijpen
o Morfologische + syntactische structuren
Morfologie: meervouden etc.
Syntactisch: onderwerp, persoonsvorm etc.
o Woordenschat
o Wereldkennis
o Metacognitie
Zelf in staat om na te denken over eigen gedachten
3 wegen om te gaan lezen (2 indirecte + 1 directe)
- Direct: kind ziet woord ‘tien’ en leest dit direct
- Indirect 1: kind ziet ‘tien’ en gaat opsplitsen in fonemen /t/ie/n/ → tien
- Indirect 2: kind ziet ‘tien’ en gaat opsplitsen in grotere chunks /t/ien/ → tien
2
, 3. ONDERSCHEID LEERMOEILIJKHEDEN EN LEERSTOORNISSEN
4. DEFINITIE DYSLEXIE
- Probleem met opslaan van orthografische woordbeelden + automatisatie van grafeem-
foneemkoppelingen
- Dyslexie is stoornis op woordniveau
- Automatiseringsproblemen blijken uit daling van kwaliteit van taakuitvoering bij taakverzwaring
- “Dyslexie is stoornis die gekenmerkt wordt door hardnekkig probleem met het aanleren + accuraat
en/of vlot toepassen v/h lezen en/of spellen op woordniveau”
o Achterstandscriterium ernst (pc < 10, klinische score)
o Hardnekkigheidscriterium didactische resistentie (RTI (respons-to-intervention
principe), ondanks intensieve remediëring gedurende min.
3 à 6 maand)
o Exclusiecriterium niet volledig te verklaren door andere oorzaken
5. PREVALENTIE DYSLEXIE
- Schatting van 2 à 10%
- 3% hardnekkige leesstoornissen
- Jongens > meisjes
6. COMORBIDITEIT
Komt vaak samen voor met
- Dyscalculie
- AD(H)D
- Spraaktaalstoornissen (SLI)
- DCD
7. VERKLARINGSMODELLEN
Multifactoriële oorzaak
3
, - Erfelijke risicofactoren (geen echte dyslexiegenen, wel risicoallelen om dyslexie te ontwikkelen)
- Omgevingsfactoren (leeservaring, SES, kans op onderwijs, geletterdheid thuis, etc.)
- Specifieke neurobiologische afwijkingen in gebieden van hersenen die betrokken zijn bij verwerking
van taaleenheden
o Hersendisconnectiviteit
o Fonologisch deficit
o Werkgeheugen deficit
o Automatisatie deficit
o Deficit executieve functies
8. KENMERKEN
- Automatisatieproblemen
- Problemen met organiseren + planning
- Handschrift
- Zelfvertrouwen
- Reeksen + rijtjes
- Omgaan met meervoudige instructies
- Meer denk- en verwerktijd nodig
- Lees- en spellingsproblemen, kernproblemen die aan basis liggen
o Onvoldoende geautomatiseerde GF-koppelingen
o Moeite met inprenten + oproepen van orthografische woordbeelden
- Taalmoeilijkheden
o Woordvinding, morfosyntactisch, verhaalopbouw zwak
- Geheugenproblemen
o Losse, op zichzelf staande gegevens moeilijk onthouden
o Complexe (meerledige) opdrachten moeilijker
o Afspraken + spullen vergeten
o Soms zwak auditief geheugen
- Aandacht- en concentratiemoeilijkheden
- Weinig zelfvertrouwen, socio-emotionele problemen, gedragsproblemen, faalangst, etc.
9. VROEGE SIGNALEN
- Enorme individuele verschillen tss kinderen
- Naast familiaal risico ook omgeving erg belangrijk (SES, leesinstructie, leesomgeving, motivatie…)
- Cognitieve fcts & taalfuncties
10. BELANGRIJKSTE VOORSPELLERS (NAAST ERFELIJK COMPONENT +
TAALVAARDIGHEID)
- Beginnende geletterdheid
- (Meta)fonologisch bewustzijn/vaardigheden
o Inzicht in klankstructuur van gesproken taal
o Auditieve analyse- en synthesevaardigheid
- Letterkennis
o In kleuterperiode ‘invented spelling’ erg belangrijk
Vb. kind schrijft ‘balen’ i.p.v. ‘ballen’, heeft nog geen les ofzo gehad
4
ONTWIKKELINGSSTOORNISSEN:
LEERSTOORNISSEN: LEZEN
1. WAT MOET JE KENNEN/KUNNEN
A. SCHRIFTELIJK EXAMEN
- Criteria voor diagnose dyslexie kunnen geven
- Criteria voor terugbetaling dyslexie kunnen geven + uitleggen wat we verstaan onder hervalsessies en
ouderbegeleiding
- Kunnen aangeven hoe je het lexicaal en sublexicaal decoderen kunt onderzoeken
- Kunnen beschrijven van aspecten van leesvloeiendheid + hoe dit te meten
- Kunnen uitleggen wat een dyslexie woordenkast is
- Kunnen uitleggen wat er wordt bedoeld met transactioneel kader van behandeling van dyslexie
- Kunnen omschrijven welke therapeutische principes EBP zijn in leestherapie
- Kunnen omschrijven wat de dwaalwegen zijn
- De ≠ remediëringsmethodieken kunnen bespreken
- De ≠ specifieke instructiebehoeften van kinderen met dyslexie kunnen bespreken
- Algemene therapeutische richtlijnen kunnen bespreken
- Therapiedoelen voor elk ICF-aspect/domein kunnen aangeven
- Belang van psycho-educatie aan ouders + kind kunnen bespreken
- ≠ bekende therapiematerialen + programma’s kunnen bespreken
- Belang van aantrekkelijke leesboeken kunnen uitleggen
- Relatie tussen leesvloeiendheid + begrijpend lezen kunnen uitleggen
- Weten wat compenserende voorleessoftware is + hoe die de zelfredzaamheid van kinderen kan
stimuleren (laatste youtube-filmpje in PPT_behandeling dyslexie)
B. MONDELING EXAMEN/CASUS
- In een casus relevante gegevens markeren
- Onderzoeksgegevens correct interpreteren (= de ruwe + normscores kwantitatief correct
benoemen/interpreteren + foutenanalyse maken + leesstrategieën kunnen omschrijven)
- Aangeven of de juiste tests werden gebruikt, of er tests extra zouden moeten worden afgenomen om
een beter beeld te krijgen of omdat er te weinig handvaten zijn voor therapie
- Aangeven of cliënt recht heeft op terugbetaling door RIZIV
- Aangeven of er mogelijks sprake is van dyslexie (koppelen aan diagnose-criteria)
- De prioritaire therapiedoelen bepalen
- Omschrijven hoe therapie aangepakt zou moeten worden
- Therapieplan voor enkele weken uitschrijven
1
,HOOFDSTUK 0 – HERHALING OS1-
DYSLEXIE
(1 groot examen, zowel dyslexie lezen + spelling en dyscalculie, telt voor 50% op hele OLOD-
ontwikkelingsstoornissen)
1. BELANGRIJKE WEETJES OM TE ONTHOUDEN
2. KENNIS NORMALE ONTWIKKELING VAN LEZEN EN SPELLEN
Aanvankelijk lezen + spellen → wnr kind nog niet alle fonemen + grafemen kent
- Foneem: klank die je hoort
- Grafeem: wat je op papier schrijft
- Herkennen van woorden
o Fonologische herkenning + verwerking
o Orthografische herkenning + verwerken (hoe woord geschreven is)
o Foneem-grafeemkoppeling (spelling) + grafeem-foneemkoppeling (lezen)
- Snelheid
o Automatisering
o Retrieval uit het LTG
- Begrijpen
o Morfologische + syntactische structuren
Morfologie: meervouden etc.
Syntactisch: onderwerp, persoonsvorm etc.
o Woordenschat
o Wereldkennis
o Metacognitie
Zelf in staat om na te denken over eigen gedachten
3 wegen om te gaan lezen (2 indirecte + 1 directe)
- Direct: kind ziet woord ‘tien’ en leest dit direct
- Indirect 1: kind ziet ‘tien’ en gaat opsplitsen in fonemen /t/ie/n/ → tien
- Indirect 2: kind ziet ‘tien’ en gaat opsplitsen in grotere chunks /t/ien/ → tien
2
, 3. ONDERSCHEID LEERMOEILIJKHEDEN EN LEERSTOORNISSEN
4. DEFINITIE DYSLEXIE
- Probleem met opslaan van orthografische woordbeelden + automatisatie van grafeem-
foneemkoppelingen
- Dyslexie is stoornis op woordniveau
- Automatiseringsproblemen blijken uit daling van kwaliteit van taakuitvoering bij taakverzwaring
- “Dyslexie is stoornis die gekenmerkt wordt door hardnekkig probleem met het aanleren + accuraat
en/of vlot toepassen v/h lezen en/of spellen op woordniveau”
o Achterstandscriterium ernst (pc < 10, klinische score)
o Hardnekkigheidscriterium didactische resistentie (RTI (respons-to-intervention
principe), ondanks intensieve remediëring gedurende min.
3 à 6 maand)
o Exclusiecriterium niet volledig te verklaren door andere oorzaken
5. PREVALENTIE DYSLEXIE
- Schatting van 2 à 10%
- 3% hardnekkige leesstoornissen
- Jongens > meisjes
6. COMORBIDITEIT
Komt vaak samen voor met
- Dyscalculie
- AD(H)D
- Spraaktaalstoornissen (SLI)
- DCD
7. VERKLARINGSMODELLEN
Multifactoriële oorzaak
3
, - Erfelijke risicofactoren (geen echte dyslexiegenen, wel risicoallelen om dyslexie te ontwikkelen)
- Omgevingsfactoren (leeservaring, SES, kans op onderwijs, geletterdheid thuis, etc.)
- Specifieke neurobiologische afwijkingen in gebieden van hersenen die betrokken zijn bij verwerking
van taaleenheden
o Hersendisconnectiviteit
o Fonologisch deficit
o Werkgeheugen deficit
o Automatisatie deficit
o Deficit executieve functies
8. KENMERKEN
- Automatisatieproblemen
- Problemen met organiseren + planning
- Handschrift
- Zelfvertrouwen
- Reeksen + rijtjes
- Omgaan met meervoudige instructies
- Meer denk- en verwerktijd nodig
- Lees- en spellingsproblemen, kernproblemen die aan basis liggen
o Onvoldoende geautomatiseerde GF-koppelingen
o Moeite met inprenten + oproepen van orthografische woordbeelden
- Taalmoeilijkheden
o Woordvinding, morfosyntactisch, verhaalopbouw zwak
- Geheugenproblemen
o Losse, op zichzelf staande gegevens moeilijk onthouden
o Complexe (meerledige) opdrachten moeilijker
o Afspraken + spullen vergeten
o Soms zwak auditief geheugen
- Aandacht- en concentratiemoeilijkheden
- Weinig zelfvertrouwen, socio-emotionele problemen, gedragsproblemen, faalangst, etc.
9. VROEGE SIGNALEN
- Enorme individuele verschillen tss kinderen
- Naast familiaal risico ook omgeving erg belangrijk (SES, leesinstructie, leesomgeving, motivatie…)
- Cognitieve fcts & taalfuncties
10. BELANGRIJKSTE VOORSPELLERS (NAAST ERFELIJK COMPONENT +
TAALVAARDIGHEID)
- Beginnende geletterdheid
- (Meta)fonologisch bewustzijn/vaardigheden
o Inzicht in klankstructuur van gesproken taal
o Auditieve analyse- en synthesevaardigheid
- Letterkennis
o In kleuterperiode ‘invented spelling’ erg belangrijk
Vb. kind schrijft ‘balen’ i.p.v. ‘ballen’, heeft nog geen les ofzo gehad
4