Hoofdstuk 1: Consumptie
1. Het consumptiemodel:
1.1 KEUZEPROBLEEM:
Een behoefte of een verlangen is een tekort dat een mens ervaart. Dat tekort wil hij verhelpen door het
leveren van inspanningen.
Primaire of bestaansbehoeften = levensnoodzakelijke behoeften (voeding en drinken).
Secundaire of culturele behoeften = sociale behoeften dit omdat ze eigen zijn aan onze maatschappij, ze
zijn niet echt noodzakelijk maar lijken bijna onmisbaar (tv, gsm).
Tertair of luxebehoeften = behoeftes dat pure luxe zijn en soms ook onbereikbaar (verre reizen, zeiljacht).
De primaire behoeften worden ook basisbehoeften genoemd, de secundaire en de tertaire behoeften
noemen we de behoeften van hogere orde.
Goederen = stoffelijk of materieel (men kan het aanraken)
Diensten = onstoffelijk of immaterieel (cinema)
Schaarsteprobleem = de behoeften zijn groter dan de middelen (behoeften > middelen). Schaars houdt
dus in dat het zeldzaam en nuttig is (rotte eieren zijn zeldzaam maar niet nuttig dus is het geen schaars
product).
1.2 G RE N S N U T :
Naarmate de consument meer eenheden van eenzelfde goed verbruikt, daalt het grensnut. Hierbij
spreken we over de wet van het dalend grensnut of de eerste wet van Gossen.
Ook het omgekeerde kan plaatsvinden, het grensnut zal toenemen naarmate men over minder eenheden
van eenzelfde beschikt.
Wanneer we het grensnut op een grafiek plaatsen bekomen we het volgende:
grensnut
12
10 Horizontale as:
8 q = quantity of hoeveelheid
grensnut
6
4
Verticale as:
2
Het grensnut
0
0 1 2 3 4 5
q
1
,Als we gaan kijken naar het totale nut komen we op de volgende grafiek uit:
totaal nut
25
20
Horizontale as:
q = quantity of hoeveelheid
totaal nut
15
10
Verticale as:
5 Totaal nut
0
0 1 2 3 4 5
q
1.3 INDIFFERENTIECURVE:
Een ander woord voor indifferent is onverschillig. Het maakt niet uit welke keuze er wordt genomen want
je staat onverschillig ten opzichte van beide opties.
Een ander woord voor preferentie is voorkeur. Voor hem of haar maakt het dus wel uit welke optie er
wordt gekozen.
Nutmaximalisatie = hij of zij probeert zijn behoeften maximaal in te lossen.
Iedere consument gaat dus streven naar een nutmaximalisatie. Preferenties of voorkeuren van
consumenten kunnen wijzigen door verschillende invloeden.
Een indifferentiecurve is de verzameling van de punten die goederencombinaties voorstellen die voor de
consument een gelijk nut opleveren.
Wanneer we minder van een bepaald goed hebben
willen we meer in de plaats krijgen als we het goed
opgeven. Dit is de wet van het dalend grensnut.
Als we kijken van b4 naar b5 dan zien we dat als we 1
filmkaartje moeten opgeven we 3 sporttickets gaan
vragen in de plaats.
2
, We kunnen dus besluiten dat alle goederencombinaties van een indifferentiecurve eenzelfde nut
opleveren.
Hieronder vinden we de indifferentiecurven terug die overeenstemmen met volgende reeksen:
combi- reeks A reeks B reeks C reeks D
natie S F S F S F S F
1 3 9 4 12 5 13 6 15
2 4 5 5 7 6 9 7 12
3 5 3 6 5 8 6 10 9
4 6 2 8 3 11 5 13 8
5 11 1 11 2
16
14
12
10
Hoe hoger de indifferentiecurve
reeks A ligt hoe hoger het nut is.
8 reeks B
reeks C
6 reeks D
4
2
0
0 2 4 6 8 10 12 14
Een preferentieschema van de consument is de verzameling van alle indifferentiecurven.
Hoe verder de indifferentiecurve van de oorsprong ligt hoe hoger ze ook op de nutsheuvel ligt.
3
1. Het consumptiemodel:
1.1 KEUZEPROBLEEM:
Een behoefte of een verlangen is een tekort dat een mens ervaart. Dat tekort wil hij verhelpen door het
leveren van inspanningen.
Primaire of bestaansbehoeften = levensnoodzakelijke behoeften (voeding en drinken).
Secundaire of culturele behoeften = sociale behoeften dit omdat ze eigen zijn aan onze maatschappij, ze
zijn niet echt noodzakelijk maar lijken bijna onmisbaar (tv, gsm).
Tertair of luxebehoeften = behoeftes dat pure luxe zijn en soms ook onbereikbaar (verre reizen, zeiljacht).
De primaire behoeften worden ook basisbehoeften genoemd, de secundaire en de tertaire behoeften
noemen we de behoeften van hogere orde.
Goederen = stoffelijk of materieel (men kan het aanraken)
Diensten = onstoffelijk of immaterieel (cinema)
Schaarsteprobleem = de behoeften zijn groter dan de middelen (behoeften > middelen). Schaars houdt
dus in dat het zeldzaam en nuttig is (rotte eieren zijn zeldzaam maar niet nuttig dus is het geen schaars
product).
1.2 G RE N S N U T :
Naarmate de consument meer eenheden van eenzelfde goed verbruikt, daalt het grensnut. Hierbij
spreken we over de wet van het dalend grensnut of de eerste wet van Gossen.
Ook het omgekeerde kan plaatsvinden, het grensnut zal toenemen naarmate men over minder eenheden
van eenzelfde beschikt.
Wanneer we het grensnut op een grafiek plaatsen bekomen we het volgende:
grensnut
12
10 Horizontale as:
8 q = quantity of hoeveelheid
grensnut
6
4
Verticale as:
2
Het grensnut
0
0 1 2 3 4 5
q
1
,Als we gaan kijken naar het totale nut komen we op de volgende grafiek uit:
totaal nut
25
20
Horizontale as:
q = quantity of hoeveelheid
totaal nut
15
10
Verticale as:
5 Totaal nut
0
0 1 2 3 4 5
q
1.3 INDIFFERENTIECURVE:
Een ander woord voor indifferent is onverschillig. Het maakt niet uit welke keuze er wordt genomen want
je staat onverschillig ten opzichte van beide opties.
Een ander woord voor preferentie is voorkeur. Voor hem of haar maakt het dus wel uit welke optie er
wordt gekozen.
Nutmaximalisatie = hij of zij probeert zijn behoeften maximaal in te lossen.
Iedere consument gaat dus streven naar een nutmaximalisatie. Preferenties of voorkeuren van
consumenten kunnen wijzigen door verschillende invloeden.
Een indifferentiecurve is de verzameling van de punten die goederencombinaties voorstellen die voor de
consument een gelijk nut opleveren.
Wanneer we minder van een bepaald goed hebben
willen we meer in de plaats krijgen als we het goed
opgeven. Dit is de wet van het dalend grensnut.
Als we kijken van b4 naar b5 dan zien we dat als we 1
filmkaartje moeten opgeven we 3 sporttickets gaan
vragen in de plaats.
2
, We kunnen dus besluiten dat alle goederencombinaties van een indifferentiecurve eenzelfde nut
opleveren.
Hieronder vinden we de indifferentiecurven terug die overeenstemmen met volgende reeksen:
combi- reeks A reeks B reeks C reeks D
natie S F S F S F S F
1 3 9 4 12 5 13 6 15
2 4 5 5 7 6 9 7 12
3 5 3 6 5 8 6 10 9
4 6 2 8 3 11 5 13 8
5 11 1 11 2
16
14
12
10
Hoe hoger de indifferentiecurve
reeks A ligt hoe hoger het nut is.
8 reeks B
reeks C
6 reeks D
4
2
0
0 2 4 6 8 10 12 14
Een preferentieschema van de consument is de verzameling van alle indifferentiecurven.
Hoe verder de indifferentiecurve van de oorsprong ligt hoe hoger ze ook op de nutsheuvel ligt.
3
