Levenslooppsychologie:
Hoofdstuk 1: ideeën uit de levenslooppsychologie
1) Wat is levenslooppsychologie?
Definitie:
De levenslooppsychologie omvat de wetenschappelijke studie van de
evolutie van het normale functioneren en gedrag van het individu in de
loop van het leven.
o Het beschrijven en verklaren van allerlei soorten ontwikkelingen:
biologische, motorische, cognitieve, morele, sociale, …
o Doel: functioneren van individuen op verschillende leeftijden in kaart
brengen
o Levenslooppsychologie = menswetenschappen (geen exacte
wetenschappen!)
o Functioneren wijst erop dat het gaat over de functies van de mens
(functieleer)
o -Normale functioneren: beschrijven hoe het gemiddelde individu zich
gedraagt/ evolueert (individu, dus niet van maatschappij)
o Evolutie (=verandering): kan in opwaartse, maar ook in neerwaartse zin
verlopen
o Leven: het gaat om een proces dat het hele leven doorgaat
o Normaal <-> pathologisch
o Gedrag: de 3 G’s
Biopsychosociaal model:
- Veranderingen op biologisch, psychisch,
sociaal vlak kan je niet los van elkaar
zien
- Continue beïnvloeding van alle terreinen
op elkaar
2) Kernconcepten uit de
levenslooppsychologie
BESCHRIJVEN EN VERKLAREN
1
,o De levenslooppsychologie gaat niet enkel de verandering in de loop van
het leven beschrijven, maar ook verklaren zorgt voor tweedeling in
de wetenschappen:
1. Descriptieve wetenschappen
=beschrijven van wat men ziet op welk moment (wat, waar, wanneer, hoe)
2. Verklarende theorieën
=Werkzame processen en mechanismen verklaren (wat zijn oorzaken,
verbanden, werkzame processen)
NOMOTISCHE EN IDIOGRAFISCHE KIJK
1. Nomos – thèsis
o (wet – stelling)
o Observatie van grote groep mensen wetmatigheden
2. Idios – graphein
o (eigene – beschrijven)
o Beschrijven van individu mechanismen
= complementair
PROCESSEN VAN VERFIJNING, SAMENHANG, SAMENWERKING EN
ORGANISATIE
o Ontwikkeling verloopt via processen van:
1. Differentiatie
o Verfijning van capaciteiten (emoties, motoriek,…)
o Functies worden preciezer, genuanceerder
o Ongecontroleerde handbeweging -> grijpen -> pincetgreep
2. Integratie
o Samenwerking van verschillende domeinen van functioneren:
Oog-hand coördinatie = visus + motoriek
3. Organisatie
o Complexere gedragsvormen:
Tennis = lopen + zien + grijpen
2
, o Niet enkel in de richting van grotere complexiteit, ook terugval
mogelijk -> in ouderdom (fijne motoriek wordt moeilijker, autorijden
moeilijker,…)
HET NATURE-NURTUREDEBAT
o Belangrijke controverse in levenslooppsychologie!
o Iedereen is anders - Waarmee te maken?
o Wordt ontwikkelingsverloop aangestuurd vanuit
Nature:
o Aangeboren + endogeen
o Charles darwin (evolutietheorie)
o Pedagogisch pessimisme
in realiteit wrs combinatie van de twee
ONTWIKKELINGSDETERMINANTEN
= factoren die de ontwikkeling mee richting geven
o Een deel hiervan is aangeboren, een ander deel is aangeleerd
o 2 soorten
1. Normatieve ontwikkelingsdeterminanten
= Factoren die voor iedereen gelden (dus niet-persoonsgebonden) en
die inwerken op de ontwikkeling van mensen uit zelfde leeftijdsgroep
= wat de norm is, wat we over het algemeen zouden mogen
verwachten
- Leeftijdsgebonden invloeden:
Biologisch (bv lichamelijke veranderingen in puberteit) of
omgevingsbepaald (bv pensioenleeftijd op 65 j)
- Socioculturele invloeden:
Etnische afkomst, SES, opvoedingscontext (smartphone generatie,
tablet generatie, game generatie…)
- Historische invloeden:
Invloeden (biologisch of omgeving) bepaald door een tijdskader
(corona crisis, oorlogen,…)
3
, 2. Niet-normatieve ontwikkelingsdeterminanten
Specifieke, persoonsgebonden factoren:
- Vb overlijden, migratie, echtscheiding, mishandeling…
- Secundaire veroudering
- Verschilt dus van persoon tot persoon
Zelfbepaling
- Bepalende factor voor ontwikkeling naast nature en nurture
- We bepalen zelf in meerdere of in mindere mate hoe we met alle
invloeden
omgaan ‘kunnen maar niet willen’
Vb: kindje die wel/niet op potje wil
- = ‘zelfdeterminatievisie’: zelf het eigen levenspad bewandelen en
keuze maken
- Kritiek:
kindkenmerk? (een volwassene kan dit misschien, maar een kind?)
wordt zelfbepaling niet bepaald door interactie aanleg/omgeving?
KRITISCHE PERIODE
Interactionistisch model:
o ontwikkeling = resultante van interactie tussen aanleg & milieu (invloed
milieu op erfelijke aanleg is vaak vrij groot)
o Gevoelige periodes
Biologische rijping én noodzakelijke omgevingsinvloeden
- Er is een bepaalde periode waarin vaardigheden het beste
ontwikkelen door stimulatie uit de omgeving.
- Bv lezen en schrijven
o Kritische periodes
- Wolfskind / wilde kinderen
van jongs af aan zonder menselijk contact zijn opgegroeid en
hebben dientengevolge nauwelijks of geen kennis van menselijk
gedrag en taal
PLASTICITEIT VAN DE HERSENEN
= neuroplasticiteit
4
Hoofdstuk 1: ideeën uit de levenslooppsychologie
1) Wat is levenslooppsychologie?
Definitie:
De levenslooppsychologie omvat de wetenschappelijke studie van de
evolutie van het normale functioneren en gedrag van het individu in de
loop van het leven.
o Het beschrijven en verklaren van allerlei soorten ontwikkelingen:
biologische, motorische, cognitieve, morele, sociale, …
o Doel: functioneren van individuen op verschillende leeftijden in kaart
brengen
o Levenslooppsychologie = menswetenschappen (geen exacte
wetenschappen!)
o Functioneren wijst erop dat het gaat over de functies van de mens
(functieleer)
o -Normale functioneren: beschrijven hoe het gemiddelde individu zich
gedraagt/ evolueert (individu, dus niet van maatschappij)
o Evolutie (=verandering): kan in opwaartse, maar ook in neerwaartse zin
verlopen
o Leven: het gaat om een proces dat het hele leven doorgaat
o Normaal <-> pathologisch
o Gedrag: de 3 G’s
Biopsychosociaal model:
- Veranderingen op biologisch, psychisch,
sociaal vlak kan je niet los van elkaar
zien
- Continue beïnvloeding van alle terreinen
op elkaar
2) Kernconcepten uit de
levenslooppsychologie
BESCHRIJVEN EN VERKLAREN
1
,o De levenslooppsychologie gaat niet enkel de verandering in de loop van
het leven beschrijven, maar ook verklaren zorgt voor tweedeling in
de wetenschappen:
1. Descriptieve wetenschappen
=beschrijven van wat men ziet op welk moment (wat, waar, wanneer, hoe)
2. Verklarende theorieën
=Werkzame processen en mechanismen verklaren (wat zijn oorzaken,
verbanden, werkzame processen)
NOMOTISCHE EN IDIOGRAFISCHE KIJK
1. Nomos – thèsis
o (wet – stelling)
o Observatie van grote groep mensen wetmatigheden
2. Idios – graphein
o (eigene – beschrijven)
o Beschrijven van individu mechanismen
= complementair
PROCESSEN VAN VERFIJNING, SAMENHANG, SAMENWERKING EN
ORGANISATIE
o Ontwikkeling verloopt via processen van:
1. Differentiatie
o Verfijning van capaciteiten (emoties, motoriek,…)
o Functies worden preciezer, genuanceerder
o Ongecontroleerde handbeweging -> grijpen -> pincetgreep
2. Integratie
o Samenwerking van verschillende domeinen van functioneren:
Oog-hand coördinatie = visus + motoriek
3. Organisatie
o Complexere gedragsvormen:
Tennis = lopen + zien + grijpen
2
, o Niet enkel in de richting van grotere complexiteit, ook terugval
mogelijk -> in ouderdom (fijne motoriek wordt moeilijker, autorijden
moeilijker,…)
HET NATURE-NURTUREDEBAT
o Belangrijke controverse in levenslooppsychologie!
o Iedereen is anders - Waarmee te maken?
o Wordt ontwikkelingsverloop aangestuurd vanuit
Nature:
o Aangeboren + endogeen
o Charles darwin (evolutietheorie)
o Pedagogisch pessimisme
in realiteit wrs combinatie van de twee
ONTWIKKELINGSDETERMINANTEN
= factoren die de ontwikkeling mee richting geven
o Een deel hiervan is aangeboren, een ander deel is aangeleerd
o 2 soorten
1. Normatieve ontwikkelingsdeterminanten
= Factoren die voor iedereen gelden (dus niet-persoonsgebonden) en
die inwerken op de ontwikkeling van mensen uit zelfde leeftijdsgroep
= wat de norm is, wat we over het algemeen zouden mogen
verwachten
- Leeftijdsgebonden invloeden:
Biologisch (bv lichamelijke veranderingen in puberteit) of
omgevingsbepaald (bv pensioenleeftijd op 65 j)
- Socioculturele invloeden:
Etnische afkomst, SES, opvoedingscontext (smartphone generatie,
tablet generatie, game generatie…)
- Historische invloeden:
Invloeden (biologisch of omgeving) bepaald door een tijdskader
(corona crisis, oorlogen,…)
3
, 2. Niet-normatieve ontwikkelingsdeterminanten
Specifieke, persoonsgebonden factoren:
- Vb overlijden, migratie, echtscheiding, mishandeling…
- Secundaire veroudering
- Verschilt dus van persoon tot persoon
Zelfbepaling
- Bepalende factor voor ontwikkeling naast nature en nurture
- We bepalen zelf in meerdere of in mindere mate hoe we met alle
invloeden
omgaan ‘kunnen maar niet willen’
Vb: kindje die wel/niet op potje wil
- = ‘zelfdeterminatievisie’: zelf het eigen levenspad bewandelen en
keuze maken
- Kritiek:
kindkenmerk? (een volwassene kan dit misschien, maar een kind?)
wordt zelfbepaling niet bepaald door interactie aanleg/omgeving?
KRITISCHE PERIODE
Interactionistisch model:
o ontwikkeling = resultante van interactie tussen aanleg & milieu (invloed
milieu op erfelijke aanleg is vaak vrij groot)
o Gevoelige periodes
Biologische rijping én noodzakelijke omgevingsinvloeden
- Er is een bepaalde periode waarin vaardigheden het beste
ontwikkelen door stimulatie uit de omgeving.
- Bv lezen en schrijven
o Kritische periodes
- Wolfskind / wilde kinderen
van jongs af aan zonder menselijk contact zijn opgegroeid en
hebben dientengevolge nauwelijks of geen kennis van menselijk
gedrag en taal
PLASTICITEIT VAN DE HERSENEN
= neuroplasticiteit
4