MOTORISCHE ONTWIKKELING 0-2 JAAR
MOTORISCHE ONTWIKKELING: KWALITATIEF EN KWANTITATIEF
- Een kind wordt geboren en is onderhevig aan de zwaartekracht + heel veel prikkels
- Alle zintuigen zijn al actief, maar de visus niet
o Op 6 weken kan een normaal kind zien
o Alle zintuigen zijn dus al actief → baby gaat in interactie met de omgeving
- Een kind dat prematuur (te vroeg) is geboren → prematuriteit aftrekken tot de leeftijd van 2 jaar
o Voorbeeld: kind is 4 weken te vroeg geboren (maand) en het kind is nu 2 maand oud
→ je trekt van die 2maand een maand af
→ je gaat het refereren naar een kind van een maand
→ je gaat het kind vergelijken met een referentiekader van een kind dat een maand oud is.
- Kind gaat dus in interactie met de omgeving
o Gaat iets zien passeren en gaat het volgen met zijn hoofd: hoofd draaien = roteren
o Gaat voorwerpen willen grijpen, op iets slaan,…
o Gaat willen schoppen
- Kinderen die visuele, gehoorproblemen hebben
→ minder intresse in omgeving
→ minder bewegen
→ minder motorische ontwikkeling
- Kwalitatief: kijken of de ontwikkeling van het kind goed verloopt
o Vloeiendheid van bewegingen, posturale controle,…
- Kwantitatief: mijlpalen → wat kan een kind op een bepaalde leeftijd
MOTORISCHE ONTWIKKELING:
- Factoren die invloed hebben op motorische ontwikkeling:
o Endogene factoren: genetische aanleg
§ Mensen die hyperlax zijn (heel lenig)
→ hebben het moeilijker om de zwaartekracht te kunnen overwinnen
o Omgevinginvloeden:
§ Posities waarin een baby wordt gelegd
→ Baby dat vaak op de buik wordt gelegd: meer kans op een goede motorische
ontwikkeling.
→ Baby dat altijd in een draagzak wordt gedragen/altijd in een babystoel zit, baby
krijgt weinig kansen om de omgeving te exploreren.
§ Cultuur:
→ Afrikaanse landen: baby’s gedragen op de rug, hoofd van de mama, kind heeft
heel vrijheid
→ Tibet: baby’s worden helemaal ingewikkeld → hebben heel weinig vrijheid
→ Warme landen: kinderen krijgen heel veel bewegingsvrijheid
→ Koude landen: kinderen worden ingepakt tegen koude → krijgen weinig vrijheid
§ Woning:
→ Appartement: heel kleine ruimtes, kinderen hebben weinig ruimte
§ Kledij:
→ Schoentjes dragen of niet → effect op het leren stappen
ð Kinderen die al genetische problemen hebben (interne factoren)
→ Externe factoren zo goed mogelijk optimaliseren
ð Verschil tussen een normale ontwikkeling en een abnormale ontwikkeling
→ heel subtiel → moeilijk om te kunnen onderscheiden
- voorbeeld: een kind dat op de tenen loopt → atypische ontwikkeling → als het over gaat → goed
- → MAAR het kan ook een ALARMSIGNAAL zijn voor een bepaalde pathologie
,ONTWIKKELINGSPRINCIPES:
- Eerst: kinderen maken hele grote globale bewegingen (vraagt veel minder controle)
- De ontwikkeling vordert: meer verfijnde geïsoleerde bewegingen (vraagt veel meer controle)
- Voorbeeld:
o Kind van 3 maand wordt op buik gelegd en boven zich hangt zo een draai ding om in slaap
te geraken: kind gaat schoppen en slaan = grote globale bewegingen.
o Kind van 6 maanden kan al heel gericht naar iets reiken → meer verfijnd
- Cranio-caudaal principe:
o Het zenuwstelsel gaat van boven naar beneden gaan ontwikkelen
o Hoofd → BL (schouders en armen) → romp → bekken → OL (benen en voeten)
o Bewegingen:
§ Eerst: hoofd heffen
§ Daarna: reiken en grijpen
§ Veel later: stappen
- Proximo-distale principe:
o Het zenuwstelsel gaat eerst proximale (dicht bij het lichaam) en dan distale ontwikkelen
§ Proximaal: hoofd, schouders, romp en bekken
→ moet eerst onder controle zijn om bewegingen distaal mogelijk te maken
§ Distaal: armen en benen
ð We kunnen ook geïsoleerd kijken:
o Voorbeeld: arm
§ Proximaal: schouder
§ Distaal: vingers
o Schouder wordt eerst gecontroleerd door het zenuwstelsel → als de schouder helemaal
onder controle is → kunnen we verfijnde bewegingen uitvoeren met onze vingers
- Baby’s gaan eerst allemaal dezelfde bewegingen maken (stereotiep)
o Naarmate verder in de ontwikkeling → gevarieerde houdings- en bewegingspatronen
ONDERZOEK VAN EEN BABY
BABYREACTIES:
- Primitieve reacties (reflexen)
- Niet altijd oproepbaar
- Reacties vs reflex:
o Reflex: gebeurd onbewust + geeft dezelfde reactie op dezelfde prikkel
o Reactie: gebeurd bewust + niet altijd dezelfde reactie op dezelfde prikkel
- Leeftijdsgebonden
- Voor wat dienen ze?
o Nodig om te overleven
o Moet op bepaald moment opgenomen worden in CZS zodat we er controle over krijgen
ROOTING REACTIE = ZOEK-ZUIG-SLIK REACTIE
- Baby is 2 dagen oud, heeft honger → begint met mond te bewegen, handen bewegen rond gezicht
→ vanaf dat vinger dicht bij gezicht komt → mond open → begint ze te zuigen en te slikken
- Als baby geboren wordt en kind wordt op de mama gelegd → gaat direct op zoek naar de tepel
→ gaat ernaar happen, zuigen en slikken
ð Als dat niet gebeurd → alarmsignaal → zegt iets over de rijping van het zenuwstelsel
- Kinderen met een hersenletsel → geen maturatie → geen babyreactie
→ kind kan niet zuigen en slikken → niet kunnen overleven
, HOOFD OPRICHTREACTIE:
- We worden geboren met deze reactie
o We gaan hoofd oprichten tegen de zwaartekracht → vraagt veel energie
o Zorgt ervoor dat onze luchtweg vrijblijft
- Baby heeft 9 maanden in flexie in baarmoeder gezeten
→ baby gaat na de geboorte nog altijd de neiging hebben om in die positie te blijven
- Als je baby op buik legt → baby gaat armen en benen zo dicht mogelijk bij het lichaam houden
o Armen blijven onder de romp + benen optrekken om naar het bolletje te gaan
o Maar er is niet genoeg kracht en spiertonus om helemaal terug in flexie te gaan
GRIJPREACTIES:
- Heel krachtig en gaat het voorwerp ook niet loslaten
o Moest je de baby je linker en je rechter vinger geven en je zou je handen omhoog brengen
→ baby zou blijven hangen
- Ter hoogte van de handen en voeten
o Wanneer je een lichte prikkel geeft op handen/voeten (door vinger)
→ handen en voeten gaan sluiten en vastgrijpen
- Wanneer moeten grijpreflex ter hoogte van de handen dus verdwijnen?
o Op de leeftijd van 4 maanden
o Op de leeftijd van 4 en een half maand → kinderen gaan gericht grijpen en reiken
• Wanneer moet de grijpreflex ter hoogte van de voeten verdwijnen?
o Op de leeftijd van
o Op de leeftijd van gaan de kinderen stappen
BABINSKI-REACTIE:
- = primitieve reactie
- Wanneer je met een scherp voorwerp (nagel) een beetje druk geeft op de voet van de baby
→ spreiding van de tenen en abductie van de grote teen
- Wanneer moet reactie verdwijnen?,
o Tijdens het eerste levensjaar
o Als het niet verdwijnt → verstoring van het zenuwstelsel
ATNR (EXAMEN)
- = asymmetrisch tonisch nekreactie
- Een positie van je hoofd heeft een effect op de rest van het lichaam
o We kijken naar rechts → rechter arm en been zijn gestrekt (linker arm en been zijn gelooid)
o We kijken naar links → linker arm en been zijn gestrekt (rechter arm en been zijn geplooid)
- Wanneer moet deze reactie verdwijnen?
o Rond de leeftijd van 4 maanden
o Op de leeftijd van 4 maanden krijgen we een middellijn organisatie
§ We krijgen controle over hoofd en de ledematen
o Als ATNR nog aanwezig is op de leeftijd van 4 maanden → gaat ontwikkeling verstoren
o We hebben die middellijn organisatie nodig voor stabiliteit en voor proximale controle
ð Kinderen met spasticiteit of hersenverlamming => ATNR nog aanwezig op oudere leeftijd
MOTORISCHE ONTWIKKELING: KWALITATIEF EN KWANTITATIEF
- Een kind wordt geboren en is onderhevig aan de zwaartekracht + heel veel prikkels
- Alle zintuigen zijn al actief, maar de visus niet
o Op 6 weken kan een normaal kind zien
o Alle zintuigen zijn dus al actief → baby gaat in interactie met de omgeving
- Een kind dat prematuur (te vroeg) is geboren → prematuriteit aftrekken tot de leeftijd van 2 jaar
o Voorbeeld: kind is 4 weken te vroeg geboren (maand) en het kind is nu 2 maand oud
→ je trekt van die 2maand een maand af
→ je gaat het refereren naar een kind van een maand
→ je gaat het kind vergelijken met een referentiekader van een kind dat een maand oud is.
- Kind gaat dus in interactie met de omgeving
o Gaat iets zien passeren en gaat het volgen met zijn hoofd: hoofd draaien = roteren
o Gaat voorwerpen willen grijpen, op iets slaan,…
o Gaat willen schoppen
- Kinderen die visuele, gehoorproblemen hebben
→ minder intresse in omgeving
→ minder bewegen
→ minder motorische ontwikkeling
- Kwalitatief: kijken of de ontwikkeling van het kind goed verloopt
o Vloeiendheid van bewegingen, posturale controle,…
- Kwantitatief: mijlpalen → wat kan een kind op een bepaalde leeftijd
MOTORISCHE ONTWIKKELING:
- Factoren die invloed hebben op motorische ontwikkeling:
o Endogene factoren: genetische aanleg
§ Mensen die hyperlax zijn (heel lenig)
→ hebben het moeilijker om de zwaartekracht te kunnen overwinnen
o Omgevinginvloeden:
§ Posities waarin een baby wordt gelegd
→ Baby dat vaak op de buik wordt gelegd: meer kans op een goede motorische
ontwikkeling.
→ Baby dat altijd in een draagzak wordt gedragen/altijd in een babystoel zit, baby
krijgt weinig kansen om de omgeving te exploreren.
§ Cultuur:
→ Afrikaanse landen: baby’s gedragen op de rug, hoofd van de mama, kind heeft
heel vrijheid
→ Tibet: baby’s worden helemaal ingewikkeld → hebben heel weinig vrijheid
→ Warme landen: kinderen krijgen heel veel bewegingsvrijheid
→ Koude landen: kinderen worden ingepakt tegen koude → krijgen weinig vrijheid
§ Woning:
→ Appartement: heel kleine ruimtes, kinderen hebben weinig ruimte
§ Kledij:
→ Schoentjes dragen of niet → effect op het leren stappen
ð Kinderen die al genetische problemen hebben (interne factoren)
→ Externe factoren zo goed mogelijk optimaliseren
ð Verschil tussen een normale ontwikkeling en een abnormale ontwikkeling
→ heel subtiel → moeilijk om te kunnen onderscheiden
- voorbeeld: een kind dat op de tenen loopt → atypische ontwikkeling → als het over gaat → goed
- → MAAR het kan ook een ALARMSIGNAAL zijn voor een bepaalde pathologie
,ONTWIKKELINGSPRINCIPES:
- Eerst: kinderen maken hele grote globale bewegingen (vraagt veel minder controle)
- De ontwikkeling vordert: meer verfijnde geïsoleerde bewegingen (vraagt veel meer controle)
- Voorbeeld:
o Kind van 3 maand wordt op buik gelegd en boven zich hangt zo een draai ding om in slaap
te geraken: kind gaat schoppen en slaan = grote globale bewegingen.
o Kind van 6 maanden kan al heel gericht naar iets reiken → meer verfijnd
- Cranio-caudaal principe:
o Het zenuwstelsel gaat van boven naar beneden gaan ontwikkelen
o Hoofd → BL (schouders en armen) → romp → bekken → OL (benen en voeten)
o Bewegingen:
§ Eerst: hoofd heffen
§ Daarna: reiken en grijpen
§ Veel later: stappen
- Proximo-distale principe:
o Het zenuwstelsel gaat eerst proximale (dicht bij het lichaam) en dan distale ontwikkelen
§ Proximaal: hoofd, schouders, romp en bekken
→ moet eerst onder controle zijn om bewegingen distaal mogelijk te maken
§ Distaal: armen en benen
ð We kunnen ook geïsoleerd kijken:
o Voorbeeld: arm
§ Proximaal: schouder
§ Distaal: vingers
o Schouder wordt eerst gecontroleerd door het zenuwstelsel → als de schouder helemaal
onder controle is → kunnen we verfijnde bewegingen uitvoeren met onze vingers
- Baby’s gaan eerst allemaal dezelfde bewegingen maken (stereotiep)
o Naarmate verder in de ontwikkeling → gevarieerde houdings- en bewegingspatronen
ONDERZOEK VAN EEN BABY
BABYREACTIES:
- Primitieve reacties (reflexen)
- Niet altijd oproepbaar
- Reacties vs reflex:
o Reflex: gebeurd onbewust + geeft dezelfde reactie op dezelfde prikkel
o Reactie: gebeurd bewust + niet altijd dezelfde reactie op dezelfde prikkel
- Leeftijdsgebonden
- Voor wat dienen ze?
o Nodig om te overleven
o Moet op bepaald moment opgenomen worden in CZS zodat we er controle over krijgen
ROOTING REACTIE = ZOEK-ZUIG-SLIK REACTIE
- Baby is 2 dagen oud, heeft honger → begint met mond te bewegen, handen bewegen rond gezicht
→ vanaf dat vinger dicht bij gezicht komt → mond open → begint ze te zuigen en te slikken
- Als baby geboren wordt en kind wordt op de mama gelegd → gaat direct op zoek naar de tepel
→ gaat ernaar happen, zuigen en slikken
ð Als dat niet gebeurd → alarmsignaal → zegt iets over de rijping van het zenuwstelsel
- Kinderen met een hersenletsel → geen maturatie → geen babyreactie
→ kind kan niet zuigen en slikken → niet kunnen overleven
, HOOFD OPRICHTREACTIE:
- We worden geboren met deze reactie
o We gaan hoofd oprichten tegen de zwaartekracht → vraagt veel energie
o Zorgt ervoor dat onze luchtweg vrijblijft
- Baby heeft 9 maanden in flexie in baarmoeder gezeten
→ baby gaat na de geboorte nog altijd de neiging hebben om in die positie te blijven
- Als je baby op buik legt → baby gaat armen en benen zo dicht mogelijk bij het lichaam houden
o Armen blijven onder de romp + benen optrekken om naar het bolletje te gaan
o Maar er is niet genoeg kracht en spiertonus om helemaal terug in flexie te gaan
GRIJPREACTIES:
- Heel krachtig en gaat het voorwerp ook niet loslaten
o Moest je de baby je linker en je rechter vinger geven en je zou je handen omhoog brengen
→ baby zou blijven hangen
- Ter hoogte van de handen en voeten
o Wanneer je een lichte prikkel geeft op handen/voeten (door vinger)
→ handen en voeten gaan sluiten en vastgrijpen
- Wanneer moeten grijpreflex ter hoogte van de handen dus verdwijnen?
o Op de leeftijd van 4 maanden
o Op de leeftijd van 4 en een half maand → kinderen gaan gericht grijpen en reiken
• Wanneer moet de grijpreflex ter hoogte van de voeten verdwijnen?
o Op de leeftijd van
o Op de leeftijd van gaan de kinderen stappen
BABINSKI-REACTIE:
- = primitieve reactie
- Wanneer je met een scherp voorwerp (nagel) een beetje druk geeft op de voet van de baby
→ spreiding van de tenen en abductie van de grote teen
- Wanneer moet reactie verdwijnen?,
o Tijdens het eerste levensjaar
o Als het niet verdwijnt → verstoring van het zenuwstelsel
ATNR (EXAMEN)
- = asymmetrisch tonisch nekreactie
- Een positie van je hoofd heeft een effect op de rest van het lichaam
o We kijken naar rechts → rechter arm en been zijn gestrekt (linker arm en been zijn gelooid)
o We kijken naar links → linker arm en been zijn gestrekt (rechter arm en been zijn geplooid)
- Wanneer moet deze reactie verdwijnen?
o Rond de leeftijd van 4 maanden
o Op de leeftijd van 4 maanden krijgen we een middellijn organisatie
§ We krijgen controle over hoofd en de ledematen
o Als ATNR nog aanwezig is op de leeftijd van 4 maanden → gaat ontwikkeling verstoren
o We hebben die middellijn organisatie nodig voor stabiliteit en voor proximale controle
ð Kinderen met spasticiteit of hersenverlamming => ATNR nog aanwezig op oudere leeftijd