Leerdoelen T4 Planten 5 VWO
Nr Leerdoel Succescriteria BvJ Eind
term
1 Ik kan een plantencel A. Ik kan de bouw van de plantencel op hoofdlijn beschrijven. Bs 2 B2.1
als een zelfstandig B. Ik kan 3 verschillen tussen een dierlijke cel en een plantencel benoemen.
functionerende
eenheid beschrijven Verschillen:
en de onderdelen van - Plantaardige cellen bevatten bladgroenkorrels.
plantencellen - Plantaardig cellen hebben een celwand (voor de stevigheid).
herkennen en de - Een plant heeft t.o.v. een dierlijke cel een aanzienlijke grotere vacuole.
functies er van
benoemen. C. Ik kan meerdere plastiden en hun functies benoemen.
Er zijn 3 soorten:
1. Chloroplasten:
- (bladgroenkorrels) deze plasten zorgen voor de fotosynthese.
2. Chromoplasten:
- (kleurkorrels) bevorderen de kleur van de plant (cellen)
3. Leukoplasten:
- Bijv. Zetmeelkorrels, deze zorgen voor de opslag van een bepaalde stof
D. Ik kan de stevigheid van kruidachtige planten verklaren en uitleggen hoe die
samenhangt met 2 unieke plantaardige celonderdelen.
Deze 2 plantaardige onderdelen zijn:
1. Vulweefsel:
- Dit soort weefsel zorgt naast voor opslag en fotosynthese voor de stevigheid
van kruidplanten
2. Epidermis:
- Dit is een laag cellen die de scheidingswand vormen tussen de plant en zijn
milieu, hiermee versterkt de epidermis de plant.
1
, E. Ik kan beschrijven hoe de energievoorziening van plantencellen samenhangt met de
moleculaire bouw van de plantencel.
Voor de productie van energie gebruikt een plant fotosynthese, hierbij wordt er gebruik
gemaakt van verschillende organen:
- De chloroplasten, deze zijn essentieel voor de fotosynthese
- Mitochondriën, deze organellen zetten alle energie om tot bruikbare (ATP)
F. Ik kan aan de hand van de kenmerkende bouw van plantencellen verklaren waarom
kruidachtigen zo ontzettend snel kunnen groeien.
Voor de snelle groei zijn een aantal redenen:
- Planten zijn niet zo gedifferentieerd, daardoor zal de cel differentiatie niet lang
duren
- Over de gele plant bevindt zich een lag met meristeem (cambium), dit
‘cambium’ bestaat uit stamcellen, omdat er erg veel stamcellen aanwezig zijn
door de hele plant, kan overal celstrekking plaatsvinden (toename grote).
2 Ik kan de A. Ik kan de 4 hoofdorganen van zaadplanten en hun functies aangeven. Bs 2 B3.1
verschillende
organen, weefsels en De 4 belangrijkste organen zijn:
cellen die 1. De wortels, deze zorgen voor de opname van minderalen en water.
karakteristiek zijn voor 2. De bladeren, deze zorgen voor de opname van CO2 en het uitstoten van O2.
planten herkennen en 3. De stengel, deze bepaald de grote van de plant door reactie op het milieu.
hun functies geven. 4. De bloemen (knoppen), deze spelen de hoofdrol bij het voortplanten van planten.
B. Ik kan mbv binas de 7 soorten plantaardige weefsel benoemen en hun functie
beschrijven.
C. Ik kan in een doorsnede van een blad de verschillende weefsels benoemen
3 Ik kan de lengte- en A. Ik kan 2 fundamentele verschillen in groei noemen tussen planten en dieren. Bs 2 B3.1
diktegroei beschrijven B3.6
van planten. Verschil groei planten en groei dieren:
1. Planten gebruiken voor de groei mitose, zoals dieren. Maar na de mitose zal 1v/d
2
Nr Leerdoel Succescriteria BvJ Eind
term
1 Ik kan een plantencel A. Ik kan de bouw van de plantencel op hoofdlijn beschrijven. Bs 2 B2.1
als een zelfstandig B. Ik kan 3 verschillen tussen een dierlijke cel en een plantencel benoemen.
functionerende
eenheid beschrijven Verschillen:
en de onderdelen van - Plantaardige cellen bevatten bladgroenkorrels.
plantencellen - Plantaardig cellen hebben een celwand (voor de stevigheid).
herkennen en de - Een plant heeft t.o.v. een dierlijke cel een aanzienlijke grotere vacuole.
functies er van
benoemen. C. Ik kan meerdere plastiden en hun functies benoemen.
Er zijn 3 soorten:
1. Chloroplasten:
- (bladgroenkorrels) deze plasten zorgen voor de fotosynthese.
2. Chromoplasten:
- (kleurkorrels) bevorderen de kleur van de plant (cellen)
3. Leukoplasten:
- Bijv. Zetmeelkorrels, deze zorgen voor de opslag van een bepaalde stof
D. Ik kan de stevigheid van kruidachtige planten verklaren en uitleggen hoe die
samenhangt met 2 unieke plantaardige celonderdelen.
Deze 2 plantaardige onderdelen zijn:
1. Vulweefsel:
- Dit soort weefsel zorgt naast voor opslag en fotosynthese voor de stevigheid
van kruidplanten
2. Epidermis:
- Dit is een laag cellen die de scheidingswand vormen tussen de plant en zijn
milieu, hiermee versterkt de epidermis de plant.
1
, E. Ik kan beschrijven hoe de energievoorziening van plantencellen samenhangt met de
moleculaire bouw van de plantencel.
Voor de productie van energie gebruikt een plant fotosynthese, hierbij wordt er gebruik
gemaakt van verschillende organen:
- De chloroplasten, deze zijn essentieel voor de fotosynthese
- Mitochondriën, deze organellen zetten alle energie om tot bruikbare (ATP)
F. Ik kan aan de hand van de kenmerkende bouw van plantencellen verklaren waarom
kruidachtigen zo ontzettend snel kunnen groeien.
Voor de snelle groei zijn een aantal redenen:
- Planten zijn niet zo gedifferentieerd, daardoor zal de cel differentiatie niet lang
duren
- Over de gele plant bevindt zich een lag met meristeem (cambium), dit
‘cambium’ bestaat uit stamcellen, omdat er erg veel stamcellen aanwezig zijn
door de hele plant, kan overal celstrekking plaatsvinden (toename grote).
2 Ik kan de A. Ik kan de 4 hoofdorganen van zaadplanten en hun functies aangeven. Bs 2 B3.1
verschillende
organen, weefsels en De 4 belangrijkste organen zijn:
cellen die 1. De wortels, deze zorgen voor de opname van minderalen en water.
karakteristiek zijn voor 2. De bladeren, deze zorgen voor de opname van CO2 en het uitstoten van O2.
planten herkennen en 3. De stengel, deze bepaald de grote van de plant door reactie op het milieu.
hun functies geven. 4. De bloemen (knoppen), deze spelen de hoofdrol bij het voortplanten van planten.
B. Ik kan mbv binas de 7 soorten plantaardige weefsel benoemen en hun functie
beschrijven.
C. Ik kan in een doorsnede van een blad de verschillende weefsels benoemen
3 Ik kan de lengte- en A. Ik kan 2 fundamentele verschillen in groei noemen tussen planten en dieren. Bs 2 B3.1
diktegroei beschrijven B3.6
van planten. Verschil groei planten en groei dieren:
1. Planten gebruiken voor de groei mitose, zoals dieren. Maar na de mitose zal 1v/d
2
