CYTOLOGIE
Hstk I: CELMEMBRAAN
p. 14-49
Integrale eiwitten Over heel de membraan overgespannen. Ze hebben een grote
roze structuur.
Perifere eiwitten Deze eiwitten zitten enkel aan de buiten- of binnenzijde
voorkomen. Ze hebben een polair en apolair gedeelte. Polair=
geladen+ negatief.
Glycocalyx Netwerk van glucoproteïnen en glycolipiden die een dunne
filamenteuse laag vormt die het uitwendige bedekt vd meeste
cellen ve meercellige organisme. Dit is enkel
elektronenmicroscopisch zichtbaar.
Contactinhibitie Ter hoogte vd glycocalyx wisselen aanpalende cellen de nodige
informatie om onderlinge bewegingen af te remmen.
Extracellulaire ruimte Is de vloeistof die zich buiten de cel en tussen het weefsel en de
cel bevindt.
Intracellulaire ruimte Is de vloeistof die zich in de cel bevindt.
Microvilli Zijn microscopische regelmatige vingervormige uitstulpingen
aan het oppervlak (cel), met meestal longitudinale bundels van
microfilamenten. Ze komen voor in cellen met enorme
resorptiefuncties. Ze zorgen voor een talrijke/ indrukwekkende
vergroting vh contactoppervlak.
Cilia Worden gevormd uit gespecialiseerde groepen microtubuli die
basale lichamen worden genoemd. Cilia zijn zeer gespecialiseerd
en complexe structuren met gecoördineerde beweeglijkheid. Ze
zijn ingeplant aan de apicale pool vd cel, dit wil zeggen aan de
bovenkant vd cel.
Perifere fibrillen 2 aaneen gekitte microtubuli = dublet.
Subfibril A SFA/ Heeft 13 eenheden in zijn contour. In ieder duplet heeft
subfibril A heeft zijarmen.
Subfibril B 10/11 eenheden en een deel vd wand ervan is
gemeenschappelijk.
Heeft een proteïne met ATP- ase activiteit bevat dyneïne dit
levert een hydrolyse die energie oplevert voor de typische
beweging = trilhaar zweepslag. Zijarmen reiken tot aan het
1
, CYTOLOGIE
dublet ernaast. De centrale microtubili zijn omgeven door een
speciaal gestructureerde mantel waaruit spaken in verbinding
staan met SFA van ieder dublet. De spaken zijn verteerbaar
hieruit ontstaat er trysine en dat is nodig voor de structurele
samenhang van het axonema.
Axonema Op de dwarse doorsnede va neen trilhaar vindt men negen
groepen van perifere fibrillen en twee centrale fibrillen. Die 2
centrale fibrillen wordt axonema genoemd.
Cilium /Een trilhaar is een organel, een onderdeel van een cel, dat
buiten het celmembraan uitsteekt.
Basaal lichaampje /kinetosoom, de structuur hiervan is identiek aan die van een
centriool. Een centriool kan trouwens naar de apicale pool van
een migreren en er de vorming van een cilium in gang zetten.
Zonula occludens tight junction/ is het verschijnsel dat ontstaat als van twee
cellen hun membranen samenkomen en vervolgens een soort
barrière vormen ten opzichte van vloeibare stoffen. Ligt als een
gordel rond de cel en zorgt voor een afsluiting vd intercellulaire
spleet tegen een lumen.
zonula adhaerens Het ligt ook als een gordel rond de cel. Bij een dwars doorsnede
zien we dat de celmembranen van de twee naast elkaar
liggende cellen strikt parallel verlopen met een intercellulaire
spleet. Die is gevuld met een fijn filamenteus materiaal dat iets
denser is dan in niet – junctionele intercellulaire ruimten.
Aan de cytoplasmatische zijde vindt men een dikke laag van
ineengevlochten microfilamenten => contractiel actine. Ze
spelen een rol in de intercellulaire transmissie van actieve,
intern voortgebrachte spanningen tussen de cellen ve weefsel.
Zij maken dus reproduceerbare contracties en relaxaties ve
samenhangend weefsel over.
Macula adhaerens Is een schijfvormige membraanzone, de structuur is overigens
vrij analoog aan die vd zonula adhaerens; 2 celmembranen
blijven gescheiden, lopen strikt parallel, met behoud ve
intercellulaire spleet, die gevuld is met een filamenteus
materiaal van glycoproteïnen. Dat cement vormt soms een
centrale, dense schijf in het midden vd spleet, met eventueel
dwarsbruggen naar de celmembranen. Vlak tegen het
cytoplasmatische blad van de juctionele membraanzone vindt
men een sterk elektronendense plaat waar cytoplasmatische
microfilamenten met een haarspeldbocht doorheen lopen. Die
microfilamenten beantwoorden aan niet – contractiele
tonofilamenten => steunfunctie
2
, CYTOLOGIE
Hemidesmosomen Zijn letterlijk halve desmosomen en komen voor aan de basale
zijde waar epitheelcellen op onderliggend bindweefsel rusten.
De functie vd hemidesmosomenis ; dienen als knopvormige
connectoren tussen het cytoskelet van aan grenzende cellen en
de lamina basalis (basale mebraan). Ze verspreiden op die
manier de mechanische kracht die op 1 cel uitgeoefend wordt
over het hele weefsel op passieve wijze.
Nexus Dit wordt een Gap junction genoemd omdat op een
dwarsdoorsnede een smalle intercellulaire spleet behouden
blijft. In die smalle gap zijn echt naderhand substructuren
ontdekt. Ter hoogte vd nexus speciale partikels in de membraan
ingebouwd zijn die de volledige dikte van de dubbele lipidenlaag
beslaan en er zelfs ietwat uitsteken, en ter hoogte vd
intercellulaire spleet in contact komen met een
corresponderend partikel in de celmembraan vd aangrenzende
cellen.
Partikel van gap junction In het centrum van het partikel loopt een hydrofiel kanaaltje
loodrecht op het vlak vd membraan dat op die manier een
directe communicatiebuis vormt tussen het cytoplasma van
beide aangrenzende cellen en toch perfect van het
extracellulaire ruimte afgesloten zijn.
Diffusie Sommige moleculen kunnen door de celmembraan via passieve
diffusie. Dat kan enkel op basis van de concentratie en of de
elektrische gradiënt. De permeabiliteit vd celmembraan voor
een molecule via passieve diffusie is afhankelijk vd grootte, de
lading en de vetoplosbaarheid van de molecule.
Transporteiwitten/ Niet – of weinig permeabele stoffen kunnen toch door de
permeasen celmembraan geraken via gespecialiseerde mechanismen/
eiwitmoleculen. Men neemt aan dat elke permease zijn
activiteitencentrum naar buiten gericht heeft en daarmee
moleculen voor verder transport vindt. Na het vormen ve
permeasesubstraatcomplex ondergaat het transporteiwit na
binding een vormverandering, waardoor echt substraat
verschuift van het centrum aan de ingang vd membraan naar
een 2 activiteitencentrum bij de uitgang.
Gefaciliteerd transport passief. Hierdoor versnelt het transporteiwit alleen maar de
type I verplaatsing van een deeltje door penetratie vd membraan te
vergemakkelijken, maar de richting vd verplaatsing hangt af van
de bestaande concentratiegradient. Er hiervoor geen extra
energie van buitenaf nodig, waardoor dit een passieve vorm van
transport is.
3
Hstk I: CELMEMBRAAN
p. 14-49
Integrale eiwitten Over heel de membraan overgespannen. Ze hebben een grote
roze structuur.
Perifere eiwitten Deze eiwitten zitten enkel aan de buiten- of binnenzijde
voorkomen. Ze hebben een polair en apolair gedeelte. Polair=
geladen+ negatief.
Glycocalyx Netwerk van glucoproteïnen en glycolipiden die een dunne
filamenteuse laag vormt die het uitwendige bedekt vd meeste
cellen ve meercellige organisme. Dit is enkel
elektronenmicroscopisch zichtbaar.
Contactinhibitie Ter hoogte vd glycocalyx wisselen aanpalende cellen de nodige
informatie om onderlinge bewegingen af te remmen.
Extracellulaire ruimte Is de vloeistof die zich buiten de cel en tussen het weefsel en de
cel bevindt.
Intracellulaire ruimte Is de vloeistof die zich in de cel bevindt.
Microvilli Zijn microscopische regelmatige vingervormige uitstulpingen
aan het oppervlak (cel), met meestal longitudinale bundels van
microfilamenten. Ze komen voor in cellen met enorme
resorptiefuncties. Ze zorgen voor een talrijke/ indrukwekkende
vergroting vh contactoppervlak.
Cilia Worden gevormd uit gespecialiseerde groepen microtubuli die
basale lichamen worden genoemd. Cilia zijn zeer gespecialiseerd
en complexe structuren met gecoördineerde beweeglijkheid. Ze
zijn ingeplant aan de apicale pool vd cel, dit wil zeggen aan de
bovenkant vd cel.
Perifere fibrillen 2 aaneen gekitte microtubuli = dublet.
Subfibril A SFA/ Heeft 13 eenheden in zijn contour. In ieder duplet heeft
subfibril A heeft zijarmen.
Subfibril B 10/11 eenheden en een deel vd wand ervan is
gemeenschappelijk.
Heeft een proteïne met ATP- ase activiteit bevat dyneïne dit
levert een hydrolyse die energie oplevert voor de typische
beweging = trilhaar zweepslag. Zijarmen reiken tot aan het
1
, CYTOLOGIE
dublet ernaast. De centrale microtubili zijn omgeven door een
speciaal gestructureerde mantel waaruit spaken in verbinding
staan met SFA van ieder dublet. De spaken zijn verteerbaar
hieruit ontstaat er trysine en dat is nodig voor de structurele
samenhang van het axonema.
Axonema Op de dwarse doorsnede va neen trilhaar vindt men negen
groepen van perifere fibrillen en twee centrale fibrillen. Die 2
centrale fibrillen wordt axonema genoemd.
Cilium /Een trilhaar is een organel, een onderdeel van een cel, dat
buiten het celmembraan uitsteekt.
Basaal lichaampje /kinetosoom, de structuur hiervan is identiek aan die van een
centriool. Een centriool kan trouwens naar de apicale pool van
een migreren en er de vorming van een cilium in gang zetten.
Zonula occludens tight junction/ is het verschijnsel dat ontstaat als van twee
cellen hun membranen samenkomen en vervolgens een soort
barrière vormen ten opzichte van vloeibare stoffen. Ligt als een
gordel rond de cel en zorgt voor een afsluiting vd intercellulaire
spleet tegen een lumen.
zonula adhaerens Het ligt ook als een gordel rond de cel. Bij een dwars doorsnede
zien we dat de celmembranen van de twee naast elkaar
liggende cellen strikt parallel verlopen met een intercellulaire
spleet. Die is gevuld met een fijn filamenteus materiaal dat iets
denser is dan in niet – junctionele intercellulaire ruimten.
Aan de cytoplasmatische zijde vindt men een dikke laag van
ineengevlochten microfilamenten => contractiel actine. Ze
spelen een rol in de intercellulaire transmissie van actieve,
intern voortgebrachte spanningen tussen de cellen ve weefsel.
Zij maken dus reproduceerbare contracties en relaxaties ve
samenhangend weefsel over.
Macula adhaerens Is een schijfvormige membraanzone, de structuur is overigens
vrij analoog aan die vd zonula adhaerens; 2 celmembranen
blijven gescheiden, lopen strikt parallel, met behoud ve
intercellulaire spleet, die gevuld is met een filamenteus
materiaal van glycoproteïnen. Dat cement vormt soms een
centrale, dense schijf in het midden vd spleet, met eventueel
dwarsbruggen naar de celmembranen. Vlak tegen het
cytoplasmatische blad van de juctionele membraanzone vindt
men een sterk elektronendense plaat waar cytoplasmatische
microfilamenten met een haarspeldbocht doorheen lopen. Die
microfilamenten beantwoorden aan niet – contractiele
tonofilamenten => steunfunctie
2
, CYTOLOGIE
Hemidesmosomen Zijn letterlijk halve desmosomen en komen voor aan de basale
zijde waar epitheelcellen op onderliggend bindweefsel rusten.
De functie vd hemidesmosomenis ; dienen als knopvormige
connectoren tussen het cytoskelet van aan grenzende cellen en
de lamina basalis (basale mebraan). Ze verspreiden op die
manier de mechanische kracht die op 1 cel uitgeoefend wordt
over het hele weefsel op passieve wijze.
Nexus Dit wordt een Gap junction genoemd omdat op een
dwarsdoorsnede een smalle intercellulaire spleet behouden
blijft. In die smalle gap zijn echt naderhand substructuren
ontdekt. Ter hoogte vd nexus speciale partikels in de membraan
ingebouwd zijn die de volledige dikte van de dubbele lipidenlaag
beslaan en er zelfs ietwat uitsteken, en ter hoogte vd
intercellulaire spleet in contact komen met een
corresponderend partikel in de celmembraan vd aangrenzende
cellen.
Partikel van gap junction In het centrum van het partikel loopt een hydrofiel kanaaltje
loodrecht op het vlak vd membraan dat op die manier een
directe communicatiebuis vormt tussen het cytoplasma van
beide aangrenzende cellen en toch perfect van het
extracellulaire ruimte afgesloten zijn.
Diffusie Sommige moleculen kunnen door de celmembraan via passieve
diffusie. Dat kan enkel op basis van de concentratie en of de
elektrische gradiënt. De permeabiliteit vd celmembraan voor
een molecule via passieve diffusie is afhankelijk vd grootte, de
lading en de vetoplosbaarheid van de molecule.
Transporteiwitten/ Niet – of weinig permeabele stoffen kunnen toch door de
permeasen celmembraan geraken via gespecialiseerde mechanismen/
eiwitmoleculen. Men neemt aan dat elke permease zijn
activiteitencentrum naar buiten gericht heeft en daarmee
moleculen voor verder transport vindt. Na het vormen ve
permeasesubstraatcomplex ondergaat het transporteiwit na
binding een vormverandering, waardoor echt substraat
verschuift van het centrum aan de ingang vd membraan naar
een 2 activiteitencentrum bij de uitgang.
Gefaciliteerd transport passief. Hierdoor versnelt het transporteiwit alleen maar de
type I verplaatsing van een deeltje door penetratie vd membraan te
vergemakkelijken, maar de richting vd verplaatsing hangt af van
de bestaande concentratiegradient. Er hiervoor geen extra
energie van buitenaf nodig, waardoor dit een passieve vorm van
transport is.
3