100% de satisfacción garantizada Inmediatamente disponible después del pago Tanto en línea como en PDF No estas atado a nada 4.2 TrustPilot
logo-home
Resumen

Samenvatting plantenfysiologie (2de jaar)

Puntuación
-
Vendido
-
Páginas
122
Subido en
16-12-2025
Escrito en
2024/2025

behaalde score : 19/20 samengevat met powerpoint + liveopnames

Institución
Grado

















Ups! No podemos cargar tu documento ahora. Inténtalo de nuevo o contacta con soporte.

Escuela, estudio y materia

Institución
Estudio
Grado

Información del documento

Subido en
16 de diciembre de 2025
Número de páginas
122
Escrito en
2024/2025
Tipo
Resumen

Temas

Vista previa del contenido

SAMENVATTING PLANTENFYSIOLOGIE

HOOFDSTUK 1 : DE PLANTENCEL
1.1 membranen en subcellulaire compartimenten
-​ voordelen subcellulaire compartimentalisatie van eukaryotische cellen :
→ (prokaryotische cellen missen dit dus)
1.​ algemene organisatie vd cel
2.​ scheiding biochemische synthesewegen (‘pathways’) en processen
3.​ samenbrengen specifieke componenten
4.​ opslaan (en isoleren) toxische stoffen




-​ vss vesikels & organellen in het protoplasma (omgeven door membranen)
→ functie vesikels : transport van moleculen doorheen de cel
→ functie organellen : specifieke taken
-​ compartimentalisatie met behulp van membranen = dubbellagige structuur
opgebouwd uit :
1.​ membraanlipiden
●​ 3 soorten
1.​ fosfolipiden : 2 vetzuren (hydrofoob) gekoppeld aan glycerol (aan het 3de
koolstof is een fosfaatgroep veresterd + variabele component (hydrofiel)) via
esterbinding
→ amfipatische karakter = hydrofobe & hydrofiele groepen in dezelfde
verbinding (in H2O georganiseerde structuren = fosfolipiden dubbellaag)
2.​ glycolipiden : zelfde als fosfolipiden opgebouwd maar aan
glycerol 1/meerdere koolhydraatmoleculen gekoppeld (andere
hydrofiele groep)
→ amfipatische karakter
3.​ sfingolipiden : sfingosine ter vervanging van een met vetzuur
gekoppelde glycerol (de hydrofiele groep gelijkaardig aan fosfo
of glycolipide)

, 2.​ eiwitten
●​ 2 soorten :
1.​ perifere membraaneiwitten = eiwitten die niet door membraan steken
2.​ geïntegreerde membraaneiwitten = eiwitten die door membraan steken
3. steroïden of fytosterolen : bepaald vloeibaarheid & permeabiliteit van membraan
→ semi-permeabel = selectief doorlatend (H2O makkelijk er doorheen)
●​ hydrofiele moleculen/ionen doorheen membraan mbv transmembraaneiwitten
(bepalen concentratiegradiënt)
●​ functies :
1.​ in stand houden van chemische concentratiegradiënt
2.​ enzymen/receptoren functioneel wnr ze membraangebonden zijn
3.​ elektronentransport van fotosynthese & respiratie thv membranen

1.2 de plasmamembraan
-​ membraan die plantencel omringt & het protoplasma scheidt vd buitenwereld
-​ transportproteïnen
→ functie : translocatie ionen/kleine organische moleculen doorheen membraan & blijven
hierin dankzij semipermeabiliteit
●​ ATP uit stofwisseling nodig dus actief proces
-​ receptoren = transmembraaneiwitten/eiwitcomplexen die signaalmoleculen binden


→ binding = receptoren w geactiveerd &
geven info door naar de kern via
signaalcascade
→ in de kern w bep genen tot expressie
gebracht zodat de cel inspeelt op
waargenomen verandering in omgeving

,1.3 het endomembraansysteem
-​ netwerk van membranen van :
1.​ het endoplasmatisch reticulum (ER)
2.​ het golgi-apparaat
3.​ de vacuole (tonoplast)
4.​ nucleus
→ staan in rechtstreekse verbinding met elkaar of w verbonden door vesikeltransport

1.3.1 het endoplasmatisch reticulum
-​ = complex netwerk van membranen gelegen in het cytosol
-​ functies :
→ transport (ook tss naburige cellen door uitlopers door plasmodesmata)
→ biosyntheseplaats voor eiwitten & lipiden
-​ 2 types :
1.​ glad ER
●​ uitzicht : tubulaire structuur, geen ribosomen
●​ functies :
1.​ lipiden synthese (niet helemaal waar)
➢​ eukaryotische pathway = synthese vetzuren eig in plastiden naar glad ER
getransporteerd voor verdere modificatie & uiteindelijke incorporatie van di-
en triacylglycerolen (meest voortkomend)
❖​ lipiden opgeslagen in oleosomen, w gevormd door :
1.​ opstapeling lipiden in hydrofobe regio tss de 2 helften vd 2 lagige membraan
2.​ 2 lipide lagen komen los
3.​ kleine vesikels (oleosomen) + lipiden komen los van ER




❖​ ! oleosomen omgeven door éénlagige structuur van fosfolipiden!
❖​ w gestabiliseerd door oleosines (=eiwitten in lipide monolaag)
❖​ grotere oleosomen = verminderde productie oleosines
❖​ oleosomen hebben vss andere functies :
1.​ belangrijke bron energie voor kiemende zaad
→ bij kieming w de lipiden vd oleosomen afgebroken & omgezet tot glucose in de
glyoxysomen
2.​ myrmecochorie = zaden/vruchten hebben een elaiosoom (=olierijk aanhangsel)
waarop mieren afkomen die het gebruiken als energierijke voedselbron &
ondertussen de zaden verspreiden
3.​ commerciële toepassingen : natuurlijke emulgator in de cosmetica &
voedingsindustrie, productie heterologe eiwitten

, ➢​ prokaryotische pathway = vetzuren die blijven zitten in plastiden waar ze w
ingebouwd in diacylglycerol & fosfatidylglycerol
2. assemblage membranen

2.​ ruw ER
●​ uitzicht : lamellaire structuur, parallele lagen, ‘cisternae’, bedekt met
ribosomen
●​ functies :
1.​ synthese membraaneiwitten/gesecreteerde eiwitten
➢​ eiwitten getransporteerd naar bepaald compartiment hebben specifieke
aminozuursequentie(=richtdomeinen/richtsignalen)
❖​ KDEL-sequentie : eiwit w in ER gehouden
❖​ opeenvolging lysines & arginines (bv. KKKRK) : eiwit naar kern
❖​ meeste via vesikels die zich afsnoeren van het ER naar golgi-apparaat
➢​ PROCES :

1.​ start synthese : cytosol (in ribosoom)
2.​ signaalpeptide (SP ; hydrofoob
richtdomein van 18-30 aminozuren lang ) w
herkend door signaalherkenningspartikels
(SRP) aanwezig in cytosol
→ eens polypeptide 70 aminozuren lang is
3.​ SRP vormt koppeling tss SP & SRP
receptorproteïne thv het ER membraan
→ contact = eiwitketen w doorheen
membraan ER geloodst
4.​ in het lumen w de signaalsequentie
door signaalpeptidase afgesplitst
5.​ verdere modificaties in het ER

1.3.2 het golgi-apparaat
-​ bestaat uit cisternae
-​ anterograde/voorwaarts transport = vesikels komen toe in ciszijde (vanuit ER) &
verlaten golgi-apparaat via trans zijde
-​ functies :
1.​ modificaties van glycoproteïnen
→ tijdens anterograde transport binnen het lumen
2.​ sorteercentrum voor eiwitten
→ naar vacuole, plasmamembraan, naar buiten
3.​ synthese van celwandmatrix (polysacchariden zoals hemicellulose,pectine)
→ afgesnoerde secretievesikels vervoeren deze polymeren naar plasmamembraan, na
versmelting komt inhoud van vesikels in extracellulaire ruimte waar de celwand zich bevindt
of gevormd wordt (ook belangrijke bij celdeling : vorming celplaat)
-​ 2 types vesikels :
1.​ gladde secretorische vesikels
2.​ ‘coated’ vesikels = vesikels omgeven door clathrine (=een proteine)
-​ retrograde/achterwaarts transport : idem anterograde maar van trans naar cis
→ recuperatie van membranen tss vss cisternae, ook golgi-apparaat & andere organellen

,1.3.3 de vacuole
-​ omgeven door de tonoplast (dubbele fosfolipidenlaag)
-​ volwassen cellen : 80-90% vh totaal celvolume
-​ jonge/meristematische cellen bevatten veel & kleine provacuolen gevormd uit
trans-golgi netwerk
→ bij differentiatie cellen : provacuolen versmelten & grote centrale vacuole
-​ uit water, ionen, organische zuren, enzymen, secundaire metabolieten
→ functie secundaire metabolieten : verdedigen plant tegen stress (2 soorten)
1.​ biotische stress = stress veroorzaakt door levend organisme
2.​ abiotische stress = stress veroorzaakt door ongunstige omgevingsfactoren
→ functie hydrolytische enzymen : afbraak celcomponenten (bij vrijstelling in cytosol)
●​ belangrijk bij senescentie (veroudering) of afbraak cel door ziekteverwekkende
organismen
-​ minstens 2 types :
1.​ vacuolen met lytische (afbraak) functie (hierboven besproken)
2.​ eiwitlichaampjes/proteïn bodies (vaak bij zaden)
→ slaan eiwitten op
→ bij kieming reserveproteïnen gehydroliseerd & vrijgestelde aminozuren w
naar het cytosol getransporteerd om gebruikt te worden bij eiwitsynthese

1.3.4 de celkern
-​ omgeven door kernmembraan (nucleaire enveloppe)
→ uit 2 volwaardige membranen met daartussen perinucleaire ruimte die in contact staat
met lumen van ER
-​ nucleaire poriën
→ macromoleculen migreren van de nucleus naar cytosol & omgekeerd
-​ nucleair genoom
-​ nucleolus/kernlichaampje = membraanloze structuur dat bestaat uit RNA, DNA en
eiwitten
→ syntheseplaats ribosomale bouwstenen (w getransporteerd vanuit celkern via kernporie
naar cytosol & w gebruikt voor vorming volwaardige ribosomen)
→ grootte gerelateerd aan : cellulaire activiteit, celgroei & celdifferentiatie

,1.4 mitochondria en chloroplast
-​ zelfstandige structuren:
-​ argument 1: oorsprong van deze organellen:
→ endosymbiosetheorie: organellen afkomstig van symbiotische
prokaryoten,opgenomen
door vroege voorloper eukaryotische cel
→ ondersteunde factor: - aanwezigheid eigen genetische informatie
- ribosomen voor zelfstandige eiwitsynthese
- argument 2: intensief vesikel transport afwezig (typerend voor
endomembraansysteem)
→ toch intensieve uitwisseling van eiwitten/metabolieten tss deze
organellen/celcompartimenten
-​ argument 3: beide organellen kunnen dynamische netwerken vormen
→ contact gemaakt tss individuele organellen mbv tubulaire membraanstructuren
(stromulus)

- duidelijk onderscheid tss mitochondria/chloroplast
en ER-membraansysteem




1.5 de celwand
-​ plantencelwanden: dikker,sterker,meer rigide dan ECM die dierlijke cel omringd
→ enkele µm dik
→ verleent rigiditeit en bescherming
-​ protoplasten= plantencellen zonder celwand
→ overleven enkel onder artificiële (geoptimaliseerde) omstandigheden
-​ celwand is permeabel

1.5.1 de samenstelling van de plantencelwand
-​ +50% uit water
-​ 3 verschillende types celwandpolysachariden:
1.​ cellulose:
-​ opgebouwd uit: glucose eenheden in lange ketens
→ ketens vervolgens gebundeld in microfibrillen
-​ microfibril: 40-70 celluloseketens, diameter +/- 3nm, waterstofbruggen
-​ microtubuli: polymeren van α- en β-tubuline (eiwitten, geen suikers) die netwerk
vormen binnenin cel onder de plasmamembraan (cytoskelet)

, → functie: stevigheid,kabelsysteem (eiwitten,etc. getransporteerd doorheen cel)
-​ synthese: ter hoogte van plasmamembraan
→ op rozetvormige eiwitcomplexen: bestaan uit: 6 cellulosesynthase eenheden die
integrale membraanproteïnen zijn
→ UDP-glucose gebruikt als substraat en afzonderlijke glucose-eenheden via
cellulosesynthase aan elkaar gekoppeld via β-1,4 koppeling tot cellulose
-​ co-lineariteit: cytoskelet bepaald oriëntatie van celluloseketens
→ oriëntatie bepaalt richting van de celgroei
→ cellulose synthase complexen bewegen langs microtubuli terwijl ze in de ECR de
microfibrillen afzetten
→ verklaart door : timelapse confocale microscopie




2.​ hemicellulose:
-​ opgebouwd uit: neutrale/zure polysachariden (heterogene groep)
-​ bedekken cellulose microfibrillen, zijn ermee parallel georiënteerd
-​ in staat: niet-covalente verbindingen aan te gaan met glucoseketens van cellulose →
naburige microfibrillen kunnen met elkaar verankeren (“cross-links”) → kunnen niet
meer verschuiven tov elkaar
-​ twee veel voorkomende hemicelluloses:
1.​ xyloglucaan




→ bestaat uit: glucaan + korte xylose zijketens
2.​ glucuronoarabinoxylaan




→ bestaat uit: korte zijketens van glucuronzuur en/of arabinose rond xyloseketen
-​ niet in staat microfibrillen te vormen door vertakte structuur
→ toegankelijker voor afbraak
-​ door complexe samenstelling: breed arsenaal aan enzymen

, 3.​ pectine:
-​ opgebouwd uit: polysachariden rijk aan galacturonzuur (heterogene groep)
-​ op basis samenstelling verschillende types:
→ homogalacturonan:
-​ keten van galacturonzuur zonder vertakkingen
→ rhamnogalacturonan I
-​ keten van galacturonzuur/ rhamnose met vertakkingen
→ rhamnogalacturonan II
-​ keten van galacturonzuur met complexe zijketens
-​ koppelingen (Ca2+,...) dragen bij tot verhoging stevigheid celwand

-​ ook structurele proteïnen (matrixglycoproteïnen)
→ sterk geglycolyseerd, graad gebruikt voor classificatie
→ naamgeving op basis meest abundante aminozuren
→ vb. glycinerijk proteïne (GRP), hydroxyprolinerijk glycoproteine (HRGP)...




→ extensine: best bestudeerde eiwit: sterk geglycosyleerd HRGP
→ afgezet in celwand op einde groeiperiode plant (verhoogt stevigheid, verlaagt
uitrekbaarheid)
→ aangetroffen: verdikte celwanden van sclerenchym
→ synthese: in ruw ER , verdere modificaties in golgi-apparaat
→ koppelen onderling, vormt netwerk in celwand → stevigheid




1.5.2 classificatie van plantencelwanden
-​ primaire celwand
→ 2 types :
1.​ type-I-wanden :
●​ bij dicotylen & niet-commelinide monocotylen
●​ hvlheid hemicellulose (vooral xyloglucaan) = cellulose
→ cellulose = keten van glucose
●​ pectine & eiwitten
2.​ type-II-wanden :

, ●​ bij commelinide monocotylen (Poaceae & Carex)
●​ hemicellulose (vooral glucuronoarabinoxylaan)
●​ fenylpropanoiden (zijketens op hemicellulose)
→ koppelen hemicellulose polysachariden = netwerk matrixpolysachariden verstevigd
●​ pectine arm & weinig structurele proteïnen
-​ secundaire celwand
→ bij plantencellen die niet meer onderhevig zijn aan groei
→ afzetting tegen primaire celwand in xyleemcellen vh vasculair weefsel zorgt voor :
●​ mechanische sterkte (nodig voor ondersteuning plant)
●​ sterke zuigkracht weerstaan bij transporteren H2O doorheen vasculair systeem naar
bladeren
➢​ anders ingeklapte xyleemcellen (‘collapsed xylem’)
→ protoplast sterft af na afzetting & enkel wand van cel blijft over
→ lignine (tot 30%) = complex niet-koolhydraatpolymeer (uit aromaten GEEN
polysacchariden) opgebouwd uit 3 aromatische bouwstenen (aangemaakt uit fenylalanine
via fenylpropanoide-pathway)) :
1.​ p-coumaryl
2.​ p-coniferyl
3.​ p-sinapylalcohol
➢​ polymerisatie via radicaalreacties
→ eigenschappen lignine :
1.​ weinig elasticiteit celwand
2.​ hydrofoob dus doorlaatbaarheid van H2O verminderd (=verschil met primaire)
3.​ bescherming tegen pathogenen & schade door herbivoren


1.5.3 de middenlamella
-​ einde cytokinese/celdeling : nieuwe dochtercellen gescheiden door celplaat
→ groeit vanuit midden naar oude celwand moeder toe
→ ontstaat door versmelting golgi-vesikels die pectine bevatten
→ na afzetting krijgen pectinefragmenten stevigheid mbv Ca (calciumpectaat gevormd)
➢​ pectines werken als chelatoren & vormen complex met Ca ionen
➢​ ook hydroxyproline-rijke glycoproteines w verwant aan extinsines afgezet thv de
celplaat
❖​ w aan elkaar gekoppeld tot een netwerk = stevigheid
→ = vorming middenlamella vanuit celplaat & vormt basis voor afzetten nieuwe primaire
celwand
➢​ w afgezet langs beide kanten van middenlamella
➢​ pectineverbindingen in middenlamella door bepaalde enzymen afgebroken wnr fruit
rijpt = individuele cellen komen los & fruit is zachter

1.5.4 plasmodesmata
-​ 2 types:
1.​ primaire plasmodesmata :
→ onderbreken celwand tss 2 dochtercellen
2.​ secundaire plasmodesmata/de novo plasmodesmata
→ tss cellen gescheiden door intacte celwand
-​ membraan = verlenging van plasmamembraan

, -​ desmotubulus gevormd door ER van 2 naburige dochtercellen
→ tot stand wnr celplaat gevormd w, wnr delen van ER ingesloten geraken in de
celplaat
-​ ‘exclusiegrens/size exclusion limit’ = max grootte molecule die nog getransporteerd
kan w
→ <1 kDa moleculen (massa) getransporteerd via plasmodesmata (andere niet)
→ veranderd tijdens ontwikkeling cel (meristimatische groter)
→ aangepast door pathogene virussen
➢​ produceren movement proteïnen (MP)
❖​ destabilisatie actine netwerk = verhoging exclusiegrens
-​ symplastisch transport
-​ vergelijkbaar met ‘gap junctions’ bij dieren, vss verschillen :
1.​ kleiner
2.​ lagere exlusiegrens
3.​ andere opbouw


HOOFDSTUK 2: WATERHUISHOUDING
-​ transpiratie= proces waarbij H2O als damp van het blad in de atmosfeer terechtkomt
→ drijvende kracht om H2O naar bladeren te transporteren
-​ facts&numbers:
→ planten 80-95% water
→ dormante zaden 5-10% water
→ 98-99% opgenomen H2O verlaat plant via transpiratie, zonder deelname metabolisme

-​ H2O vervult 4 belangrijke functies:

1.​ ideaal solvent voor ionen/organische moleculen, vormt medium voor transport
binnen/tss de cellen en H2O bepaalt ook de eigenschappen en moleculaire
structuren van celcomponenten

2.​ neemt deel aan essentiële biochemische reacties zoals hydrolyse/dehydratatie, het is
een grondstof dat gebruikt w tijdens proces van de fotosynthese

3.​ het is een koelvloeistof, verdampingsproces zorgt ervoor dat bladtemperatuur in
buurt blijft luchttemperatuur

4.​ geeft een inwendige druk → geeft plant elasticiteit/veerkracht, inwendige druk ook
nodig om veranderingen in dimensies te realiseren (groei en celexpansie)

-​ bijzondere eigenschappen van water:
→ polaire molecule
→ waterstofbruggen gevormd
→ dynamisch netwerk, niet-covalent verbonden
→ permanent dipool: verschil in EN tss zuurstof/water, gedragen als kleine magneetjes
→ gehoekte conformatie, dus dipoolmoment w niet opgegeven
-​ unieke eigenschappen:
→ abnormaal hoog kookpunt
$16.40
Accede al documento completo:

100% de satisfacción garantizada
Inmediatamente disponible después del pago
Tanto en línea como en PDF
No estas atado a nada

Conoce al vendedor
Seller avatar
maritmette1

Conoce al vendedor

Seller avatar
maritmette1 Universiteit Gent
Seguir Necesitas iniciar sesión para seguir a otros usuarios o asignaturas
Vendido
0
Miembro desde
1 año
Número de seguidores
0
Documentos
10
Última venta
-

0.0

0 reseñas

5
0
4
0
3
0
2
0
1
0

Recientemente visto por ti

Por qué los estudiantes eligen Stuvia

Creado por compañeros estudiantes, verificado por reseñas

Calidad en la que puedes confiar: escrito por estudiantes que aprobaron y evaluado por otros que han usado estos resúmenes.

¿No estás satisfecho? Elige otro documento

¡No te preocupes! Puedes elegir directamente otro documento que se ajuste mejor a lo que buscas.

Paga como quieras, empieza a estudiar al instante

Sin suscripción, sin compromisos. Paga como estés acostumbrado con tarjeta de crédito y descarga tu documento PDF inmediatamente.

Student with book image

“Comprado, descargado y aprobado. Así de fácil puede ser.”

Alisha Student

Preguntas frecuentes