AFPF blok 4
Casus 1.1 obesitas, diabetes & zuur-basenevenwicht 2
lichamelijke, psychosociale en maatschappelijke factoren benoemen die
tot overgewicht en obesitas kunnen leiden
Lichamelijk Psychosociale Maatschappelijk
Weinig Stress Slechte SES
lichaamsbeweging
Gebruik medicijnen Zelfbeeld Invloeden van reclame
Hypothyreoïdie Depressie Modebeeld
Syndroom van cushing Eetstoornis
Benoemen welke ziektes een verhoogde kans hebben te ontstaan bij
mensen met obesitas.
- DM 2
- Depressie, angststoornis en beroerte
- Hart- en vaatziekten
- Verminderde vruchtbaarheid, continentie- en menstruatieproblemen
- Artrose
- Verhoogde kans op kanker (nier, baarmoeder, borst, dikke darm)
- Slechte cholesterolwaarden, vervette lever, galsteen
- Verminderde longfunctie, slaapapneu, snurken
Behandeling van overgewicht en obesitas verklaren.
De voorkeursbehandeling is een gecombineerde leefstijlinterventie: aanpassing
van de voeding, meer lichamelijke activiteit en psychologische ondersteuning
- Onderliggende aandoening behandelen
- Motiveren en voorlichting geven
- Dagboek
- Realistische doelen stellen
- Gastric bypass > maag wordt kleiner gemaakt en dunne darm omgeleid
De pathofysiologie en de symptomen van korte- en
langetermijncomplicaties beschrijven van diabetes mellitus van type 1
en type 2
het risico hierop neemt toe naarmate DM langer bestaat. Goede instelling van
glucosewaarde werkt preventief. Hoge glucosewaarde veroorzaakt schade aan
bloedvaten, micro- en macro-angiopathie door het lichaam wat een breed scala
aan aandoeningen tot gevolg heeft.
Macro-angiopathie – beschadiging van de grotere arteriën
- Hierbij lijdt een hoge glucosespiegel tot een toename van plaquevorming
- Verhoogd risico op hart- en vaatziekten
o Coronaire hartziekten
o Cerebrovasculair accident
o Perifeer arterieel vaatlijden
Micro-angiopathie – beschadiging van de kleinere arteriën
- Hoge glucosespiegel leidt tot verdikking en lekkage waardoor bloedtoevoer
naar weefsels verminderd. Dit kan leiden tot
o Verminderde wondgenezing > diabetische ulcus
o Diabetische retinopathie > verminderd gezichtsvermogen door
schade aan netvlies
, o diabetische nefropathie > nierinsufficiëntie door schade aan
glomeruli
o diabetische neuropathie > zenuwschade met verminderd of
veranderd gevoel en soms krachtsverlies met name in voeten en
handen
- diabetische voet door perifeer arterieel vaatlijden, perifeer neuropathie,
een slechte wondgenezing en een verhoogd infectierisico.
Uitleggen welke mechanismen tijdens infecties zorgen voor een
ontregeling van de bloedglucosespiegel bij diabetes mellitus
Insuline behoefte verandert bij ziek zijn. Bij infectie is de insulinebehoefte vaak
hoger dor de aanwezigheid van cortisol, dus is er vaak te weinig insuline
aanwezig wat zorgt voor een verhoogde bloedglucose spiegel.
Glucose heeft hierbij ook invloed op de leukocyten, oftewel de afweer.
Uitleggen op welke wijze verhoogde cortisolspiegels en het gebruik van
corticosteroïden de bloedsuikerspiegel beïnvloeden
De glucocorticoïden beïnvloeden de koolhydraat-, vet- en eiwit stofwisseling. Het
belangrijkste glucocorticoïd is cortisol, ofwel hydrocortison. Het stresshormoon
cortisol zorgt onder andere voor een stijging van het glucosegehalte.
Stimuleren van cortisol door verlaagd. Hypothalamus > corticotrophinreleasing
hormoon (CRH) > hypofyse > ACTH (adrencorticotophic hormone) > adrenal
cortex > raised blood glucocortisolsteroid levels > use by blood cells
Uitleggen wat de verschillen zijn tussen de groepen insuline
- kortwerkende – begint snel te werken (30-60 min) en heeft grootste
werkzaamheid tussen twee tot vier uur na toediening en een totale
werkingsduur van maximaal 8 uur.
Insuline, insuline aspart, insuline glulisine en insuline lispro
- middellangwerkende en langwerkende – begint te werken 1-2 uur na
toediening en hebben tussen 4-12 uur na toediening de grootste
werkzaamheid en totale werkingsduur van 16-35 uur
Insuline detemir, insuline glargine, isnuline zink, isofane insuline ne
protamine-zinkinsuline
- bifasische insuline – mengsel van middellang en kortwerkende insuline.
Begint snel te werken maar heeft ook langdurig effect
Bifaische insuline aspart, bifasische insuline lispro en gewone bifaische
isofane insuline
Globaal de werking beschrijven van oraal werkende antidiabetica:
metformine, SGLT-2-remmers, GLP-1-receptoragonisten, DPP-4-remmers
en sulfonylureumderivaten (gliclazide)
- Metformine – vermindert synthese van glucose in de lever en vergroten
opname van glucose door cellen, alleen als pancreas nog insuline
produceert
- SGLT-2-remmers (natrium-glucosetranporter-2-remmers) – verlagen de
bloedglucose door het glucoseverlies in de urine te vergroten. Kan zonder
insulineproductie.
- GLP-1-receptorantagonisten – werken op het incretine-metabolisme en
bootsen de natuurlijke incretines na die de insuline-afgifte vergroten, de
glucagon afgifte remmen en maaglediging vertragen, sneller verzadigd.
Enige insuline productie nog nodig.
, - DPP-4-remmers – remmen het enzym dipeptidylpeptidase-4 dat
incretines snel afbreekt. Het blokkeren van dit enzym verhoogt de
incretinespiegels
GLP & DPP4 > stimuleren insuline en remmen glucagon
- Sulfonylureumderivaten (gliclazide) – stimuleren pancreas om insuline
af te geven. werken alleen als er nog enige insulineproductie is.
*Incretines stimuleren insuline-afgifte door bètacellen van de pancreas, remming
van de glucagonafgifte door de alfacellen en remming van maaglediging
Uitleggen welke bloedglucose verlagende middelen een hypoglykemie
kunnen veroorzaken
- Overdosis aan insuline.
- Overdosis aan van sulfonylureumderivaten
- Chronische hypoglykemie kan ontstaan door overmatige endogene
insuline-aanmaak ten gevolge van antidiabetica.
De definitie geven van de pH-waarde en de normale pH-waarde van het
bloed benoemen
De zuurgraad wordt bepaald door het aantal waterstof (H+)-ionen van een
oplossing
Hoe meer H+-ionen, hoe lager de pH, dus hoe zuurder de oplossing is.
pH is de maat voor evenwicht tussen zure en basische stoffen.
Uitleggen hoe buffersystemen de pH-waarde in het lichaam constant
houden en wat hierbij de rol is van longen en nieren
Longen > snel
- Dragen bij door meer of minder CO2 (zuur) uit te ademen
- In reactie op metabole veranderingen van pH zal ademhalingscentrum
zorgen voor aanpassingen van diepte en snelheid AH
- Bij metabole acidose (lage pH) zal diepere en snellere AH leiden tot meer
uitademing CO2 > zorgt voor stijging en evt een normalisering pH waarde
Nieren > langzaam
- Minder snel en komt pas na enkele uren/dagen op gang
- Van belang voor compensatie van respiratoire verstoringen van zuurbase-
evenwicht > metabole compensatie
- Reguleren pH door uitscheiding van meer of minder HCO3 (bicarbonaat,
base) en H3 (zuur)
Intra- en extracellulaire buffersystemen
- Zorgen ervoor dat kleine veranderingen in zwakke zuren en zwakke basen
worden gecompenseerd
- Het belangrijkste buffersysteem is het bicarbonaat-buffersysteem > zorgt
voor evenwicht tussen het zwakke zuur CO2 en zwakke basen HCO3
Bij een afwijkende pH-waarde van het bloed beredeneren of er sprake is
van acidose of alkalose.
- < 7.35 = acidose > bloed bevat relatief veel zure stoffen of weinig
basische stoffen
- > 7.45 = alkalose > bloed bevat relatief veel basische stoffen of weinig
zure stoffen
- Normale pH-waarde arteriële bloed 7.35-7.45
,
Casus 1.1 obesitas, diabetes & zuur-basenevenwicht 2
lichamelijke, psychosociale en maatschappelijke factoren benoemen die
tot overgewicht en obesitas kunnen leiden
Lichamelijk Psychosociale Maatschappelijk
Weinig Stress Slechte SES
lichaamsbeweging
Gebruik medicijnen Zelfbeeld Invloeden van reclame
Hypothyreoïdie Depressie Modebeeld
Syndroom van cushing Eetstoornis
Benoemen welke ziektes een verhoogde kans hebben te ontstaan bij
mensen met obesitas.
- DM 2
- Depressie, angststoornis en beroerte
- Hart- en vaatziekten
- Verminderde vruchtbaarheid, continentie- en menstruatieproblemen
- Artrose
- Verhoogde kans op kanker (nier, baarmoeder, borst, dikke darm)
- Slechte cholesterolwaarden, vervette lever, galsteen
- Verminderde longfunctie, slaapapneu, snurken
Behandeling van overgewicht en obesitas verklaren.
De voorkeursbehandeling is een gecombineerde leefstijlinterventie: aanpassing
van de voeding, meer lichamelijke activiteit en psychologische ondersteuning
- Onderliggende aandoening behandelen
- Motiveren en voorlichting geven
- Dagboek
- Realistische doelen stellen
- Gastric bypass > maag wordt kleiner gemaakt en dunne darm omgeleid
De pathofysiologie en de symptomen van korte- en
langetermijncomplicaties beschrijven van diabetes mellitus van type 1
en type 2
het risico hierop neemt toe naarmate DM langer bestaat. Goede instelling van
glucosewaarde werkt preventief. Hoge glucosewaarde veroorzaakt schade aan
bloedvaten, micro- en macro-angiopathie door het lichaam wat een breed scala
aan aandoeningen tot gevolg heeft.
Macro-angiopathie – beschadiging van de grotere arteriën
- Hierbij lijdt een hoge glucosespiegel tot een toename van plaquevorming
- Verhoogd risico op hart- en vaatziekten
o Coronaire hartziekten
o Cerebrovasculair accident
o Perifeer arterieel vaatlijden
Micro-angiopathie – beschadiging van de kleinere arteriën
- Hoge glucosespiegel leidt tot verdikking en lekkage waardoor bloedtoevoer
naar weefsels verminderd. Dit kan leiden tot
o Verminderde wondgenezing > diabetische ulcus
o Diabetische retinopathie > verminderd gezichtsvermogen door
schade aan netvlies
, o diabetische nefropathie > nierinsufficiëntie door schade aan
glomeruli
o diabetische neuropathie > zenuwschade met verminderd of
veranderd gevoel en soms krachtsverlies met name in voeten en
handen
- diabetische voet door perifeer arterieel vaatlijden, perifeer neuropathie,
een slechte wondgenezing en een verhoogd infectierisico.
Uitleggen welke mechanismen tijdens infecties zorgen voor een
ontregeling van de bloedglucosespiegel bij diabetes mellitus
Insuline behoefte verandert bij ziek zijn. Bij infectie is de insulinebehoefte vaak
hoger dor de aanwezigheid van cortisol, dus is er vaak te weinig insuline
aanwezig wat zorgt voor een verhoogde bloedglucose spiegel.
Glucose heeft hierbij ook invloed op de leukocyten, oftewel de afweer.
Uitleggen op welke wijze verhoogde cortisolspiegels en het gebruik van
corticosteroïden de bloedsuikerspiegel beïnvloeden
De glucocorticoïden beïnvloeden de koolhydraat-, vet- en eiwit stofwisseling. Het
belangrijkste glucocorticoïd is cortisol, ofwel hydrocortison. Het stresshormoon
cortisol zorgt onder andere voor een stijging van het glucosegehalte.
Stimuleren van cortisol door verlaagd. Hypothalamus > corticotrophinreleasing
hormoon (CRH) > hypofyse > ACTH (adrencorticotophic hormone) > adrenal
cortex > raised blood glucocortisolsteroid levels > use by blood cells
Uitleggen wat de verschillen zijn tussen de groepen insuline
- kortwerkende – begint snel te werken (30-60 min) en heeft grootste
werkzaamheid tussen twee tot vier uur na toediening en een totale
werkingsduur van maximaal 8 uur.
Insuline, insuline aspart, insuline glulisine en insuline lispro
- middellangwerkende en langwerkende – begint te werken 1-2 uur na
toediening en hebben tussen 4-12 uur na toediening de grootste
werkzaamheid en totale werkingsduur van 16-35 uur
Insuline detemir, insuline glargine, isnuline zink, isofane insuline ne
protamine-zinkinsuline
- bifasische insuline – mengsel van middellang en kortwerkende insuline.
Begint snel te werken maar heeft ook langdurig effect
Bifaische insuline aspart, bifasische insuline lispro en gewone bifaische
isofane insuline
Globaal de werking beschrijven van oraal werkende antidiabetica:
metformine, SGLT-2-remmers, GLP-1-receptoragonisten, DPP-4-remmers
en sulfonylureumderivaten (gliclazide)
- Metformine – vermindert synthese van glucose in de lever en vergroten
opname van glucose door cellen, alleen als pancreas nog insuline
produceert
- SGLT-2-remmers (natrium-glucosetranporter-2-remmers) – verlagen de
bloedglucose door het glucoseverlies in de urine te vergroten. Kan zonder
insulineproductie.
- GLP-1-receptorantagonisten – werken op het incretine-metabolisme en
bootsen de natuurlijke incretines na die de insuline-afgifte vergroten, de
glucagon afgifte remmen en maaglediging vertragen, sneller verzadigd.
Enige insuline productie nog nodig.
, - DPP-4-remmers – remmen het enzym dipeptidylpeptidase-4 dat
incretines snel afbreekt. Het blokkeren van dit enzym verhoogt de
incretinespiegels
GLP & DPP4 > stimuleren insuline en remmen glucagon
- Sulfonylureumderivaten (gliclazide) – stimuleren pancreas om insuline
af te geven. werken alleen als er nog enige insulineproductie is.
*Incretines stimuleren insuline-afgifte door bètacellen van de pancreas, remming
van de glucagonafgifte door de alfacellen en remming van maaglediging
Uitleggen welke bloedglucose verlagende middelen een hypoglykemie
kunnen veroorzaken
- Overdosis aan insuline.
- Overdosis aan van sulfonylureumderivaten
- Chronische hypoglykemie kan ontstaan door overmatige endogene
insuline-aanmaak ten gevolge van antidiabetica.
De definitie geven van de pH-waarde en de normale pH-waarde van het
bloed benoemen
De zuurgraad wordt bepaald door het aantal waterstof (H+)-ionen van een
oplossing
Hoe meer H+-ionen, hoe lager de pH, dus hoe zuurder de oplossing is.
pH is de maat voor evenwicht tussen zure en basische stoffen.
Uitleggen hoe buffersystemen de pH-waarde in het lichaam constant
houden en wat hierbij de rol is van longen en nieren
Longen > snel
- Dragen bij door meer of minder CO2 (zuur) uit te ademen
- In reactie op metabole veranderingen van pH zal ademhalingscentrum
zorgen voor aanpassingen van diepte en snelheid AH
- Bij metabole acidose (lage pH) zal diepere en snellere AH leiden tot meer
uitademing CO2 > zorgt voor stijging en evt een normalisering pH waarde
Nieren > langzaam
- Minder snel en komt pas na enkele uren/dagen op gang
- Van belang voor compensatie van respiratoire verstoringen van zuurbase-
evenwicht > metabole compensatie
- Reguleren pH door uitscheiding van meer of minder HCO3 (bicarbonaat,
base) en H3 (zuur)
Intra- en extracellulaire buffersystemen
- Zorgen ervoor dat kleine veranderingen in zwakke zuren en zwakke basen
worden gecompenseerd
- Het belangrijkste buffersysteem is het bicarbonaat-buffersysteem > zorgt
voor evenwicht tussen het zwakke zuur CO2 en zwakke basen HCO3
Bij een afwijkende pH-waarde van het bloed beredeneren of er sprake is
van acidose of alkalose.
- < 7.35 = acidose > bloed bevat relatief veel zure stoffen of weinig
basische stoffen
- > 7.45 = alkalose > bloed bevat relatief veel basische stoffen of weinig
zure stoffen
- Normale pH-waarde arteriële bloed 7.35-7.45
,