PARLEMENTAIRE DEMOCRATIE
SENECA HFD 2:
1. Mensbeelden → groepen maatschappelijk middenveld (visie op deel van
de samenleving) + cultuurgroepen (hebben visie op leven in hun
cultuurgroep).
2. Ideologieën → politieke partijen → hebben een visie op de inrichting van de
hele samenleving.
● Mensbeeld: een manier waarop actoren naar mensen kijken → bepalend
voor iemands opvatting over de samenleving.
1. Hoe gelijk zijn de talenten van de mensen verdeeld?
2. Hoe goed en sociaal zijn mensen van nature?
- De antwoorden hierop zijn verschillend door opvoeding, vrienden, religie en
ervaringen.
LINKS MENSBEELD RECHTS MENSBEELD
Mensen zijn sociaal en goed van nature Mensen jagen hun eigen belang na
(waarde: ethische vrijheid) (waarde: economische vrijheid)
Talenten van mensen zijn gelijk verdeeld, Talenten van mensen zijn ongelijk verdeeld
maar niet hetzelfde (waarde: gelijkheid). (waarde: ongelijkheid + eigen
verantwoordelijkheid)
● Ideologie: een alomvattende visie op maatschappelijke problemen, gebaseerd op
mensbeelden.
1. De manier waarop actoren maatschappelijke problemen op willen lossen
(strijd/debat).
2. Hun mensbeeld speelt een belangrijke rol (links/rechts).
● Politieke stromingen en hun waarden staan in het schema.
● Maatschappelijk middenveld: groeperingen van burgers die voor waarden of
belangen van een groepering komen zonder winstoogmerk te hebben →
publiciteit.
- Populisme: partij tegen politieke elite, geen stroming (niet links/rechts),
daadkrachtige oplossingen en heeft een charismatische leider.
CONSERVATIEF PROGRESSIEF
Behouden van de tradities Gelijke regels
Streven normen en waarden Wereldburgerschap
Nationale identiteit ---------------------------------------------------------
, 1.1 + 1.2
● 1648: Vrede van Münster maakte een eind aan conflicten in Europa en stelde de
soevereine staat centraal: een staat die op een bepaald gebied met duidelijke
grenzen het hoogste gezag uitoefent en het monopolie van geweldsuitoefening heeft.
- De staat bepaalt welke religie er wordt toegelaten en andere staten respecteren
elkaars soevereiniteit.
- Thomas Hobbes vond dat de onderwerping aan een soevereine vorst ¨poor, nasty,
brutish and short¨ is.
- Politiek gaat over het maken van keuzes waaraan allen in een staat zijn gebonden.
Die onderwerpen gaan over algemeen belang: iedereen kan er mee te maken
krijgen en het kan belangrijk voor iedereen zijn.
- De grote vraag bij politiek → efficiënt besturen of maximale participatie van de
bevolking?
1.3
● Democratie → macht van velen, het volk regeert.
1. Representatieve democratie: het volk kiest vertegenwoordigers die
beslissingen nemen en met een zekere regelmaat bij verkiezingen aan de
bevolking verantwoording moeten afleggen over hun beleid → kleinere
groep, dus handiger.
2. Individuele vrijheid.
3. Politieke grondrechten.
4. Politie en leger hebben wettelijk beperkte bevoegdheden.
5. Er bestaat onafhankelijke rechtspraak → rechters staan los van parlement.
6. Bestaan van persvrijheid.
● Parlementaire stelsel: rechtstreeks gekozen parlement als hoogste machtsorgaan.
● Presidentieel stelsel: de bevolking kiest niet alleen het parlement, maar
ook een president → beperking van zijn macht wordt gedaan door
ontbindingsrecht.
● Constitutionele monarchie: een niet-gekozen staatshoofd wiens macht wordt
beperkt door de grondwet.
- Nederland is sinds 1814 een constitutionele monarchie met een grondwet
→ werd een parlementaire democratie met een constitutioneel vorst.
- De grondwet laat zien hoe belangrijk de waarden vrijheid en gelijkheid zijn:
1. Taken en bevoegdheden van de drie politieke machten staan nauwkeurig
omschreven.
2. Alle Nederlanders van 18 jaar hebben het recht om te stemmen en om verkozen te
worden.
1.4
● Dictatuur: de drie machten zijn niet van elkaar gescheiden maar in handen
van een kleine groep mensen → dilemma tussen besturen en participatie
= groot.
1. Er is beperkte individuele vrijheid.
2. Er is nauwelijks politieke vrijheid.
3. Er is dikwijls overheidsgeweld.
SENECA HFD 2:
1. Mensbeelden → groepen maatschappelijk middenveld (visie op deel van
de samenleving) + cultuurgroepen (hebben visie op leven in hun
cultuurgroep).
2. Ideologieën → politieke partijen → hebben een visie op de inrichting van de
hele samenleving.
● Mensbeeld: een manier waarop actoren naar mensen kijken → bepalend
voor iemands opvatting over de samenleving.
1. Hoe gelijk zijn de talenten van de mensen verdeeld?
2. Hoe goed en sociaal zijn mensen van nature?
- De antwoorden hierop zijn verschillend door opvoeding, vrienden, religie en
ervaringen.
LINKS MENSBEELD RECHTS MENSBEELD
Mensen zijn sociaal en goed van nature Mensen jagen hun eigen belang na
(waarde: ethische vrijheid) (waarde: economische vrijheid)
Talenten van mensen zijn gelijk verdeeld, Talenten van mensen zijn ongelijk verdeeld
maar niet hetzelfde (waarde: gelijkheid). (waarde: ongelijkheid + eigen
verantwoordelijkheid)
● Ideologie: een alomvattende visie op maatschappelijke problemen, gebaseerd op
mensbeelden.
1. De manier waarop actoren maatschappelijke problemen op willen lossen
(strijd/debat).
2. Hun mensbeeld speelt een belangrijke rol (links/rechts).
● Politieke stromingen en hun waarden staan in het schema.
● Maatschappelijk middenveld: groeperingen van burgers die voor waarden of
belangen van een groepering komen zonder winstoogmerk te hebben →
publiciteit.
- Populisme: partij tegen politieke elite, geen stroming (niet links/rechts),
daadkrachtige oplossingen en heeft een charismatische leider.
CONSERVATIEF PROGRESSIEF
Behouden van de tradities Gelijke regels
Streven normen en waarden Wereldburgerschap
Nationale identiteit ---------------------------------------------------------
, 1.1 + 1.2
● 1648: Vrede van Münster maakte een eind aan conflicten in Europa en stelde de
soevereine staat centraal: een staat die op een bepaald gebied met duidelijke
grenzen het hoogste gezag uitoefent en het monopolie van geweldsuitoefening heeft.
- De staat bepaalt welke religie er wordt toegelaten en andere staten respecteren
elkaars soevereiniteit.
- Thomas Hobbes vond dat de onderwerping aan een soevereine vorst ¨poor, nasty,
brutish and short¨ is.
- Politiek gaat over het maken van keuzes waaraan allen in een staat zijn gebonden.
Die onderwerpen gaan over algemeen belang: iedereen kan er mee te maken
krijgen en het kan belangrijk voor iedereen zijn.
- De grote vraag bij politiek → efficiënt besturen of maximale participatie van de
bevolking?
1.3
● Democratie → macht van velen, het volk regeert.
1. Representatieve democratie: het volk kiest vertegenwoordigers die
beslissingen nemen en met een zekere regelmaat bij verkiezingen aan de
bevolking verantwoording moeten afleggen over hun beleid → kleinere
groep, dus handiger.
2. Individuele vrijheid.
3. Politieke grondrechten.
4. Politie en leger hebben wettelijk beperkte bevoegdheden.
5. Er bestaat onafhankelijke rechtspraak → rechters staan los van parlement.
6. Bestaan van persvrijheid.
● Parlementaire stelsel: rechtstreeks gekozen parlement als hoogste machtsorgaan.
● Presidentieel stelsel: de bevolking kiest niet alleen het parlement, maar
ook een president → beperking van zijn macht wordt gedaan door
ontbindingsrecht.
● Constitutionele monarchie: een niet-gekozen staatshoofd wiens macht wordt
beperkt door de grondwet.
- Nederland is sinds 1814 een constitutionele monarchie met een grondwet
→ werd een parlementaire democratie met een constitutioneel vorst.
- De grondwet laat zien hoe belangrijk de waarden vrijheid en gelijkheid zijn:
1. Taken en bevoegdheden van de drie politieke machten staan nauwkeurig
omschreven.
2. Alle Nederlanders van 18 jaar hebben het recht om te stemmen en om verkozen te
worden.
1.4
● Dictatuur: de drie machten zijn niet van elkaar gescheiden maar in handen
van een kleine groep mensen → dilemma tussen besturen en participatie
= groot.
1. Er is beperkte individuele vrijheid.
2. Er is nauwelijks politieke vrijheid.
3. Er is dikwijls overheidsgeweld.