Macro economie
Hoofdstuk 1: macro-economie en macro-economische vraagstukken
1.1 wat is macro-economie
Studie van de werking en ontwikkeling van een economie in haar geheel
- Macro-economische vragen gaan over geaggregeerde variabelen
- Het is een zeer beleidsgerichte wetenschap
- Tweedeling micro en macro is zinvol, maar er zijn zeer veel raakvlakken tussen de 2
- Keynes als ‘vader van de macro-economie
1.2. macro-economische grootheden en verbanden
1. het reëel product of reëel inkomen (= product in vaste of constante prijzen)
Reële output = het volume goederen en diensten die een economie in de loop van een
bepaalde periode, meestal 1jaar geproduceerd wordt
Reëel product = reëel inkomen (de door de economie gecreëerde koopkracht)
→ Goeie indicator voor gecreëerde welvaart, onafhankelijk van prijswijziging
Potentieel product = productieniveau bij normale bezetting van de productiecapaciteit
Procentuele afwijking tussen het feitelijk en het potentieel outputniveau = outputkloof
Reëel product – potentieel reëel product * 100
Outputkloof =
Potentieel reëel product
- Zo goed als ononderbroken groei
van de reële output
- Vrij grote variabiliteit in het verloop
van het reëel product
→ hoog/laag conjunctuur
- De conjunctuur in ons land in
zeer belangrijke mate
internationaal bepaald is
, - Schommeling conjunctuur (pos/neg)
- Fluctuatie economische (feitelijke)
groei t.o.v potentiële groeivoet
- Variabiliteit potentiële groei zelf
- Verschilt tussen landen
Langdurige stagnatie (secular stagnatie)
Groei van het reëel product per capita stagneer langzamerhand
Oorzaak:
- Vergrijzing
- Ongelijkheid
- Door coronacrisis in 2020: -9
Risico: hysteresis (afname tijdelijk is) , superhysteresis (diepe recessie de potentiele
groeivoeit permanent verlaagt)
→ wanneer we permanent onder het potentiële reëel product blijven door een ernstige
crisis
2. nominaal product (= product in werkelijke of lopende prijzen)
= geldwaarde in euro’s van de geproduceerde finale goederen & diensten
Nominaal product in jaar t = ∑ qi,t * pi,t (met q hoeveelheid en p priis van goed in 1 jaar t)
- Geeft verkeerd beeld over gecreëerde welvaart, want fluctueert als prijzen
veranderen
Reëel product in jaar t = ∑ qi,t * pi,0
- Is relevant voor de welvaart van de economie
Nominaal product
Deflator in jaar t (prijsindex) =
Reëel product
→ durkt uit in welke mate de gewogen gemiddelde prijs van alle in de economie
geproduceerde goederen en diensten is veranderd ten opzichte van het basisjaar
, Nominaal product jaar t
Index nominaal product jaar t =
Nominaal product basisjaar
Reëel product jaar t
Index reëel product in jaar t =
Reëel product basisjaar
Samenhang: “defleren”: Nominaal product = reëel product
Deflator
- Groei % nominaal product – groei % deflator = groei % reëel product
- Groei % nominaal product – inflatie % = reëel product
3. inflatie/ deflatie/ desinflatie
Inflatie = aanhoudende stijging van algemeen prijspeil in de
economie (procentueel)
Hoogte van inflatie: de mate waarin de levensduurte toeneemt
<-> deflatie = aanhoudende daling van het algemeen prijspeil
Desinflatie = afname van inflatie
Kerninflatie= die vat de evolutie van de consumptieprijzen met
uisluiting van de prijsontwikkeling van de volatiele componenten
energie en onbewerkte voeding
→ verloopt stabieler + dichter aansluit bij inflatie volgens de bbp -
deflator
Rol outputkloof (conjunctuur):
- Tijdens hoogconjunctuur: inflatie stijgt
- Tijdens laagcunjunctuur: inflatie daalt
o Nu: indien extreme recessie → deflatie dreigt
Rol van de prijs van ingevoerde goederen & diensten (vb. energie, olie,…)
Inflatie in jaar t = (consumptieprijsindex)
- Pieken door grote olieprijsstijgingen (ingevoerde G&D)
- Typische strijdmomenten WG en WN
, 4. werkgelegenheid en werkloosheid
werkloosheidgraag = de verhouding van het aantal werklozen tot de beroepsbevolking
→ werkloosheidspercentage = # werklozen *100
Totale beroepsbevolking
Beroepsbevolking = # werklozen + # werkende
Werklozen: 3 vw:
- Geen werk heeft
- Beschikbaar is voor de arbeidsmarkt
- Actief een betrekking zoekt
Aantal werkende * 100
Werkgelegenheidsgraad in personen =
Bevolking op arbeidsleeftijd
- Betere indicator voor toestand arbeidsmarkt
Werkgelegenheidsgraad en werkloosheidsgraad laag in België in vergelijking met gem in
europa
→ particitpatiegraad laag: willen we meer mensen aan het werk krijgen, dan zal heel hard op
het arbeidsaanbod ingezet moeten worden
# werkenden * # gewerkte uren per werkende
Werkgelegenheidsgraad in uren = *100
Bevolking op arbeidsleeftijd * potentiële uren per werkende
- Verhelpt probleem waarbij 1 job dubbel geteld wordt omdat ze deeltijds werken
- Noemer: # uren dat potenteeel geleverd kan worden indien iedereen op
arbeidsleeftijd voltijds werkt
Wet van oukun
= stelt dat er een vast negatief verband is
tussen de verandering in de werkloosheid
en de economische groei
→ hoge economische groei doet de
werkloosheid dalen, terwijl lage
economische groei de werkloosheid deed
stijgen
Positiever relatie tussen de economische groei,
in afwijking van de potentiële groei, en de
verandering in de werkgelegeneheidsgraad
in personen in België
sterke groei gaat gepaard met een verbetring
van de werkgelegenheid en omgekeerd
Hoofdstuk 1: macro-economie en macro-economische vraagstukken
1.1 wat is macro-economie
Studie van de werking en ontwikkeling van een economie in haar geheel
- Macro-economische vragen gaan over geaggregeerde variabelen
- Het is een zeer beleidsgerichte wetenschap
- Tweedeling micro en macro is zinvol, maar er zijn zeer veel raakvlakken tussen de 2
- Keynes als ‘vader van de macro-economie
1.2. macro-economische grootheden en verbanden
1. het reëel product of reëel inkomen (= product in vaste of constante prijzen)
Reële output = het volume goederen en diensten die een economie in de loop van een
bepaalde periode, meestal 1jaar geproduceerd wordt
Reëel product = reëel inkomen (de door de economie gecreëerde koopkracht)
→ Goeie indicator voor gecreëerde welvaart, onafhankelijk van prijswijziging
Potentieel product = productieniveau bij normale bezetting van de productiecapaciteit
Procentuele afwijking tussen het feitelijk en het potentieel outputniveau = outputkloof
Reëel product – potentieel reëel product * 100
Outputkloof =
Potentieel reëel product
- Zo goed als ononderbroken groei
van de reële output
- Vrij grote variabiliteit in het verloop
van het reëel product
→ hoog/laag conjunctuur
- De conjunctuur in ons land in
zeer belangrijke mate
internationaal bepaald is
, - Schommeling conjunctuur (pos/neg)
- Fluctuatie economische (feitelijke)
groei t.o.v potentiële groeivoet
- Variabiliteit potentiële groei zelf
- Verschilt tussen landen
Langdurige stagnatie (secular stagnatie)
Groei van het reëel product per capita stagneer langzamerhand
Oorzaak:
- Vergrijzing
- Ongelijkheid
- Door coronacrisis in 2020: -9
Risico: hysteresis (afname tijdelijk is) , superhysteresis (diepe recessie de potentiele
groeivoeit permanent verlaagt)
→ wanneer we permanent onder het potentiële reëel product blijven door een ernstige
crisis
2. nominaal product (= product in werkelijke of lopende prijzen)
= geldwaarde in euro’s van de geproduceerde finale goederen & diensten
Nominaal product in jaar t = ∑ qi,t * pi,t (met q hoeveelheid en p priis van goed in 1 jaar t)
- Geeft verkeerd beeld over gecreëerde welvaart, want fluctueert als prijzen
veranderen
Reëel product in jaar t = ∑ qi,t * pi,0
- Is relevant voor de welvaart van de economie
Nominaal product
Deflator in jaar t (prijsindex) =
Reëel product
→ durkt uit in welke mate de gewogen gemiddelde prijs van alle in de economie
geproduceerde goederen en diensten is veranderd ten opzichte van het basisjaar
, Nominaal product jaar t
Index nominaal product jaar t =
Nominaal product basisjaar
Reëel product jaar t
Index reëel product in jaar t =
Reëel product basisjaar
Samenhang: “defleren”: Nominaal product = reëel product
Deflator
- Groei % nominaal product – groei % deflator = groei % reëel product
- Groei % nominaal product – inflatie % = reëel product
3. inflatie/ deflatie/ desinflatie
Inflatie = aanhoudende stijging van algemeen prijspeil in de
economie (procentueel)
Hoogte van inflatie: de mate waarin de levensduurte toeneemt
<-> deflatie = aanhoudende daling van het algemeen prijspeil
Desinflatie = afname van inflatie
Kerninflatie= die vat de evolutie van de consumptieprijzen met
uisluiting van de prijsontwikkeling van de volatiele componenten
energie en onbewerkte voeding
→ verloopt stabieler + dichter aansluit bij inflatie volgens de bbp -
deflator
Rol outputkloof (conjunctuur):
- Tijdens hoogconjunctuur: inflatie stijgt
- Tijdens laagcunjunctuur: inflatie daalt
o Nu: indien extreme recessie → deflatie dreigt
Rol van de prijs van ingevoerde goederen & diensten (vb. energie, olie,…)
Inflatie in jaar t = (consumptieprijsindex)
- Pieken door grote olieprijsstijgingen (ingevoerde G&D)
- Typische strijdmomenten WG en WN
, 4. werkgelegenheid en werkloosheid
werkloosheidgraag = de verhouding van het aantal werklozen tot de beroepsbevolking
→ werkloosheidspercentage = # werklozen *100
Totale beroepsbevolking
Beroepsbevolking = # werklozen + # werkende
Werklozen: 3 vw:
- Geen werk heeft
- Beschikbaar is voor de arbeidsmarkt
- Actief een betrekking zoekt
Aantal werkende * 100
Werkgelegenheidsgraad in personen =
Bevolking op arbeidsleeftijd
- Betere indicator voor toestand arbeidsmarkt
Werkgelegenheidsgraad en werkloosheidsgraad laag in België in vergelijking met gem in
europa
→ particitpatiegraad laag: willen we meer mensen aan het werk krijgen, dan zal heel hard op
het arbeidsaanbod ingezet moeten worden
# werkenden * # gewerkte uren per werkende
Werkgelegenheidsgraad in uren = *100
Bevolking op arbeidsleeftijd * potentiële uren per werkende
- Verhelpt probleem waarbij 1 job dubbel geteld wordt omdat ze deeltijds werken
- Noemer: # uren dat potenteeel geleverd kan worden indien iedereen op
arbeidsleeftijd voltijds werkt
Wet van oukun
= stelt dat er een vast negatief verband is
tussen de verandering in de werkloosheid
en de economische groei
→ hoge economische groei doet de
werkloosheid dalen, terwijl lage
economische groei de werkloosheid deed
stijgen
Positiever relatie tussen de economische groei,
in afwijking van de potentiële groei, en de
verandering in de werkgelegeneheidsgraad
in personen in België
sterke groei gaat gepaard met een verbetring
van de werkgelegenheid en omgekeerd