1.1 Inleiding
Cel = vermogen levensprocessen te besturen en te coördineren.
Plantencellen: protoplast omringd door een stevige celwand. Cytoplasma +
celorganellen die gespecialiseerde functies uitvoeren.
1.2 Plantencellen vs. Dierlijke cellen
1.2.1 Structuur plantencel
Weefsels = groep van gelijke cellen.
Mazen = wanden van de cellen.
Plantencellen:
- Celwand (regelmatige vorm)
- Plasmamembraan (jonge cellen → chemische stoffen afgeven naar buiten
(cellulose en pectine) → celwand opbouwen, volgroeide cel: cellulose, pectine,
lignine, cutine en suberine)
- Plasmamembraan ligt tegen de celwand (zichtbaar na plasmolyse = vocht uit
de celinhoud onttrekken)
- Protoplasma (protoplast), bestaat uit eiwitten, vetten en nucleoteïnezuren. =
het substraat van de actieve levensprocessen. Protoplasma: alle celdelen
behalve de celwand.
- Vacuole: omgeven door membraan : tonoplast. Vacuolen vormen holten in de
protoplast, gevuld met celvocht (water, suikers, eiwitten,…) geen levende
stoffen.
- Kern: essentieel voor groei en vermenigvuldiging.
- Jonge cellen: protoplast niet wandstandig → bevatten meerdere kleien
vacuolen.
- Oudere cellen: protoplast wel wandstandig → meerdere kleine vacuolen
meestal versmolten tot 1 grote vacuole.
- Gamma van plastiden: plasten = kleurkorrels
- Intercellulaire ruimten of intercellulairen: holten tussen de cellen, doorgaans
gevuld met water in de wortel en lucht in de stengel of bladeren.
Volgens Van Cotthem:
- Protoplast = cytoplasma + kern
- Cytoplasma onderverdeeld in een schijnbaar
ongestructureerde grondsubstantie: de cytosol en
zogenaamde cytoplasmatische structuren.
- Cytoplasma + kern: levende cellen en celwand +
vacuole = levenloos.
Afmetingen heel uiteenlopend.
1
,1.2.2 Structuur dierlijke cel
- Omgeven door celmembraan
- Nooit een celwand = onregelmatig van vorm
- Celkern meestal relatief groot
- Geen grote vacuole, soms meerdere zeer kleine
- Nooit plastiden.
1.3 prokaryotische cel vs. eukaryotische cel
1.3.1 prokaryotische cellen
- Eenvoudig van structuur
- Erfelijk materiaal ligt vrij in het centrale gedeelte van de cel = geen kern
- Primitief celtype
Bacteriën en cellen van cyanobacteriën (‘blauwwieren’)
1.3.2 Eukaryotische cellen
- Erfelijk materiaal wordt van de rest van de cel gescheiden = kern aanwezig
- Door dubbele membranen omgeven celorganellen aanwezig (mitochondriën,
golgi-apparaat, plastiden,…)
Cellen van zwammen, plantaardige- + dierlijke organismen, eencelligen.
2
, 2 Onderdelen van de cel
2.1 Celwand
2.1.1 Structuur
functie = stevigheid (vb. tegen turgordruk)
→ een door de cel gesynthetiseerd product, bestaat uit niet-levende bestanddelen.
Na celdeling → starten celwandopbouw, na de kerndeling → verdeling van het
cytoplasma (cytokinese) = plasmamembraan en het eerste celwandmateriaal worden
afgezet. → vind plaats in het scheidingsvlak van 2 nieuwe cellen.
Dit scheidingsvlak = fragmoplast (dikke hyaline zone, glasachtige eiwitmassa uit
weefseldelen). Fragmoplast bevat korte eiwitbuisjes (mircrotubuli) → golgiblaasjes
groeperen en vastleggen.
Dictyosoomblaasjes (dictyosoom = celorganel dat deel uitmaakt van het
Golgiapparaat.) zijn omgeven met toekomstig plasmamembraan (toekomstig
celwandmateriaal + middenlamella). Middenlamella = houdt 2 naburige cellen aan
elkaar. Golgiblaasjes, gecentraliseerd in de fragmoplast, versmelten en vormen
celplaat = structuur toekomstig plasmamembraan met daartussen materiaal voor
celwand. Inwendige celplaat = dunne vloeibare film die opstijft door afzetting van
pectine, groeit vanuit het midden naar de oude wanden toe.
Middenlamella ontstaat uit celplaat → pectinestrengen aan elkaar kitten door Ca⁺⁺ of
Mg⁺⁺ (calcium- of magnesium-pectaat). Middenlamella: amorfe bouw (= zonder
duidelijk geordende structuur).
2 dochtercellen zetten een verdikking af tegen de nieuwe middenlamella = primaire
wand. Bevatten microfibrillen (elastische vezels) bestaande uit cellulose en zijn
gerangschikt tot een los netwerk. → ingebed in een matrix van hemicellulose
(verzamelnaam voor een reeks zeer nauw verwante koolhydraten die worden
gemaakt in planten). Primaire wand = elastisch, groei cel.
Microfibrillen samengesteld uit 20tal elementaire fibrillen, die op hun beurt zijn
samengesteld uit een 100tal cellulosefibrillen. Cellulosefibrillen bevatten ongeveer
50-100 cellulosemoleculen.
Cellulose-precursoren (glucose)(precursor = uitgangstof) worden enzymatisch
aaneengekoppeld door synthetases. Precursoren en matrix- materiaal worden
aangevoerd door dictyosoomblaasjes.
Tegen einde celgroei: afzetten secundaire wand tegen primaire laag. Secundaire
wand, gebonden door overgangslamel aan primaire wand. (overgangslamel =
vlechtwerk van microfibrillen). Secundaire wand: meer cellulose (tot 94%) en
evenredig minder matrix- stoffen + microfibrillen parallel gerangschikt.
3