Europees recht
F. Amtenbrink & H.H.B. Vedder, Recht van de Europese Unie, Den Haag: Boom
2022 (zevende druk)
Pre-Master Rechtsgeleerdheid Open Universiteit
RS0442-252611S
2025-2026
,LEEREENHEID 0 DE EU ALS RECHTSORDE
EUROPESE INTEGRATIE
Na de Tweede Wereldoorlog was het doel van Europese samenwerking het bewaren van
vrede en het inbedden van Duitsland in een gezamenlijke economie. Het Marshallplan
stimuleerde dit, onder de voorwaarde van Europese integratie. Het Schumanplan (1950)
leidde tot de oprichting van de EGKS (1951), later gevolgd door de EEG en Euratom (1957).
De interne markt werd de kern van de gemeenschap, waarna de samenwerking werd
uitgebreid naar andere beleidsterreinen, zoals justitie en politie. Een belangrijk kenmerk van
de Europese integratie is de keuze voor een supranationale structuur: een onafhankelijke
Hoge Autoriteit boven de lidstaten, in tegenstelling tot het intergouvernementele model van
de Raad van Europa (1949). Dit betekende dat lidstaten een deel van hun soevereiniteit
overdroegen. De EU bestaat inmiddels meer dan 70 jaar. Van de zes oprichters (Frankrijk,
Duitsland, Italië, België, Nederland, Luxemburg) groeide de Unie uit tot 27 lidstaten, na het
vertrek van het Verenigd Koninkrijk in 2020.
Het Europees recht heeft een autonoom karakter, wat betekent dat het niet simpelweg een
vorm van internationaal recht is tussen soevereine staten. Bij klassiek internationaal recht,
zoals binnen de Verenigde Naties, behouden staten volledige zeggenschap over de werking
van verdragen binnen hun eigen rechtsorde. Bij het Unierecht ligt dat anders. De EU-
verdragen, de daarbij behorende protocollen, het daarop gebaseerde recht en de rechtspraak
vormen samen een eigen rechtsorde die rechtstreeks doorwerkt in de nationale
rechtsstelsels. Lidstaten hebben daardoor niet de vrijheid om zelf te bepalen welke gevolgen
het Unierecht heeft voor hun burgers; die gevolgen worden door het Unierecht zelf bepaald.
Daarnaast beschikken lidstaten binnen de EU niet altijd over een vetorecht, anders dan in het
traditionele volkenrecht. Alleen op beleidsterreinen waar de EU geen bevoegdheid heeft,
mogen lidstaten nog internationale verdragen sluiten, en zelfs dan geldt dat die verdragen
niet in strijd mogen zijn met het bestaande Unierecht.
ARREST VAN GEND EN LOOS: Verdragsbepalingen hebben voor zover deze ‘duidelijk’ en
‘onvoorwaardelijk’ zijn, rechtstreekse of directe werking. Dat wil zeggen dat burgers zonder
tussenkomst van de lidstaat voor de nationale rechter een beroep kunnen doen op een
dergelijke bepaling. Een groot aantal verdragsbepalingen heeft rechtstreekse werking, zoals
de artikelen over het vrije verkeer, vervoer en staatssteun.
ARREST COSTA/ENEL: nationaal recht kan geen afbreuk doen aan Unierecht. Dus: het
Unierecht heeft voorrang boven nationaal recht van de lidstaten. Voorrang (doorwerking van
het Europees recht) Autonomie van het Unierecht gaat dus over: rechtstreekse werking binnen
(doorwerking) en voorrang op de nationale rechtsorde.
BRONNEN VAN EU-RECHT
PRIMAIR RECHT
Het primair recht vormt het juridische fundament van de Europese Unie. Het primair recht is
overeengekomen tussen de lidstaten ter oprichting van de Europese Gemeenschap, nu
Europese Unie die heeft zich over de jaren ontwikkeld. Het primair recht bestaat uit de
belangrijkste verdragen die de werking en structuur van de EU bepalen. De volgende
verdragen worden tot het primaire EU-recht gerekend:
- Het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU); instellingen, waarden, buitenlands
beleid.
- Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU); beleidsterreinen
(o.a. interne markt, landbouw, milieu, sociaal beleid).
- Het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (sinds 2009). Bestaande
uit: fundamentele rechten, bindend sinds Lissabon.
,SECUNDAIR RECHT
Het secundair recht vloeit voort uit het primair recht en wordt vastgesteld door de instellingen
van de Europese Unie, zoals het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie.
Het secundair recht bestaat uit verschillende rechtsinstrumenten, elk met een eigen juridische
werking art. 288 VWEU:
- Verordeningen: direct toepasselijk (bijv. AVG).
- Richtlijnen: omzetting vereist, bindend qua resultaat (bijv. consumentenrechten).
- Besluiten: bindend voor specifieke adressanten (bijv. boete aan Google).
- Aanbevelingen/adviezen: niet-bindend, maar richtinggevend.
BELANGRIJKSTE INSTELLINGEN VAN DE EUROPESE UNIE
Instellingen staan in art. 13 lid 1 VEU en zijn:
- Europees parlement (EP): vertegenwoordigt de burgers van de Unie en bestaat uit
verkozen leden art. 10 lid 2 VEU. Samen met de Raad is het bevoegd voor wetgeving
en begroting, maar het beschikt niet over het recht van initiatief. De bevoegdheden
zijn vastgelegd in art. 14 VEU en art. 225–234 VWEU.
- Europese Raad: De Europese Raad bepaalt de politieke koers van de Unie art. 10,
lid 2 VEU. Hij bestaat uit staatshoofden en regeringsleiders, de voorzitter van de
Commissie en een vaste voorzitter anno 2025: António Costa. De Raad is geen
wetgevend orgaan, maar geeft strategische impulsen en bevordert consensus.
- Raad van Ministers: De Raad vertegenwoordigt de nationale regeringen en vormt
samen met het Parlement het belangrijkste wetgevingsorgaan art. 10, lid 2 VEU. Hij
vervult ook beleidsmatige taken, met name binnen het GBVB. De samenstelling
varieert per beleidsterrein.
- Europese Commissie (EC): De Commissie behartigt het algemene belang van de
Unie en opereert onafhankelijk van de lidstaten. Zij is politiek verantwoordelijk
tegenover het Parlement art. 17, lid 8 VEU en fungeert als dagelijks bestuur. De
Commissie heeft een eigen voorzitter (anno 2025: Ursula von der Leyen) en
vertegenwoordigt de Unie extern, behalve in het GBVB en andere uitzonderingen art.
17, lid 1 VEU
- Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU): Het HvJEU waarborgt de
rechtsbescherming binnen de Unie en bestaat uit het Hof van Justitie en het Gerecht
art. 19 VEU. Via prejudiciële procedures zijn nationale rechters verbonden met het
HvJEU, waardoor zij functioneren als gedecentraliseerde Unierechters. De kerntaken
zijn vastgelegd in art. 258 e.v. VWEU.
- Europese Centrale Bank (ECB): is verantwoordelijk voor het monetaire beleid van de
eurozone en heeft als hoofddoel de prijsstabiliteit te waarborgen. Zij beheert de
gemeenschappelijke munt, de euro, en stelt de rente- en andere instrumenten vast
om de inflatie te beheersen. Daarnaast houdt de ECB-toezicht op de banken binnen
de eurozone en draagt zo bij aan de stabiliteit van het financiële systeem.
- De Europese Rekenkamer: controleert de inkomsten en uitgaven van de Europese
Unie. Zij ziet toe op een correcte en doelmatige besteding van het EU-budget en
rapporteert hierover aan de lidstaten, het Parlement en de Commissie. Door haar
, controlefunctie draagt de Rekenkamer bij aan transparantie en verantwoording binnen
de Unie.
GESPECIALISEERDE AGENTSCHAPPEN EN INTERINSTITUTIONELE DIENSTEN
- Europees geneesmiddelenbureau (EMA)
- Europees Milieuagentschap (EEA)
- Frontex
- Europol
Zij opereren via het attributiebeginsel en hebben een loyale samenwerking art. 13 lid 2 VEU
en dit wordt versterkt door het Verdrag van Lissabon (2007).
BESLUITVORMINGSPROCEDURES
De belangrijkste besluitvormingsprocedures:
- Gewone wetgevingsprocedures: de standaardprocedure art. 294 VWEU. Hier
nemen het parlement en de Raad samen besluit op basis van een voorstel van de
commissie.
- Bijzondere wetgevingsprocedures: Toegepast in specifieke domeinen zoals het
GBVB, belastingen en sociaal beleid art. 289 lid 2 VWEU. De rol van het Parlement is
hier vaak beperkt; de Raad heeft het primaat. Supranationale structuur is dat de
lidstaten een deel van hun soevereiniteit overdragen aan de EU.
ALGEMENE RECHTSBEGINSELEN
De algemene rechtsbeginselen zorgen ervoor dat de Europese Unie op een betere wijze kan
handelen, terwijl ze grenzen stellen aan lidstaten, individuen en derde landen. Deze kunnen
verdeeld worden over drie categorieën:
1. Constitutieve beginselen: Deze beginselen definiëren de Europese Unie als
juridische actor. Zij bepalen haar rechtskarakter, verlenen bevoegdheden en stellen
grenzen aan haar optreden. Voorbeelden zijn het beginsel van bevoegdheidstoedeling
(attributie), subsidiariteit en evenredigheid.
2. Grondbeginselen: Deze beginselen reguleren de verhouding tussen de Unie enerzijds
en de lidstaten en burgers anderzijds. Zij waarborgen onder meer loyale
samenwerking, voorrang en rechtstreekse werking
3. Waardenbeginselen: Deze beginselen geven richting aan het optreden van de Unie
en weerspiegelen de fundamentele waarden waarop zij is gebaseerd. Denk aan
beginsel van non-discriminatie en gelijkheid.
CONSTITUTIEVE BEGINSELEN ART. 3-6 VWEU
EU heeft alle bevoegdheden om bindende besluiten te nemen voor zover deze bij verdrag
toebedeeld in vier aspecten:
1. Beleidsterreinen die niet voorkomen in de verdragen kunnen ook geen voorwerp van
bindende besluitvorming door de Europese instellingen zijn;
2. Bevoegdheden moeten worden uitgeoefend met het oog op de vermelde
doelstellingen en de van toepassing zijnde rechtsbasis;
3. Gebruik moet worden gemaakt van de voorgeschreven rechtsinstrumenten;
4. Gebruik moet worden gemaakt van de voorgeschreven besluitvormingsprocedure.