Orgaanperfusie
, Distributie van hartdebiet /organen
Bepaald door de vasculaire weerstand van de organen
oiv. extrinsieke (neurohumorale) en intrinsieke (lokaal
regulatoire) mechanismen (cf. Hfdstk 5)
De verhouding vh basaal en maximaal debiet = vasodilatatoire reserve -> afhankelijk van bloedvaten die minder of meer openzetten
Elk orgaan kan variëren in bloedvoorziening door vasoconstrictie/dilatatie
-> Debiet in verhouding met hun functie (niet met hun gewicht!) (bv. nier weegt weinig maar heeft een groot debiet)
Betere doorbloeding door meer vasodilatatie
=> maximale doorbloeding is uiting van de maximale vasodilatatie Basaal debiet vs. maximaal debiet
=> de hoeveelheid debiet van het basale debiet tot het maximale debiet is de vasodilatatie reserve
Verhouding = vasodilatatoire reserve
Hartspier: Doorbloeding neemt toe met factor 5 van rust naar maximale inspanning (≈5 → 25 L/min)
-> Het hart moet vijf keer meer bloed rondpompen → eigen zuurstofbehoefte stijgt proportioneel
-> Doorbloeding is recht evenredig met hartdebiet (HD)
Hersenen: Doorbloeding stijgt slechts factor 3, hersenen blijven vrijwel constant actief
-> Weinig variatie in flow, behalve bij bv. epilepsie of koorts, dan is extra perfusie nodig
Skeletspieren: Doorbloeding kan toenemen met factor 20 -> nodig voor maximale spierarbeid en kracht → veel zuurstofverbruik 2
Huid: Doorbloeding stijgt met factor 15 -> belangrijk voor warmteafvoer tijdens inspanning
Ingewanden (spijsvertering): doorbloeding neemt toe met factor 8 -> vooral na een maaltijd voor efficiënte spijsvertering
Nieren: Ongeveer 1/5e van het hartdebiet gaat naar de nieren (≈400 mL/min) -> niet door hoge metabolische noden, maar omdat ze filtreren
-> hebben een relatief constante flow -> weinig variatie bij inspanning
, Distributie van hartdebiet /organen
Bepaald door de vasculaire weerstand van de organen
oiv. extrinsieke (neurohumorale) en intrinsieke (lokaal
regulatoire) mechanismen (cf. Hfdstk 5)
De verhouding vh basaal en maximaal debiet = vasodilatatoire reserve -> afhankelijk van bloedvaten die minder of meer openzetten
Elk orgaan kan variëren in bloedvoorziening door vasoconstrictie/dilatatie
-> Debiet in verhouding met hun functie (niet met hun gewicht!) (bv. nier weegt weinig maar heeft een groot debiet)
Betere doorbloeding door meer vasodilatatie
=> maximale doorbloeding is uiting van de maximale vasodilatatie Basaal debiet vs. maximaal debiet
=> de hoeveelheid debiet van het basale debiet tot het maximale debiet is de vasodilatatie reserve
Verhouding = vasodilatatoire reserve
Hartspier: Doorbloeding neemt toe met factor 5 van rust naar maximale inspanning (≈5 → 25 L/min)
-> Het hart moet vijf keer meer bloed rondpompen → eigen zuurstofbehoefte stijgt proportioneel
-> Doorbloeding is recht evenredig met hartdebiet (HD)
Hersenen: Doorbloeding stijgt slechts factor 3, hersenen blijven vrijwel constant actief
-> Weinig variatie in flow, behalve bij bv. epilepsie of koorts, dan is extra perfusie nodig
Skeletspieren: Doorbloeding kan toenemen met factor 20 -> nodig voor maximale spierarbeid en kracht → veel zuurstofverbruik 2
Huid: Doorbloeding stijgt met factor 15 -> belangrijk voor warmteafvoer tijdens inspanning
Ingewanden (spijsvertering): doorbloeding neemt toe met factor 8 -> vooral na een maaltijd voor efficiënte spijsvertering
Nieren: Ongeveer 1/5e van het hartdebiet gaat naar de nieren (≈400 mL/min) -> niet door hoge metabolische noden, maar omdat ze filtreren
-> hebben een relatief constante flow -> weinig variatie bij inspanning