Oefententamen Journalistiek
Markt Verkennen: Hoorcollege 1-5
Beantwoord alle vragen zo volledig en duidelijk mogelijk. Schrijf volledige zinnen.
Vraag 1: In het hoofdstuk van Costera Meijer en Groot Kormelink in 'Journalistieke
cultuur in Nederland' worden tien vormen van nieuwsgebruik beschreven.
1. a) Beschrijf drie vormen van nieuwsgebruik en geef voor elk een voorbeeld hoe
media erop inspelen.
2. b) Jongeren gebruiken steeds vaker social media als nieuwsbron, terwijl 55-plussers
nog vooral televisie kijken voor hun nieuws. Geef twee verklaringen voor dit
verschil. Betrek verschillende vormen van nieuwsgebruik in je antwoord.
Vraag 2: Het Commissariaat voor de Media houdt toezicht op de Mediawet en
beschermt zo de onafhankelijkheid en pluriformiteit van het media-aanbod.
3. a) Beschrijf twee ontwikkelingen waarom we ons enige zorgen moeten maken om
de pluriformiteit van het media-aanbod.
4. b) Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek heeft een scenario-onderzoek
uitgevoerd waarin vier mogelijke scenario's worden beschreven. In welk scenario is
het het meest waarschijnlijk dat de pluriformiteit van de media minder wordt? Geef
twee kenmerken van dit scenario.
Vraag 3: Wat is het verschil tussen vertrouwen in het nieuws en wantrouwen in het
nieuws?
5. a) Leg uit wat 'digital doubt' betekent en welke generatie hier vooral mee te maken
heeft.
6. b) Noem twee factoren die volgens de hoorcollege's kunnen bijdragen aan een
vertrouwenskloof (in plaats van vertrouwenscrisis).
Vraag 4: Veiligheid van journalisten staat onder druk in Nederland.
7. a) Welk percentage van de Nederlandse journalisten heeft volgens PersVeilig (2021)
te maken gehad met een vorm van agressie of geweld?
8. b) Beschrijf twee verschillende vormen van agressie of bedreiging waar journalisten
mee worden geconfronteerd.
Vraag 5: Diversiteit en inclusie in de journalistiek zijn twee verschillende concepten.
9. a) Verklaar het verschil tussen representatie en inclusie in de media.
, 10. b) Wat is intersectionaliteit en waarom is dit concept belangrijk voor de
journalistiek?
Vraag 6: Mediaconcentratie in Nederland neemt toe.
11. a) Welke twee grote uitgevers hebben het meeste invloed op het krantenlandschap
in Nederland en wat is hun gezamenlijk marktaandeel?
12. b) Wat wordt bedoeld met een 'one paper city' en geef twee voorbeelden uit
Nederland.
Vraag 7: De oplaag van kranten daalt al jaren.
13. a) Geef drie redenen waarom de gouden jaren van de krant voorbij zijn.
14. b) Wat gebeurde er met de gratis kranten zoals Metro en Spits?
Vraag 8: Journalistieke organisaties voeren 'the audience turn' in.
15. a) Wat wordt bedoeld met 'the audience turn' en waarom vinden deze plaats?
16. b) Geef twee voorbeelden van hoe nieuwsorganisaties hun publiek proberen te
bereiken via verdienmodellen.
Vraag 9: Er zijn verschillende soorten betaalmuren voor online nieuws.
17. a) Leg het verschil uit tussen een 'hard model' en een 'metered model'.
18. b) Wat is 'native advertising' en waarom kan dit problemen opleveren voor de
journalistieke geloofwaardigheid?
Vraag 10: Freelancers en ZZP'ers nemen toe in de journalistiek.
19. a) Welke vier onzekere werkomstandigheden typeren het freelance journalistieke
werk?
20. b) Welk percentage van de freelance journalisten verdient minder dan het
minimumwoon?
Vraag 11: Wat is schijnzelfstandigheid?
21. a) Leg uit wat schijnzelfstandigheid is en waardoor dit problematisch kan zijn voor
journalisten.
22. b) Noem twee situaties waarin een freelance journalist zich moet afvragen of hij
werkelijk zelfstandig is.
Vraag 12: Freelance journalisten hebben te maken met verschillende dilemma's.
23. a) Beschrijf drie dilemma's waarmee freelancers worstelen in hun werk.
24. b) Hoeveel uur per week werkt een gemiddelde freelancer en hoeveel procent
daarvan is betaald?
Markt Verkennen: Hoorcollege 1-5
Beantwoord alle vragen zo volledig en duidelijk mogelijk. Schrijf volledige zinnen.
Vraag 1: In het hoofdstuk van Costera Meijer en Groot Kormelink in 'Journalistieke
cultuur in Nederland' worden tien vormen van nieuwsgebruik beschreven.
1. a) Beschrijf drie vormen van nieuwsgebruik en geef voor elk een voorbeeld hoe
media erop inspelen.
2. b) Jongeren gebruiken steeds vaker social media als nieuwsbron, terwijl 55-plussers
nog vooral televisie kijken voor hun nieuws. Geef twee verklaringen voor dit
verschil. Betrek verschillende vormen van nieuwsgebruik in je antwoord.
Vraag 2: Het Commissariaat voor de Media houdt toezicht op de Mediawet en
beschermt zo de onafhankelijkheid en pluriformiteit van het media-aanbod.
3. a) Beschrijf twee ontwikkelingen waarom we ons enige zorgen moeten maken om
de pluriformiteit van het media-aanbod.
4. b) Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek heeft een scenario-onderzoek
uitgevoerd waarin vier mogelijke scenario's worden beschreven. In welk scenario is
het het meest waarschijnlijk dat de pluriformiteit van de media minder wordt? Geef
twee kenmerken van dit scenario.
Vraag 3: Wat is het verschil tussen vertrouwen in het nieuws en wantrouwen in het
nieuws?
5. a) Leg uit wat 'digital doubt' betekent en welke generatie hier vooral mee te maken
heeft.
6. b) Noem twee factoren die volgens de hoorcollege's kunnen bijdragen aan een
vertrouwenskloof (in plaats van vertrouwenscrisis).
Vraag 4: Veiligheid van journalisten staat onder druk in Nederland.
7. a) Welk percentage van de Nederlandse journalisten heeft volgens PersVeilig (2021)
te maken gehad met een vorm van agressie of geweld?
8. b) Beschrijf twee verschillende vormen van agressie of bedreiging waar journalisten
mee worden geconfronteerd.
Vraag 5: Diversiteit en inclusie in de journalistiek zijn twee verschillende concepten.
9. a) Verklaar het verschil tussen representatie en inclusie in de media.
, 10. b) Wat is intersectionaliteit en waarom is dit concept belangrijk voor de
journalistiek?
Vraag 6: Mediaconcentratie in Nederland neemt toe.
11. a) Welke twee grote uitgevers hebben het meeste invloed op het krantenlandschap
in Nederland en wat is hun gezamenlijk marktaandeel?
12. b) Wat wordt bedoeld met een 'one paper city' en geef twee voorbeelden uit
Nederland.
Vraag 7: De oplaag van kranten daalt al jaren.
13. a) Geef drie redenen waarom de gouden jaren van de krant voorbij zijn.
14. b) Wat gebeurde er met de gratis kranten zoals Metro en Spits?
Vraag 8: Journalistieke organisaties voeren 'the audience turn' in.
15. a) Wat wordt bedoeld met 'the audience turn' en waarom vinden deze plaats?
16. b) Geef twee voorbeelden van hoe nieuwsorganisaties hun publiek proberen te
bereiken via verdienmodellen.
Vraag 9: Er zijn verschillende soorten betaalmuren voor online nieuws.
17. a) Leg het verschil uit tussen een 'hard model' en een 'metered model'.
18. b) Wat is 'native advertising' en waarom kan dit problemen opleveren voor de
journalistieke geloofwaardigheid?
Vraag 10: Freelancers en ZZP'ers nemen toe in de journalistiek.
19. a) Welke vier onzekere werkomstandigheden typeren het freelance journalistieke
werk?
20. b) Welk percentage van de freelance journalisten verdient minder dan het
minimumwoon?
Vraag 11: Wat is schijnzelfstandigheid?
21. a) Leg uit wat schijnzelfstandigheid is en waardoor dit problematisch kan zijn voor
journalisten.
22. b) Noem twee situaties waarin een freelance journalist zich moet afvragen of hij
werkelijk zelfstandig is.
Vraag 12: Freelance journalisten hebben te maken met verschillende dilemma's.
23. a) Beschrijf drie dilemma's waarmee freelancers worstelen in hun werk.
24. b) Hoeveel uur per week werkt een gemiddelde freelancer en hoeveel procent
daarvan is betaald?