Anatomie
1. Rotator Cuff
Zorgt voor rotatie en stabilisatie van de schouder, bestaande uit volgende spieren:
• m. Supraspinatus
• m. Infraspinatus
• m. Teres minor
• m. Subscapularis
2. Hoe worden structuren benoemd?
NOMINA ANATOMICA
Voorbeeld 1 : Manus
Voorbeeld 2 : musculus biceps brachii
EPONIEMEN
(Structuur aan de hand van een persoon)
Voorbeeld 1 : Tuberculum van Lister
Voorbeeld 2 : Kanaal van Havers
,3. Afkortingen
a. —> arteria (bloedvat)
aa. —> arteriae (bloedvaten)
lig. —> ligamentum (gewrichtsband)
ligg. —> ligamenta (gewrichtsbanden)
art. —> articulatio (gewricht)
artt. —> articulationes (gewrichten)
SA-knoop —> sinoatriale knoop —> nodus sinu-atrialis
4. Het schouderblad - Scapula
1. Spina scapulae
2. Angulus inferior
3. Margo medialis
4. Acromion
,Cavitas glenoidalis (scapula) ⬄ caput humeri (humerus)
Art. ellipsoidea (ei) art. spheroidea (kogel)
Beweging rond 3 assen:
Anteflexie & retroflexie
Abductie & adductie
Exorotatie & endorotatie
Structuur – functie koppeling !
Welke spieren ?
, 1.1 niet kennen (gewoon doorlezen)
1.2 Anatomie
1.3 Verschillende organisatieniveaus
1.4 Orgaanstelsels
1.5 Homeostase
1.6 niet kennen
1.7 Anatomische termen
1.8 Hoofdlijnen lichaamsholten
Hoofdstuk 1 : Inleiding tot de anatomie en fysiologie (p.4 t.e.m p30)
1.1 De gemeenschappelijke functies van het levend wezen
1.2 Anatomie en fysiologie
Anatomie = opensnijden & de studie van inwendige en uitwendige structuren en
de fysieke relaties tussen lichaamsdelen.
Galenus 2e n.C —> 15e n.C (anatomie op dieren)
Harvey 17e n.C (het hart) was een fysicus en anatomicus.
Fysiologie = de studie van de manier waarop levende organismen hun vitale
functies verrichten. (De studie van de functie).
Macroscopische anatomie : met het blote oog
• uitwendige / oppervlakkige anatomie
• topografisch / regionale anatomie
• systematische anatomie
Microscopische anatomie : met behulp van vergroting
• lichtmicroscoop
• elektronenmicroscoop
—> cytologie (leer van de cellen) en histologie (leer van het weefsel)
weefsel
cellen intercellulaire matrix
structureel eiwit amorfe grondstof
(collageen)
jonge cel = blast
volwassen cel = cyt
1. Rotator Cuff
Zorgt voor rotatie en stabilisatie van de schouder, bestaande uit volgende spieren:
• m. Supraspinatus
• m. Infraspinatus
• m. Teres minor
• m. Subscapularis
2. Hoe worden structuren benoemd?
NOMINA ANATOMICA
Voorbeeld 1 : Manus
Voorbeeld 2 : musculus biceps brachii
EPONIEMEN
(Structuur aan de hand van een persoon)
Voorbeeld 1 : Tuberculum van Lister
Voorbeeld 2 : Kanaal van Havers
,3. Afkortingen
a. —> arteria (bloedvat)
aa. —> arteriae (bloedvaten)
lig. —> ligamentum (gewrichtsband)
ligg. —> ligamenta (gewrichtsbanden)
art. —> articulatio (gewricht)
artt. —> articulationes (gewrichten)
SA-knoop —> sinoatriale knoop —> nodus sinu-atrialis
4. Het schouderblad - Scapula
1. Spina scapulae
2. Angulus inferior
3. Margo medialis
4. Acromion
,Cavitas glenoidalis (scapula) ⬄ caput humeri (humerus)
Art. ellipsoidea (ei) art. spheroidea (kogel)
Beweging rond 3 assen:
Anteflexie & retroflexie
Abductie & adductie
Exorotatie & endorotatie
Structuur – functie koppeling !
Welke spieren ?
, 1.1 niet kennen (gewoon doorlezen)
1.2 Anatomie
1.3 Verschillende organisatieniveaus
1.4 Orgaanstelsels
1.5 Homeostase
1.6 niet kennen
1.7 Anatomische termen
1.8 Hoofdlijnen lichaamsholten
Hoofdstuk 1 : Inleiding tot de anatomie en fysiologie (p.4 t.e.m p30)
1.1 De gemeenschappelijke functies van het levend wezen
1.2 Anatomie en fysiologie
Anatomie = opensnijden & de studie van inwendige en uitwendige structuren en
de fysieke relaties tussen lichaamsdelen.
Galenus 2e n.C —> 15e n.C (anatomie op dieren)
Harvey 17e n.C (het hart) was een fysicus en anatomicus.
Fysiologie = de studie van de manier waarop levende organismen hun vitale
functies verrichten. (De studie van de functie).
Macroscopische anatomie : met het blote oog
• uitwendige / oppervlakkige anatomie
• topografisch / regionale anatomie
• systematische anatomie
Microscopische anatomie : met behulp van vergroting
• lichtmicroscoop
• elektronenmicroscoop
—> cytologie (leer van de cellen) en histologie (leer van het weefsel)
weefsel
cellen intercellulaire matrix
structureel eiwit amorfe grondstof
(collageen)
jonge cel = blast
volwassen cel = cyt