1 Inleiding: het sociologisch perspectief
Basisvragen van de sociologie (3)
• Wat verklaart de ordening van het samenleven?
• Hoe wordt het individuele beïnvloed door het maatschappelijke?
• In wat voor samenleving leven wij? (Maatschappijdiagnose)
• Hoe onderzoeken we dat allemaal op een wetenschappelijke manier? (Vraag van de methodologie)
→Sociologie werkt niet met statige wetten
→ Sociologie vindt dat maatschappelijke context ertoe doet (kan leiden tot vertekend beeld in bv onderzoeken)
→ Minder focus op experimenten
Sociaal
• Sociaal ≠ kampvuur;
• Sociaal handelen = handelen dat gericht is op het handelen van anderen
o Veronderstelt actoren met handelingsvermogen = agency
o Brengt een sociale relatie/verhouding/betrekking tot stand
o Het sociale gebeuren dat zo ontstaat = samenhandelen
→ Volgens sociologen: sociaal = sociaal handelen
→ Om een biologisch organisme sociaal te kunnen laten handelen moeten ze over een handelingsvermogen
beschikken/ oriëntatie op anderen
→ Samenhandelen → bv deze les: prof is afhankelijk van ons (als iedereen begint te praten kan hij niks doen), wij zijn
afhankelijk van prof om les te krijgen
Samenhandelen
• Zelfreferentieel: je kan enkel reageren op hetgeen dat je ziet (observatie)
• Dynamisch (tijdsgebonden) = momentaan (heeft tijd nodig, speelt zich af doorheen de tijd)
• Contingent (in zekere mate voorspelbaar én onvoorspelbaar) (had er ook anders kunnen uitzien)
• Reflexief gemonitord: geobserveerd en gestuurd door betrokken actoren
Afhankelijkheidsverhoudingen en sociale verbanden
• Samenhandelen creëert afhankelijkheidsverhoudingen
• Veralgemeende afhankelijkheid: iedereen is van anderen afhankelijk
• Sociaal verband = een specifiek geheel van onderlinge afhankelijkheidsverhoudingen, eventueel deel van een
ruimer sociaal netwerk: bv. de KU Leuven -- de Vlaamse universiteiten
Samenleving = maatschappij
= het geheel van alle sociale relaties, sociale afhankelijkheden, sociale verbanden of sociale netwerken
• Zelfreferentieel
• Dynamisch = momentaan = verandert voortdurend; praktisch taalgebruik: “de negentiende-eeuwse
maatschappij”
• Contingent (→ mechanisch, gedetermineerd)
• Gemonitord? Ja, maar niet in zijn geheel, niet “onder controle”
→ Ruimtelijke grenzen? “De Vlaamse samenleving”?
Moderne maatschappij = functioneel gedifferentieerde wereldmaatschappij
• Modernisering omvat arbeidsdeling, taakspecialisatie, functionele differentiatie
• Mondialisering, globalisering: afhankelijkheidsverhoudingen worden mondiaal
• Spanning: kosmopolitisme vs. nationalisme
→ Arbeidsdeling: gespecialiseerd
→ Opsplitsing van taken
→ Maatschappij is een systeem dat afhankelijk is van elkaar (functionele deelsystemen)
1
,→ Een gemondialiseerde functionele maatschappij
→ De wereld is van elkaar afhankelijk = kosmopolitisme
→ Behoefte om zich thuis te voelen in een kleiner verband (herkenbaar) = nationalisme
Individu staat NIET centraal in de sociologie!
Maatschappij, onderwijssysteem, arbeidsmarkt, … is veranderd
• Meer vrouwen gaan verder studeren
• Reïficatie (Durkheim): sociological method as we practice it rests wholly on the basic principle that social facts
must be studied as things, that is, as realities external to the individual
• Activisme, voluntarisme: I’m no longer accepting the things I cannot change, I’m changing the things I cannot
accept (Angela Davis)
2
,2 Sociale ongelijkheid, armoede en onbedoelde gevolgen van sociaal beleid
Materiële deprivatie: bv. geen geld voor wasmachine, internet, vakantie, ...
Oplossing: subsidieer kinderopvang?
→ Geen toegang hebben tot kinderopvang kan ervoor zorgen dat men geen werk kan zoeken/krijgen
Onbedoelde gevolgen van sociaal beleid
Mattheüseffect
= baten van bepaalde (overheids)uitgaven vloeien disproportioneel méér naar mensen die al voldoende middelen
bezitten dan naar mensen die (te) weinig middelen bezitten.
→ bv. overheidsuitgaven voor cultuur, gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang
= pervers effect
Leeftijd, eenoudergezinnen (moeders), werk, eigenaarschap woning (lagere kans), opleidingsniveau,
migratieachtergrond, … meer kans op armoede → overheid probeert armoede op te lossen door kinderopvang te
subsidiëren (armen moeten minder betalen) → moeder kan zo werk gaan zoeken
3
, Waarom maken armen minder gebruik van kinderopvang?
• Beschikbaarheid: veel kortgeschoolden werken in shiften, inclusief nachtshift → kinderopvang volgt eerder
de kantooruren
• Bereikbaarheid: niet in elke wijk is een crèche → hoe geraak je met je kleine kinderen ter plekke? (Armen
hebben vaak geen auto)
• Betaalbaarheid: blijft een kost, zelfs al aangepast aan inkomen → werkloosheidsval: wat brengt die kost en
alle extra moeite op in termen van extra inkomen?
Andere mechanismen achter het Mattheüseffect
• Digitalisering (digitale uitsluiting) → vicieuze cirkel tussen digitale vaardigheden en inkomen, verband gebruik
dienstverlening en opleidingsniveau
Onbedoelde gevolgen
• Er zijn altijd onbedoelde gevolgen bij ingrijpen in de sociale wereld → reden: complexe
afhankelijkheidskettingen
• Paradox van sociologische verbeeldingskracht: sociologie ≠ “social engineering”
• Zichzelf weerleggende voorspelling (“self-destructing prophecy”) (= self-denying)
• Zichzelf bevestigende voorspelling (“self-fulfilling prophecy”)
o Stereotypes gedragen zich vaak als zichzelf waarmakende voorspellingen
Thomas-theorema
• “"If men define situations as real, they are real in their consequences. “(William Thomas, 1928)
o Bv. Vrouwen zijn minder goed in business en beter in het voeren van een huishouden
• Wanneer mensen de situatie op een bepaalde manier definiëren, dan heeft dat reële gevolgen alsof die
situatiedefinitie inderdaad correct was
“Influencers” en het meesleur-effect (“bandwagon effect”)
• Bv. als een influencer zegt dat iets een nieuwe trend gaat worden, dan gaan mensen zich hiernaar gedragen
waardoor de trend effectief ontstaat → sociale geloofscirkel
Sociale geloofscirkel en “influencers”
• De onbewijsbare definitie van een toekomstige situatie is geloofwaardig omdat ze van geloofwaardige
voorspellers komt, en leidt daarom tot een handelen dat de voorspelling bevestigt, waardoor de
geloofwaardigheid van de voorspellers toeneemt
Dus
• Bij doelgerichte ingrepen in het sociale leven zijn er altijd onbedoelde neveneffecten
• Foute voorspellingen kunnen waar worden doordat ze gemaakt worden
• Juiste voorspellingen kunnen fout worden doordat ze gemaakt worden
• Niet alle sociale voorspellingen zijn sociaal even invloedrijk
4
Basisvragen van de sociologie (3)
• Wat verklaart de ordening van het samenleven?
• Hoe wordt het individuele beïnvloed door het maatschappelijke?
• In wat voor samenleving leven wij? (Maatschappijdiagnose)
• Hoe onderzoeken we dat allemaal op een wetenschappelijke manier? (Vraag van de methodologie)
→Sociologie werkt niet met statige wetten
→ Sociologie vindt dat maatschappelijke context ertoe doet (kan leiden tot vertekend beeld in bv onderzoeken)
→ Minder focus op experimenten
Sociaal
• Sociaal ≠ kampvuur;
• Sociaal handelen = handelen dat gericht is op het handelen van anderen
o Veronderstelt actoren met handelingsvermogen = agency
o Brengt een sociale relatie/verhouding/betrekking tot stand
o Het sociale gebeuren dat zo ontstaat = samenhandelen
→ Volgens sociologen: sociaal = sociaal handelen
→ Om een biologisch organisme sociaal te kunnen laten handelen moeten ze over een handelingsvermogen
beschikken/ oriëntatie op anderen
→ Samenhandelen → bv deze les: prof is afhankelijk van ons (als iedereen begint te praten kan hij niks doen), wij zijn
afhankelijk van prof om les te krijgen
Samenhandelen
• Zelfreferentieel: je kan enkel reageren op hetgeen dat je ziet (observatie)
• Dynamisch (tijdsgebonden) = momentaan (heeft tijd nodig, speelt zich af doorheen de tijd)
• Contingent (in zekere mate voorspelbaar én onvoorspelbaar) (had er ook anders kunnen uitzien)
• Reflexief gemonitord: geobserveerd en gestuurd door betrokken actoren
Afhankelijkheidsverhoudingen en sociale verbanden
• Samenhandelen creëert afhankelijkheidsverhoudingen
• Veralgemeende afhankelijkheid: iedereen is van anderen afhankelijk
• Sociaal verband = een specifiek geheel van onderlinge afhankelijkheidsverhoudingen, eventueel deel van een
ruimer sociaal netwerk: bv. de KU Leuven -- de Vlaamse universiteiten
Samenleving = maatschappij
= het geheel van alle sociale relaties, sociale afhankelijkheden, sociale verbanden of sociale netwerken
• Zelfreferentieel
• Dynamisch = momentaan = verandert voortdurend; praktisch taalgebruik: “de negentiende-eeuwse
maatschappij”
• Contingent (→ mechanisch, gedetermineerd)
• Gemonitord? Ja, maar niet in zijn geheel, niet “onder controle”
→ Ruimtelijke grenzen? “De Vlaamse samenleving”?
Moderne maatschappij = functioneel gedifferentieerde wereldmaatschappij
• Modernisering omvat arbeidsdeling, taakspecialisatie, functionele differentiatie
• Mondialisering, globalisering: afhankelijkheidsverhoudingen worden mondiaal
• Spanning: kosmopolitisme vs. nationalisme
→ Arbeidsdeling: gespecialiseerd
→ Opsplitsing van taken
→ Maatschappij is een systeem dat afhankelijk is van elkaar (functionele deelsystemen)
1
,→ Een gemondialiseerde functionele maatschappij
→ De wereld is van elkaar afhankelijk = kosmopolitisme
→ Behoefte om zich thuis te voelen in een kleiner verband (herkenbaar) = nationalisme
Individu staat NIET centraal in de sociologie!
Maatschappij, onderwijssysteem, arbeidsmarkt, … is veranderd
• Meer vrouwen gaan verder studeren
• Reïficatie (Durkheim): sociological method as we practice it rests wholly on the basic principle that social facts
must be studied as things, that is, as realities external to the individual
• Activisme, voluntarisme: I’m no longer accepting the things I cannot change, I’m changing the things I cannot
accept (Angela Davis)
2
,2 Sociale ongelijkheid, armoede en onbedoelde gevolgen van sociaal beleid
Materiële deprivatie: bv. geen geld voor wasmachine, internet, vakantie, ...
Oplossing: subsidieer kinderopvang?
→ Geen toegang hebben tot kinderopvang kan ervoor zorgen dat men geen werk kan zoeken/krijgen
Onbedoelde gevolgen van sociaal beleid
Mattheüseffect
= baten van bepaalde (overheids)uitgaven vloeien disproportioneel méér naar mensen die al voldoende middelen
bezitten dan naar mensen die (te) weinig middelen bezitten.
→ bv. overheidsuitgaven voor cultuur, gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang
= pervers effect
Leeftijd, eenoudergezinnen (moeders), werk, eigenaarschap woning (lagere kans), opleidingsniveau,
migratieachtergrond, … meer kans op armoede → overheid probeert armoede op te lossen door kinderopvang te
subsidiëren (armen moeten minder betalen) → moeder kan zo werk gaan zoeken
3
, Waarom maken armen minder gebruik van kinderopvang?
• Beschikbaarheid: veel kortgeschoolden werken in shiften, inclusief nachtshift → kinderopvang volgt eerder
de kantooruren
• Bereikbaarheid: niet in elke wijk is een crèche → hoe geraak je met je kleine kinderen ter plekke? (Armen
hebben vaak geen auto)
• Betaalbaarheid: blijft een kost, zelfs al aangepast aan inkomen → werkloosheidsval: wat brengt die kost en
alle extra moeite op in termen van extra inkomen?
Andere mechanismen achter het Mattheüseffect
• Digitalisering (digitale uitsluiting) → vicieuze cirkel tussen digitale vaardigheden en inkomen, verband gebruik
dienstverlening en opleidingsniveau
Onbedoelde gevolgen
• Er zijn altijd onbedoelde gevolgen bij ingrijpen in de sociale wereld → reden: complexe
afhankelijkheidskettingen
• Paradox van sociologische verbeeldingskracht: sociologie ≠ “social engineering”
• Zichzelf weerleggende voorspelling (“self-destructing prophecy”) (= self-denying)
• Zichzelf bevestigende voorspelling (“self-fulfilling prophecy”)
o Stereotypes gedragen zich vaak als zichzelf waarmakende voorspellingen
Thomas-theorema
• “"If men define situations as real, they are real in their consequences. “(William Thomas, 1928)
o Bv. Vrouwen zijn minder goed in business en beter in het voeren van een huishouden
• Wanneer mensen de situatie op een bepaalde manier definiëren, dan heeft dat reële gevolgen alsof die
situatiedefinitie inderdaad correct was
“Influencers” en het meesleur-effect (“bandwagon effect”)
• Bv. als een influencer zegt dat iets een nieuwe trend gaat worden, dan gaan mensen zich hiernaar gedragen
waardoor de trend effectief ontstaat → sociale geloofscirkel
Sociale geloofscirkel en “influencers”
• De onbewijsbare definitie van een toekomstige situatie is geloofwaardig omdat ze van geloofwaardige
voorspellers komt, en leidt daarom tot een handelen dat de voorspelling bevestigt, waardoor de
geloofwaardigheid van de voorspellers toeneemt
Dus
• Bij doelgerichte ingrepen in het sociale leven zijn er altijd onbedoelde neveneffecten
• Foute voorspellingen kunnen waar worden doordat ze gemaakt worden
• Juiste voorspellingen kunnen fout worden doordat ze gemaakt worden
• Niet alle sociale voorspellingen zijn sociaal even invloedrijk
4