Persoonsvorm (PV)
De persoonsvorm is het werkwoord dat verandert als je de zin in een
andere tijd zet.
Als je een zin vragend maakt, komt de persoonsvorm vooraan.
o Voorbeeld: Hij loopt naar school. → Loopt hij naar school?
Als je de zin in een andere tijd zet, verandert alleen de
persoonsvorm.
o Voorbeeld: Hij loopt naar school. → Hij liep naar school.
Gezegde
Bestaat uit de persoonsvorm en alle andere werkwoorden in de zin.
o Voorbeeld: Hij heeft een boek gelezen.
Gezegde = heeft gelezen
Onderwerp
Vind je door te vragen: wie of wat + persoonsvorm?
o Voorbeeld: Wie loopt? → Hij.
Als je de persoonsvorm van enkelvoud naar meervoud verandert,
verandert het onderwerp mee.
o Voorbeeld: Hij loopt. → Zij lopen.
In een vragende zin staat het onderwerp direct achter de
persoonsvorm.
o Voorbeeld: Loopt hij naar school?
Lijdend voorwerp (LV)
Vraag: wie of wat + onderwerp + gezegde?
o Voorbeeld: Wie of wat leest hij? → Hij leest een boek. → een
boek is het lijdend voorwerp.
Bij een naamwoordelijk gezegde is er geen lijdend voorwerp.
Meewerkend voorwerp (MV)
Vraag: aan wie/ voor wie + onderwerp + gezegde + lijdend
voorwerp?
o Voorbeeld: Zij geeft haar broer een cadeau. → haar broer is
het meewerkend voorwerp.
Bijwoordelijke bepaling
Geeft extra informatie over plaats, tijd, reden, manier, richting,
frequentie, oorzaak of doel.
o Voorbeeld: Hij fietst elke dag naar school. → “elke dag” en
“naar school” zijn bijwoordelijke bepalingen.
, Naamwoordelijk gezegde
Bestaat uit een koppelwerkwoord (zijn, worden, blijven, blijken,
lijken, schijnen) en een naamwoord dat iets zegt over het
onderwerp.
o Voorbeeld: Zij is blij.
Gezegde: is blij
“is” = koppelwerkwoord
“blij” zegt iets over het onderwerp.
Hoofdzin en Bijzin
Hoofdzin: de persoonsvorm staat meestal op de tweede plaats.
o Voorbeeld: Ik denk dat hij komt.
o “Ik denk” is de hoofdzin.
Bijzin: kun je vaak herkennen doordat je ‘niet’ tussen het onderwerp
en de persoonsvorm kunt zetten.
o Voorbeeld: dat hij (niet) komt → bijzin.
Twee hoofdzinnen
Twee hoofdzinnen verbind je met nevenschikkende voegwoorden:
en, maar, want, noch, dan, dus
o Voorbeeld: Ik ga naar huis en ik lees een boek.
Gebiedende wijs
Drukt een opdracht of bevel uit.
o Voorbeeld: Ga zitten!
Zodra er een onderwerp achter de persoonsvorm staat, is het
gebiedende wijs.
o Voorbeeld: Kom jij hier!
Je of jij
Je wordt jij als het onderwerp is.
o Je loopt naar school. → Jij loopt naar school.
Je wordt jou als het geen onderwerp is.
o Ik zie je. → Ik zie jou.