SAMENVATTING
TAAL & MEERTALIGHEID
WAT IS TAAL
= een systeem van communicatie dat mensen gebruiken om gedachten,
gevoelens, ideeën en informatie uit te wisselen. Het kan gesproken, geschreven
of gebarentaal zijn.
Eigenschappen van taal:
Taal produceert betekenis
Taal is arbitrair
o De relatie tussen een woord en zijn betekenis is meestal niet
natuurlijk of logisch
Het aantal klanken is gelimiteerd
Taal is generatief
o Letters en woorden kunnen een ongelimiteerd aantal zinnen
genereren
TAALBOUWSTENEN IN HET NEDERLANDS
TAALSYSTEEM Teksten
Klanken (fonologie) Spellingvormen
Woorden (morfologie) Betekenissen
(semantiek)
Woordgroepen en Woordenschat
zinnen (lexicologie)
TAALGEBRUIK EN TAALGEDRAG
Nadenken over het eigen Nadenken over taalgedrag: Wie zegt/schrijft
taalgebruik: bewust bepaalde iets? Wat? Aan wie? Waarover? Met welke
spreek-, luister-, lees- en schrijf- bedoeling? Hoe? In welke context? Via
strategieën inzetten en daarop welke weg/middelen? Met welk effect?
reflecteren, en nadenken over 9 vragen van het communicatiemodel
het taalgebruik van anderen
Verschillen en gelijkenissen
tussen talen en
taalvariëteiten
, =
TAALBESCHOUWING
BESCHOUWEN VAN WOORDEN
ZELFSTANDIG NAAMWOORD (ZN)
= een woord dat verwijst naar een persoon, dier, ding, plaats, idee of gevoel
Eigennamen: Jonas, Eveline, …
Soortnamen: appel, stoel, …
Kenmerken:
Je kan er ‘de’ of ‘het’ voor zetten
o De: mannelijk of vrouwelijk
o Het: onzijdig
Kunnen een meervoud hebben
Kunnen een verkleinwoord hebben
Kunnen het onderwerp of lijdend voorwerp zijn in een zin
BIJVOEGLIJK NAAMWOORD (BN)
= duidt een eigenschap aan van een ander zelfstandig gebruikt woord
Attributief gebruik: een rode bloem
Predicatief gebruik: de bloem is rood
Zelfstandig gebruik: de rode bloem en de gele
Trappen van vergelijking: stellende, vergrotende, overtreffende trap
LIDWOORD (LW)
= een woord dat altijd bij een zelfstandig naamwoord hoort en aangeeft of het
om iets bepaalds of onbepaalds gaat
Bepaalde lidwoorden
o De
o Het
Onbepaalde lidwoorden
o Een
WERWOORD (WW)
= een woord dat een actie of toestand uitdrukt
Je kan een werkwoord vervoegen
o Infinitief/ stam/ uitgang/ persoonsvorm/ imperatief (gebiedende
wijs)/ persoon en getal
o Werkwoordstijd: Verleden, tegenwoordige of toekomende tijd
o Met of zonder klankverandering in de VT
,Werkwoordsoorten:
Zelfstandig werkwoord: ze schildert graag
Hulpwerkwoord: ze zal morgen schilderen
Koppelwerkwoord (betekenis ‘zijn’), ZWoBBeLS: de brief is romantisch
Wederkerend werkwoord: zich vervelen
Samengesteld werkwoord:
o Scheidbaar: weggaan ze gaat weg
o Niet-scheidbaar de poetsvrouw stofzuigt
VOORNAAMWOORD (VNW)
= een woord dat verwijst naar een persoon, dier, ding of begrip zonder het bij
naam te noemen
Persoonlijk voornaamwoord (pvnw) (ond of voorwerp): ik - mij, jij - jou,
hij - hem, wij, - ons,…
Wederkerend voornaamwoord (wkvnw): ik was me, hij wast zich, jullie
wassen je, …
Wederkerig voornaamwoord (wzvnw): We maken elkaar niets wijs.
Bezittelijk voornaamwoord (bvnw): mijn, jouw, haar, ons, het mijne,
het jouwe, …
Aanwijzend voornaamwoord (avnw): die, deze, dat, dit, diegene,
dezelfde, …
Vragend voornaamwoord (vvnw): wie, wat, waar, welke, hoe, hoeveel,
…
Uitroepend voornaamwoord (uvnw): Wat een grappig filmpje!
Betrekkelijk voornaamwoord (btvnw): die, dat, wie, wat + bijzin (betr.
vnw verwijst naar antecedent)
Onbepaald voornaamwoord (ovnw): men, iemand, niemand, iets, …
VOORZETSEL (VZ)
= een woord dat een relatie aangeeft tussen een zelfstandig naamwoord (of
voornaamwoord) en een ander deel van de zin
Voorzetsel: naar, van, bij, door, met, naast, op, …
Voorzetseluitdrukking: met behulp van, in tegenstelling tot, omwille van
Achterzetsel: De fietser reed de straat in
TELWOORD (TELW)
= een woord dat een hoeveelheid of volgorde aanduid
Hoofdtelwoord: één, twee, honderd, …
Rangtelwoord: eerste, vierde, dertiende, duizendste, …
Bepaald: tien, honderd, vijftiende, …
Onbepaald: sommige, enkele, zoveel, honderden, …
, VOEGWOORD (VW)
= een woord dat woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar verbindt
Nevenschikkende voegwoorden
o Deze verbinden gelijkwaardige zinnen of zinsdelen
o en, of, maar, want, dus
Ik ga naar de winkel en ik koop brood.
Hij wil komen, maar hij is ziek.
Onderschikkende voegwoorden
o Deze verbinden een hoofdzin met een bijzin
o omdat, terwijl, als, hoewel, dat, zodra, voordat
Ik blijf thuis omdat het regent.
Als je klaar bent, gaan we weg.
BIJWOORD (BW)
= een woord dat iets zegt over een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord, een ander
bijwoord of de hele zin
Geeft vaak extra informatie over tijd, plaats, wijze, hoeveelheid, zekerheid of
ontkenning
In lagere school: ‘verbindingswoord’ Meestal onveranderlijk
Bij een werkwoord: ‘Hij speelt prachtig blokfluit.
Bij een BN: Ik heb een opvallend luide stem.
Bij een ander bijwoord: De hond zat heel hongerig te bedelen.
Als zelfstandige bijwoordelijke bepaling: daar, nu, immers, bijna, …
Soorten bijwoorden:
Gewone bijwoorden van tijd, plaats, oorzaak , hoedanigheid, graad, …
Voornaamwoordelijk bijwoord: er/daar/hier/waar + vz
o Ernaartoe, erop, daardoor, waarmee, …
Voegwoordelijk bijwoord: daarentegen, immers, dus, kortom,
bovendien, vervolgens,…
Verschil tussen bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden:
Bijvoeglijke naamwoorden: = verbogen vorm
o Ik heb gisteren een prachtige jurk gekocht
Bijwoorden: ≠ verbogen vorm
o Het is al behoorlijk laat
TUSSENWERPSEL
TAAL & MEERTALIGHEID
WAT IS TAAL
= een systeem van communicatie dat mensen gebruiken om gedachten,
gevoelens, ideeën en informatie uit te wisselen. Het kan gesproken, geschreven
of gebarentaal zijn.
Eigenschappen van taal:
Taal produceert betekenis
Taal is arbitrair
o De relatie tussen een woord en zijn betekenis is meestal niet
natuurlijk of logisch
Het aantal klanken is gelimiteerd
Taal is generatief
o Letters en woorden kunnen een ongelimiteerd aantal zinnen
genereren
TAALBOUWSTENEN IN HET NEDERLANDS
TAALSYSTEEM Teksten
Klanken (fonologie) Spellingvormen
Woorden (morfologie) Betekenissen
(semantiek)
Woordgroepen en Woordenschat
zinnen (lexicologie)
TAALGEBRUIK EN TAALGEDRAG
Nadenken over het eigen Nadenken over taalgedrag: Wie zegt/schrijft
taalgebruik: bewust bepaalde iets? Wat? Aan wie? Waarover? Met welke
spreek-, luister-, lees- en schrijf- bedoeling? Hoe? In welke context? Via
strategieën inzetten en daarop welke weg/middelen? Met welk effect?
reflecteren, en nadenken over 9 vragen van het communicatiemodel
het taalgebruik van anderen
Verschillen en gelijkenissen
tussen talen en
taalvariëteiten
, =
TAALBESCHOUWING
BESCHOUWEN VAN WOORDEN
ZELFSTANDIG NAAMWOORD (ZN)
= een woord dat verwijst naar een persoon, dier, ding, plaats, idee of gevoel
Eigennamen: Jonas, Eveline, …
Soortnamen: appel, stoel, …
Kenmerken:
Je kan er ‘de’ of ‘het’ voor zetten
o De: mannelijk of vrouwelijk
o Het: onzijdig
Kunnen een meervoud hebben
Kunnen een verkleinwoord hebben
Kunnen het onderwerp of lijdend voorwerp zijn in een zin
BIJVOEGLIJK NAAMWOORD (BN)
= duidt een eigenschap aan van een ander zelfstandig gebruikt woord
Attributief gebruik: een rode bloem
Predicatief gebruik: de bloem is rood
Zelfstandig gebruik: de rode bloem en de gele
Trappen van vergelijking: stellende, vergrotende, overtreffende trap
LIDWOORD (LW)
= een woord dat altijd bij een zelfstandig naamwoord hoort en aangeeft of het
om iets bepaalds of onbepaalds gaat
Bepaalde lidwoorden
o De
o Het
Onbepaalde lidwoorden
o Een
WERWOORD (WW)
= een woord dat een actie of toestand uitdrukt
Je kan een werkwoord vervoegen
o Infinitief/ stam/ uitgang/ persoonsvorm/ imperatief (gebiedende
wijs)/ persoon en getal
o Werkwoordstijd: Verleden, tegenwoordige of toekomende tijd
o Met of zonder klankverandering in de VT
,Werkwoordsoorten:
Zelfstandig werkwoord: ze schildert graag
Hulpwerkwoord: ze zal morgen schilderen
Koppelwerkwoord (betekenis ‘zijn’), ZWoBBeLS: de brief is romantisch
Wederkerend werkwoord: zich vervelen
Samengesteld werkwoord:
o Scheidbaar: weggaan ze gaat weg
o Niet-scheidbaar de poetsvrouw stofzuigt
VOORNAAMWOORD (VNW)
= een woord dat verwijst naar een persoon, dier, ding of begrip zonder het bij
naam te noemen
Persoonlijk voornaamwoord (pvnw) (ond of voorwerp): ik - mij, jij - jou,
hij - hem, wij, - ons,…
Wederkerend voornaamwoord (wkvnw): ik was me, hij wast zich, jullie
wassen je, …
Wederkerig voornaamwoord (wzvnw): We maken elkaar niets wijs.
Bezittelijk voornaamwoord (bvnw): mijn, jouw, haar, ons, het mijne,
het jouwe, …
Aanwijzend voornaamwoord (avnw): die, deze, dat, dit, diegene,
dezelfde, …
Vragend voornaamwoord (vvnw): wie, wat, waar, welke, hoe, hoeveel,
…
Uitroepend voornaamwoord (uvnw): Wat een grappig filmpje!
Betrekkelijk voornaamwoord (btvnw): die, dat, wie, wat + bijzin (betr.
vnw verwijst naar antecedent)
Onbepaald voornaamwoord (ovnw): men, iemand, niemand, iets, …
VOORZETSEL (VZ)
= een woord dat een relatie aangeeft tussen een zelfstandig naamwoord (of
voornaamwoord) en een ander deel van de zin
Voorzetsel: naar, van, bij, door, met, naast, op, …
Voorzetseluitdrukking: met behulp van, in tegenstelling tot, omwille van
Achterzetsel: De fietser reed de straat in
TELWOORD (TELW)
= een woord dat een hoeveelheid of volgorde aanduid
Hoofdtelwoord: één, twee, honderd, …
Rangtelwoord: eerste, vierde, dertiende, duizendste, …
Bepaald: tien, honderd, vijftiende, …
Onbepaald: sommige, enkele, zoveel, honderden, …
, VOEGWOORD (VW)
= een woord dat woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar verbindt
Nevenschikkende voegwoorden
o Deze verbinden gelijkwaardige zinnen of zinsdelen
o en, of, maar, want, dus
Ik ga naar de winkel en ik koop brood.
Hij wil komen, maar hij is ziek.
Onderschikkende voegwoorden
o Deze verbinden een hoofdzin met een bijzin
o omdat, terwijl, als, hoewel, dat, zodra, voordat
Ik blijf thuis omdat het regent.
Als je klaar bent, gaan we weg.
BIJWOORD (BW)
= een woord dat iets zegt over een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord, een ander
bijwoord of de hele zin
Geeft vaak extra informatie over tijd, plaats, wijze, hoeveelheid, zekerheid of
ontkenning
In lagere school: ‘verbindingswoord’ Meestal onveranderlijk
Bij een werkwoord: ‘Hij speelt prachtig blokfluit.
Bij een BN: Ik heb een opvallend luide stem.
Bij een ander bijwoord: De hond zat heel hongerig te bedelen.
Als zelfstandige bijwoordelijke bepaling: daar, nu, immers, bijna, …
Soorten bijwoorden:
Gewone bijwoorden van tijd, plaats, oorzaak , hoedanigheid, graad, …
Voornaamwoordelijk bijwoord: er/daar/hier/waar + vz
o Ernaartoe, erop, daardoor, waarmee, …
Voegwoordelijk bijwoord: daarentegen, immers, dus, kortom,
bovendien, vervolgens,…
Verschil tussen bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden:
Bijvoeglijke naamwoorden: = verbogen vorm
o Ik heb gisteren een prachtige jurk gekocht
Bijwoorden: ≠ verbogen vorm
o Het is al behoorlijk laat
TUSSENWERPSEL