Burgerschap periode 4
Week 2. Stof van de les
De geschiedenis van het sociaal werk.
Burgerschap: de bereidheid en het vermogen deel uit te maken van een
gemeenschap en daar een bijdrage aan te leveren.
Armenhuis: een van de eerste vormen van sociaal werk.
- Eenheid of verscheidenheid
- Individueel of collectief
- Autonoom of maatschappelijke speelbal
- Betaald of vrijwillig
Week 2. Kennisclips
Burgerschap: verwijst naar de bereidheid en het vermogen deel uit te maken
van een gemeenschap en daar ook een bijdrage aan te leveren, als burger en als
sociaal werker.
4 sociaal dilemma’s die de sociaal werk beïnvloeden.
1. Eenheid of verscheidenheid: Sociaal werkers werken met een diversiteit aan
groepen op veel verschillende plaatsen en binnen uiteenlopende organisaties
- Maatschappelijk werk
- Cultureel werk
- Sociaalpedagogische hulpverlening
‘’Het huis van sociale beroepen’’: de richtlijnen die gelden voor sociale beroepen
2. Individueel of collectief: we onderscheiden twee oriëntaties voor het toekomstige
sociaal werk: een collectieve oriëntatie waarin emancipatie en participatie centraal
staan en een individuele oriëntatie waarin het meer gaat om individuele
begeleiding en hulpverlening.
- Sociale economie
3. Autonoom of maatschappelijke speelbal: sociaal werk in Nederland is sterk
verwezen met de overheid. In de periode 2012-2017 hebben bezuinigingen geleid
tot een daling van het aantal sociale professionals zo’n 20 procent.
- Verzuiling
- Verstatelijking
4. Betaald of vrijwillig: de lijn uit de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw
heeft zich in de laatste jaren doorgezet: er wordt steeds meer verwacht van
vrijwilligers.
,Samenvatting week 2.
Brede Basis van het Sociaal Werk (p. 51-73).
Kwesties: om duidelijk te maken dat sprake is van topics die voortdurend
onderwerp zijn van debat en veranderde opvattingen.
Spanningsvelden: gebruiken we om aan te geven dat deze kwesties gepaard
gaan met spanningen die niet alleen in discussies over het sociaal werk aan de
orde zijn, maar ook optreden in de praktijk van alledag.
Eenheid of verscheidenheid.
Sociaal werk:
- Houdt zich bezig met allerlei maatschappelijke problemen. Daardoor is het werk
moeilijk in een zin te vangen.
- Het beroep heeft geen vast beeld, omdat sociaal werkers met verschillende
mensen werken op verschillende plekken.
- Mensen snappen pas echt wat je doet als je erbij vertelt voor welke organisatie en
met welke doelgroep je werkt.
- Het beroep is dynamisch want het verandert mee met de maatschappij
Sociaal werk wordt gezien als het huis van de sociale beroepen.
- Sociaal werk wordt gezien als een beroep met meerdere kamers
Het startpunt van het sociaal werk was in Amsterdam. Hier was een opleiding
met de richting voor Socialen Arbeid, met 14 vrouwelijke studenten.
De eerste werkvelden:
- Woningopzichteressen
- Armenzorg
- Kinderzorg in tehuizen
- Toynbeewerk
Algemeen maatschappelijk werk:
- Constante factor in de geschiedenis
- Werkt aan materiële en immateriële problemen
Ontwikkeling: in de jaren 70-80 waren er psychologische benaderingen en nu een
integrale benadering.
Gespecialiseerde vormen:
- Gericht op doelgroepen of instellingen
- Bedrijfsmaatschappelijk werk, schoolmaatschappelijk werk, medisch
maatschappelijk werk
- Doelgroepen: blinden, ouderen
Sociaal cultureel werk:
- Ontstaat uit volkshuizen, later ook dorpshuizen, clubhuizen
- Gericht op vorming, cultuur en emancipatie
- Later vallen hieronder onder andere jongerenwerk en opbouwwerk.
Opbouwwerk:
- Begon in Drenthe in de jaren 20
- Groeide na WOII mede dankzij Marshallhulp
- Internationale invloeden: community development
,Sociaalpedagogische hulpverlening:
- Tot WOII gericht op kinderbescherming
- Na WOII-noodzaak voor opvang van oorlogskinderen leidde tot hervorming
- Ontwikkeling van opleidingen voor pedagogisch werk, ook ambulant en
preventief
2.2.3. Grensgevechten en de zoektocht naar eenheid.
3 wortels van sociaal werk:
- Maatschappelijk werk
- Sociaal cultureel werk
- Sociaalpedagogische hulpverlening
Historische ontwikkeling:
- Sociaal werk ontstond vanuit particulier initiatief, net als bijvoorbeeld de
verpleegkunde.
- Na de tweede wereldoorlog nam de overheidsbemoeienis sterk toe
- Er was vooral strijd tussen maatschappelijk en cultureel werk.
Maatschappelijk werk: gericht op het lenigen van maatschappelijke nood
Cultureel werk: gericht op persoonlijke ontplooiing,
De oprichting van het Ministerie van Maatschappelijk werk veroorzaakte
spanningen.
Er was een discussie over wie verantwoordelijk was voor het opbouwwerk.
In de jaren 60 werd opbouwwerk zelfstandiger en schoof het richting cultureel
werk.
Er kwam een oprichting van Nederlandse Organisatie voor Welzijnswerkers
(NOW) in 1978 als poging tot gezamenlijke beroepsvereniging.
Maatschappelijk werk zocht aansluiting bij gezondheidszorg voor meer zekerheid.
In 1987 kwam het beroepsprofiel maatschappelijk werk: belangrijke stap in de
professionalisering.
Verscheidenheid in sociaal werk wordt gezien als zowel kracht als zwakte.
Voorstanders van meer eenheid:
- Zien voordelen zoals Multi-inzetbaarheid, herkenbaarheid en betere samenwerking
- Zijn bezorgd dat specialisatie leidt tot versnippering en missen van signalen bij
complexe problematiek
- Zien een zwakkere identiteit en minder gemeenschapsgevoel door specialisatie
Tegenstanders van geforceerde eenheid:
- Stellen dat integraliteit en samenwerking niet afhangen van een beroepsnaam
- Vinden dat complexe problemen juist specifieke deskundigheid vereisen
- Waarschuwen dat een brede professie de professionalisering kan belemmeren
In 2015 is er een nieuwe poging tot samenwerking:
- NVMW breidt zich uit tot beroepsvereniging van professionals in sociaal
werk. (BPSW)
- Een nieuwe benadering: verbreden met behoud van identiteiten
, - Erkenning van zowel de meerwaarde van verscheidenheid als de noodzaak
tot herkenbaarheid voor burgers, opdrachtgevers en financiers.
De metafoor van het huis van de sociale beroepen:
- Elke beroepsgroep (bijv. maatschappelijk werker, jongerenwerker)
heeft eigen kamer, maar er zijn gemeenschappelijke ruimtes voor
ontmoeting en samenwerking.
- Symboliseert een hybride maar verbonden beroepsidentiteit.
- Brengt de gemeenschappelijke kern én specifieke kenmerken samen.
Voordelen van versterkte eenheid:
- Betere dienstverlening aan cliënten.
- Sterker beroepsprofiel door gezamenlijke kennisbasis en beroepsregistratie.
- Meer invloed en professionele ontwikkeling binnen de sector.
2.3 Individueel of collectief.
De actuele vraagstelling: lokale overheden en sociale professionals worstelen
met de verhouding tussen individuele begeleiding en collectieve benaderingen.
De commissie-Boutellier onderscheidt:
- Collectieve oriëntatie: nadruk op emancipatie en participatie
- Individuele oriëntatie: nadruk op begeleiding en hulpverlening
Sociale economie:
- Collectieve pijler: via de staat sociale normen afdwingen
- Individuele pijler: mensen opvoeden tot zelfdiscipline en verantwoord
burgerschap
Collectieve pijler via de staat:
- Leidde tot sociale wetgeving rond 1900, zoals leerplicht en woningwet
- De staat stelde normen met betrekking tot wonen, gezondheid en
gezinsleven
- Deze veranderingen werden mogelijk door economische groei en hogere
lonen
Individuele Pijler – via Interventie:
- Hulpverleners richtten zich op individuele gevallen (case work).
- Doel: mensen van binnenuit veranderen (verinnerlijking van normen →
zelfdiscipline).
- Armoede en ‘gebreken’ werden verklaard via persoonlijke geschiedenis,
erfelijkheid, karakter.
Voorbeeld: Kinderbescherming
- Verschoof van straffen naar begrip voor context en psychologische
oorzaken.
- Inspelen op innerlijke drijfveren in plaats van collectieve maatregelen
alleen.
Kernidee: Wederzijdse Versterking
- Individuele verheffing en sociale hervorming waren nauw met elkaar
verweven.
- Sociaalliberalen (zoals Kerkdijk) geloofden: samenleving vormt individuen
én omgekeerd
Week 2. Stof van de les
De geschiedenis van het sociaal werk.
Burgerschap: de bereidheid en het vermogen deel uit te maken van een
gemeenschap en daar een bijdrage aan te leveren.
Armenhuis: een van de eerste vormen van sociaal werk.
- Eenheid of verscheidenheid
- Individueel of collectief
- Autonoom of maatschappelijke speelbal
- Betaald of vrijwillig
Week 2. Kennisclips
Burgerschap: verwijst naar de bereidheid en het vermogen deel uit te maken
van een gemeenschap en daar ook een bijdrage aan te leveren, als burger en als
sociaal werker.
4 sociaal dilemma’s die de sociaal werk beïnvloeden.
1. Eenheid of verscheidenheid: Sociaal werkers werken met een diversiteit aan
groepen op veel verschillende plaatsen en binnen uiteenlopende organisaties
- Maatschappelijk werk
- Cultureel werk
- Sociaalpedagogische hulpverlening
‘’Het huis van sociale beroepen’’: de richtlijnen die gelden voor sociale beroepen
2. Individueel of collectief: we onderscheiden twee oriëntaties voor het toekomstige
sociaal werk: een collectieve oriëntatie waarin emancipatie en participatie centraal
staan en een individuele oriëntatie waarin het meer gaat om individuele
begeleiding en hulpverlening.
- Sociale economie
3. Autonoom of maatschappelijke speelbal: sociaal werk in Nederland is sterk
verwezen met de overheid. In de periode 2012-2017 hebben bezuinigingen geleid
tot een daling van het aantal sociale professionals zo’n 20 procent.
- Verzuiling
- Verstatelijking
4. Betaald of vrijwillig: de lijn uit de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw
heeft zich in de laatste jaren doorgezet: er wordt steeds meer verwacht van
vrijwilligers.
,Samenvatting week 2.
Brede Basis van het Sociaal Werk (p. 51-73).
Kwesties: om duidelijk te maken dat sprake is van topics die voortdurend
onderwerp zijn van debat en veranderde opvattingen.
Spanningsvelden: gebruiken we om aan te geven dat deze kwesties gepaard
gaan met spanningen die niet alleen in discussies over het sociaal werk aan de
orde zijn, maar ook optreden in de praktijk van alledag.
Eenheid of verscheidenheid.
Sociaal werk:
- Houdt zich bezig met allerlei maatschappelijke problemen. Daardoor is het werk
moeilijk in een zin te vangen.
- Het beroep heeft geen vast beeld, omdat sociaal werkers met verschillende
mensen werken op verschillende plekken.
- Mensen snappen pas echt wat je doet als je erbij vertelt voor welke organisatie en
met welke doelgroep je werkt.
- Het beroep is dynamisch want het verandert mee met de maatschappij
Sociaal werk wordt gezien als het huis van de sociale beroepen.
- Sociaal werk wordt gezien als een beroep met meerdere kamers
Het startpunt van het sociaal werk was in Amsterdam. Hier was een opleiding
met de richting voor Socialen Arbeid, met 14 vrouwelijke studenten.
De eerste werkvelden:
- Woningopzichteressen
- Armenzorg
- Kinderzorg in tehuizen
- Toynbeewerk
Algemeen maatschappelijk werk:
- Constante factor in de geschiedenis
- Werkt aan materiële en immateriële problemen
Ontwikkeling: in de jaren 70-80 waren er psychologische benaderingen en nu een
integrale benadering.
Gespecialiseerde vormen:
- Gericht op doelgroepen of instellingen
- Bedrijfsmaatschappelijk werk, schoolmaatschappelijk werk, medisch
maatschappelijk werk
- Doelgroepen: blinden, ouderen
Sociaal cultureel werk:
- Ontstaat uit volkshuizen, later ook dorpshuizen, clubhuizen
- Gericht op vorming, cultuur en emancipatie
- Later vallen hieronder onder andere jongerenwerk en opbouwwerk.
Opbouwwerk:
- Begon in Drenthe in de jaren 20
- Groeide na WOII mede dankzij Marshallhulp
- Internationale invloeden: community development
,Sociaalpedagogische hulpverlening:
- Tot WOII gericht op kinderbescherming
- Na WOII-noodzaak voor opvang van oorlogskinderen leidde tot hervorming
- Ontwikkeling van opleidingen voor pedagogisch werk, ook ambulant en
preventief
2.2.3. Grensgevechten en de zoektocht naar eenheid.
3 wortels van sociaal werk:
- Maatschappelijk werk
- Sociaal cultureel werk
- Sociaalpedagogische hulpverlening
Historische ontwikkeling:
- Sociaal werk ontstond vanuit particulier initiatief, net als bijvoorbeeld de
verpleegkunde.
- Na de tweede wereldoorlog nam de overheidsbemoeienis sterk toe
- Er was vooral strijd tussen maatschappelijk en cultureel werk.
Maatschappelijk werk: gericht op het lenigen van maatschappelijke nood
Cultureel werk: gericht op persoonlijke ontplooiing,
De oprichting van het Ministerie van Maatschappelijk werk veroorzaakte
spanningen.
Er was een discussie over wie verantwoordelijk was voor het opbouwwerk.
In de jaren 60 werd opbouwwerk zelfstandiger en schoof het richting cultureel
werk.
Er kwam een oprichting van Nederlandse Organisatie voor Welzijnswerkers
(NOW) in 1978 als poging tot gezamenlijke beroepsvereniging.
Maatschappelijk werk zocht aansluiting bij gezondheidszorg voor meer zekerheid.
In 1987 kwam het beroepsprofiel maatschappelijk werk: belangrijke stap in de
professionalisering.
Verscheidenheid in sociaal werk wordt gezien als zowel kracht als zwakte.
Voorstanders van meer eenheid:
- Zien voordelen zoals Multi-inzetbaarheid, herkenbaarheid en betere samenwerking
- Zijn bezorgd dat specialisatie leidt tot versnippering en missen van signalen bij
complexe problematiek
- Zien een zwakkere identiteit en minder gemeenschapsgevoel door specialisatie
Tegenstanders van geforceerde eenheid:
- Stellen dat integraliteit en samenwerking niet afhangen van een beroepsnaam
- Vinden dat complexe problemen juist specifieke deskundigheid vereisen
- Waarschuwen dat een brede professie de professionalisering kan belemmeren
In 2015 is er een nieuwe poging tot samenwerking:
- NVMW breidt zich uit tot beroepsvereniging van professionals in sociaal
werk. (BPSW)
- Een nieuwe benadering: verbreden met behoud van identiteiten
, - Erkenning van zowel de meerwaarde van verscheidenheid als de noodzaak
tot herkenbaarheid voor burgers, opdrachtgevers en financiers.
De metafoor van het huis van de sociale beroepen:
- Elke beroepsgroep (bijv. maatschappelijk werker, jongerenwerker)
heeft eigen kamer, maar er zijn gemeenschappelijke ruimtes voor
ontmoeting en samenwerking.
- Symboliseert een hybride maar verbonden beroepsidentiteit.
- Brengt de gemeenschappelijke kern én specifieke kenmerken samen.
Voordelen van versterkte eenheid:
- Betere dienstverlening aan cliënten.
- Sterker beroepsprofiel door gezamenlijke kennisbasis en beroepsregistratie.
- Meer invloed en professionele ontwikkeling binnen de sector.
2.3 Individueel of collectief.
De actuele vraagstelling: lokale overheden en sociale professionals worstelen
met de verhouding tussen individuele begeleiding en collectieve benaderingen.
De commissie-Boutellier onderscheidt:
- Collectieve oriëntatie: nadruk op emancipatie en participatie
- Individuele oriëntatie: nadruk op begeleiding en hulpverlening
Sociale economie:
- Collectieve pijler: via de staat sociale normen afdwingen
- Individuele pijler: mensen opvoeden tot zelfdiscipline en verantwoord
burgerschap
Collectieve pijler via de staat:
- Leidde tot sociale wetgeving rond 1900, zoals leerplicht en woningwet
- De staat stelde normen met betrekking tot wonen, gezondheid en
gezinsleven
- Deze veranderingen werden mogelijk door economische groei en hogere
lonen
Individuele Pijler – via Interventie:
- Hulpverleners richtten zich op individuele gevallen (case work).
- Doel: mensen van binnenuit veranderen (verinnerlijking van normen →
zelfdiscipline).
- Armoede en ‘gebreken’ werden verklaard via persoonlijke geschiedenis,
erfelijkheid, karakter.
Voorbeeld: Kinderbescherming
- Verschoof van straffen naar begrip voor context en psychologische
oorzaken.
- Inspelen op innerlijke drijfveren in plaats van collectieve maatregelen
alleen.
Kernidee: Wederzijdse Versterking
- Individuele verheffing en sociale hervorming waren nauw met elkaar
verweven.
- Sociaalliberalen (zoals Kerkdijk) geloofden: samenleving vormt individuen
én omgekeerd