FUNCTIONELE ANATOMIE:
EXTREMITEITEN
Inhoudsopgave
de elleboog......................................................................................................................... 2
Ossa membri superioris liberi .........................................................................................2
Arthrologie articulatio cubiti en articulatio radioulnaris distalis.......................................6
Bewegingen in de elleboog.............................................................................................. 8
Myologie........................................................................................................................ 11
De hand en de pols........................................................................................................... 14
Osteologie van het ossa carpi en ossa metacarpi..........................................................14
Arthrologie articulationes manus...................................................................................17
bewegingen van de hand en pols..................................................................................20
Myologie van de hand - zie boek P80.............................................................................22
,DE ELLEBOOG
OSSA MEMBRI SUPERIORIS LIBERI
De beenderen van de arm, het vrije deel, vertonen qua opbouw gelijkenis met deze van
het onderste lidmaat:
1 os brachii, de humerus of de bovenarm --> dit kan vergelen worden met het
dijbeen of de femur in het onderste lidmaat.
2 ossa antebrachii, de ulna of ellepijp en de radius of spaakbeen --> scheenbeen
en kuitbeen
8 ossa carpi, de handwortelbeenderen die de pols vormen --> 7 ossa tarsi
5 ossa metacarpi, de middenhandsbeenderen --> 5 ossa metatarsi
4 x 3 + 2 ossa digitorum manus, de beenderen van de vingers --> 14 ossa
digitorum pedis
kleine ossa sesamoidea --> tevens een groot sesambeentje nl. de knieschijf.
Ossa antebrachii
De voorarm bestaat uit 2 beenderen:
ulna (ellepijp) ligt mediaal en verbindt de voorarm met de humerus. Daarom
steekt de ulna ook proximaal uit boven de radius.
radius (spaakbeen): ligt lateraal en verbindt de voorarm met de hand. Dit been
reikt distaal verder dan de ulna.
Beiden zijn lange beenderen, met de ulna iets langer. Tussen de beenderen is een sterk
vlies gespannen: de membrana interossea.
In de anatomische houding (handpalmen naar voor = voorarm in supinatie) lopen beide
beenderen parallel. De radius is echter distaal naar buiten omgebogen, wat toelaat om
rond de ulna te draaien. Hierbij neemt hij de hand mee, zodat de handrug naar voor wijst.
Deze beweging is de pronatie.
ULNA
Algemeen
De ulna is gelegen mediaal van de radius. Het heeft een schacht (corpus) en twee
extremiteiten: proximaal de extremitas proximalis, getypeerd door het haakvormige
tegenbeeld van de trochlea voor het gewricht met de humerus, en distaal het kleine
en ronde caput ulnae, dat niet direct articuleert met de carpus. De ulna articuleert aan
beide uiteinden met de radius.
Extremitas proximalis
De extremitas proximalis is groot en bestaat uit 2 opvallende uitsteeksels:
het olecranon (de elleboog) en processus coronoideus die samen een concaviteit vormen
(incisura trochlearis).
het olecranon is bekvormig en wijst naar voor. De achtervlakte is driehoekig met
de basis naar boven. Ze is effen, licht convex en loopt onderhuids. De voorzijde is
2
, duidelijk concaaf en bedekt met kraakbeen. Het vormt het bovenste deel van de
incisura trochlearis. De randen van het olecranon zijn verdikt en ruw.
processus coronoideus: springt uit de schacht naar voor en past bij buiging in de
gelijknamige kuil van de humerus (fossa coronoidea). Het heeft een opwaarts
gericht gewrichtsvlak, dat de concaviteit van de incisura trochlearis vervolledigt.
incisura trochlearis: is een halvemaanvormige uitholling, die door een verticale
rimpel gescheiden wordt in 2 ongelijke delen: de grotere mediale rug en de
kleinere laterale rug. De vlakken en de rimpel stemmen overeen met de vlakken
en de groef in de trochlea humeri, waar ze tegenaan liggen.
Onder processus coronoideus vinden we vooraan een onregelmatige vlakte, die eindigt
als de ruwe tuberositas ulnae. Deze ruwheid geeft aanhechting aan m. brachialis.
Op de laterale rug van processus coronoideus ligt een concaviteit, de incisura radialis, die
het kopje van de radius ontvangt.
Onder deze concaviteit en uitlopend in de schacht ligt de driehoekige fossa supinatoris,
waarop een benige kam: de crista musculi supinatoris.
Schacht of corpus
Het corpus is in doorsnede driehoekig:
de margo interossea (waaraan de membrana interossea is vastgehecht) loopt uit
vanaf de onderste punt van de fossa supinatoris en is lateraal gelegen.
de margo anterior loopt uit vanaf de mediale rand van processus coronoideus
maar is minder uitgesproken.
de S-vormige subcutaan gelegen margo posterior is bovenaan nogal scherp en
loopt uit vanaf het subcutaan gelegen olecranon.
Tussen deze margo's liggen de vlakken. Tussen de margo interossea en de margo
anterior vormt zich de facies anterior. Tussen margo anterior en margo posterior ligt
de facies medialis. Tussen deze vlakken bestaat een minder duidelijke overgang wegens
de ronde margo anterior. Het vlak tussen margo posterior en margo interossea is
de facies posterior.
Distaal vertoont de schacht een kleine vernauwing. Ter hoogte van de punt van de fossa
supinatoris vinden we een foramen nutricium.
Caput ulnae
Is het kleine ronde hoofd als een verbreding na de distale vernauwing in de schacht. Aan
de achterzijde springt uit het caput een naar mediaal en distaal gericht
uitsteekseltje, processus styloideus. Op de achterzijde is een diepe sulcus voor m.
extensor carpi ulnaris.
Aan de voorzijde en lateraal bevindt zich het weinig hoge gewrichtsvlakje voor de radius:
de circumferentia articularis ulnae.
Het distaal wijzende vlakje is effen en glad en articuleert, via een gewrichtsschijfje (een
discus), met de handwortel, meer bepaald met het os triquetrum.
Palpatie
3
EXTREMITEITEN
Inhoudsopgave
de elleboog......................................................................................................................... 2
Ossa membri superioris liberi .........................................................................................2
Arthrologie articulatio cubiti en articulatio radioulnaris distalis.......................................6
Bewegingen in de elleboog.............................................................................................. 8
Myologie........................................................................................................................ 11
De hand en de pols........................................................................................................... 14
Osteologie van het ossa carpi en ossa metacarpi..........................................................14
Arthrologie articulationes manus...................................................................................17
bewegingen van de hand en pols..................................................................................20
Myologie van de hand - zie boek P80.............................................................................22
,DE ELLEBOOG
OSSA MEMBRI SUPERIORIS LIBERI
De beenderen van de arm, het vrije deel, vertonen qua opbouw gelijkenis met deze van
het onderste lidmaat:
1 os brachii, de humerus of de bovenarm --> dit kan vergelen worden met het
dijbeen of de femur in het onderste lidmaat.
2 ossa antebrachii, de ulna of ellepijp en de radius of spaakbeen --> scheenbeen
en kuitbeen
8 ossa carpi, de handwortelbeenderen die de pols vormen --> 7 ossa tarsi
5 ossa metacarpi, de middenhandsbeenderen --> 5 ossa metatarsi
4 x 3 + 2 ossa digitorum manus, de beenderen van de vingers --> 14 ossa
digitorum pedis
kleine ossa sesamoidea --> tevens een groot sesambeentje nl. de knieschijf.
Ossa antebrachii
De voorarm bestaat uit 2 beenderen:
ulna (ellepijp) ligt mediaal en verbindt de voorarm met de humerus. Daarom
steekt de ulna ook proximaal uit boven de radius.
radius (spaakbeen): ligt lateraal en verbindt de voorarm met de hand. Dit been
reikt distaal verder dan de ulna.
Beiden zijn lange beenderen, met de ulna iets langer. Tussen de beenderen is een sterk
vlies gespannen: de membrana interossea.
In de anatomische houding (handpalmen naar voor = voorarm in supinatie) lopen beide
beenderen parallel. De radius is echter distaal naar buiten omgebogen, wat toelaat om
rond de ulna te draaien. Hierbij neemt hij de hand mee, zodat de handrug naar voor wijst.
Deze beweging is de pronatie.
ULNA
Algemeen
De ulna is gelegen mediaal van de radius. Het heeft een schacht (corpus) en twee
extremiteiten: proximaal de extremitas proximalis, getypeerd door het haakvormige
tegenbeeld van de trochlea voor het gewricht met de humerus, en distaal het kleine
en ronde caput ulnae, dat niet direct articuleert met de carpus. De ulna articuleert aan
beide uiteinden met de radius.
Extremitas proximalis
De extremitas proximalis is groot en bestaat uit 2 opvallende uitsteeksels:
het olecranon (de elleboog) en processus coronoideus die samen een concaviteit vormen
(incisura trochlearis).
het olecranon is bekvormig en wijst naar voor. De achtervlakte is driehoekig met
de basis naar boven. Ze is effen, licht convex en loopt onderhuids. De voorzijde is
2
, duidelijk concaaf en bedekt met kraakbeen. Het vormt het bovenste deel van de
incisura trochlearis. De randen van het olecranon zijn verdikt en ruw.
processus coronoideus: springt uit de schacht naar voor en past bij buiging in de
gelijknamige kuil van de humerus (fossa coronoidea). Het heeft een opwaarts
gericht gewrichtsvlak, dat de concaviteit van de incisura trochlearis vervolledigt.
incisura trochlearis: is een halvemaanvormige uitholling, die door een verticale
rimpel gescheiden wordt in 2 ongelijke delen: de grotere mediale rug en de
kleinere laterale rug. De vlakken en de rimpel stemmen overeen met de vlakken
en de groef in de trochlea humeri, waar ze tegenaan liggen.
Onder processus coronoideus vinden we vooraan een onregelmatige vlakte, die eindigt
als de ruwe tuberositas ulnae. Deze ruwheid geeft aanhechting aan m. brachialis.
Op de laterale rug van processus coronoideus ligt een concaviteit, de incisura radialis, die
het kopje van de radius ontvangt.
Onder deze concaviteit en uitlopend in de schacht ligt de driehoekige fossa supinatoris,
waarop een benige kam: de crista musculi supinatoris.
Schacht of corpus
Het corpus is in doorsnede driehoekig:
de margo interossea (waaraan de membrana interossea is vastgehecht) loopt uit
vanaf de onderste punt van de fossa supinatoris en is lateraal gelegen.
de margo anterior loopt uit vanaf de mediale rand van processus coronoideus
maar is minder uitgesproken.
de S-vormige subcutaan gelegen margo posterior is bovenaan nogal scherp en
loopt uit vanaf het subcutaan gelegen olecranon.
Tussen deze margo's liggen de vlakken. Tussen de margo interossea en de margo
anterior vormt zich de facies anterior. Tussen margo anterior en margo posterior ligt
de facies medialis. Tussen deze vlakken bestaat een minder duidelijke overgang wegens
de ronde margo anterior. Het vlak tussen margo posterior en margo interossea is
de facies posterior.
Distaal vertoont de schacht een kleine vernauwing. Ter hoogte van de punt van de fossa
supinatoris vinden we een foramen nutricium.
Caput ulnae
Is het kleine ronde hoofd als een verbreding na de distale vernauwing in de schacht. Aan
de achterzijde springt uit het caput een naar mediaal en distaal gericht
uitsteekseltje, processus styloideus. Op de achterzijde is een diepe sulcus voor m.
extensor carpi ulnaris.
Aan de voorzijde en lateraal bevindt zich het weinig hoge gewrichtsvlakje voor de radius:
de circumferentia articularis ulnae.
Het distaal wijzende vlakje is effen en glad en articuleert, via een gewrichtsschijfje (een
discus), met de handwortel, meer bepaald met het os triquetrum.
Palpatie
3