CFA
Een confirmatieve factoranalyse (CFA) is een methode om te kijken of je meetinstrument
(zoals een vragenlijst) meet wat je denkt dat het meet. Bijvoorbeeld: stel, je hebt een
vragenlijst die drie eigenschappen zou moeten meten – zoals stress, motivatie en
zelfvertrouwen – dan gebruik je CFA om te controleren of de vragen die bij ‘stress’ horen,
ook echt samen dat ene ding meten.
In zo’n model worden twee dingen geschat:
1. Factorladingen
Dit geeft aan hoe sterk een vraag samenhangt met de eigenschap die je wilt meten.
Bijvoorbeeld: als een bepaalde vraag heel goed aangeeft hoe gestrest iemand is, dan is
de factorlading hoog. Is die samenhang zwakker, dan is de lading lager.
→ Je kunt het zien als: hoe goed “past” deze vraag bij de eigenschap?
2. Varianties van de errortermen
Dit is het deel van de vraag dat niet wordt verklaard door de eigenschap.
Geen enkele vraag is perfect, dus er zit altijd een beetje ruis in (bijvoorbeeld doordat
iemand de vraag anders interpreteert of een foutje maakt). Die ruis noem je de error.
→ De variantie van de error vertelt dus hoeveel van de score op een vraag níét komt door
de eigenschap die je probeert te meten.
Kort samengevat:
CFA kijkt of je vragen goed passen bij de eigenschappen die je wilt meten. Daarbij wordt
geschat hoe goed elke vraag past (factorlading) en hoeveel ruis of afwijking er nog overblijft
(errorvariantie).
Je meetinstrument: een vragenlijst over zelfvertrouwen
Je hebt 3 vragen die bedoeld zijn om zelfvertrouwen te meten:
● V1: "Ik voel me zeker over mijn vaardigheden."
● V2: "Ik durf initiatief te nemen."
● V3: "Ik voel me ongemakkelijk in nieuwe situaties." (omgekeerd gescoord)
Wat CFA doet:
CFA kijkt of deze drie vragen echt samen het concept 'zelfvertrouwen' meten. Dat ziet er
als volgt uit in een eenvoudig model:
, Zelfvertrouwen (factor)
|
--
| | |
V1 V2 V3
| | |
error1 error2 error3
Uitleg van de onderdelen:
● Zelfvertrouwen (de factor): het onzichtbare, psychologische concept dat je probeert
te meten.
● V1, V2, V3 (de items): de drie vragen in je vragenlijst.
● De pijltjes (factorladingen): geven aan hoe sterk elk item samenhangt met
zelfvertrouwen.
○ Bijv. V1 heeft een lading van 0.8 → deze vraag zegt veel over zelfvertrouwen.
○ V3 heeft een lading van 0.4 → deze vraag zegt minder.
● De fouttermen (error1, error2, error3): geven aan hoeveel van het antwoord op de
vraag níét verklaard wordt door zelfvertrouwen.
○ Bijv. iemand leest V2 verkeerd of vult iets willekeurigs in → dat is error.
Simpele metafoor:
Denk aan een zaklamp (de factor) die op drie spiegels schijnt (de items). Sommige
spiegels weerkaatsen het licht goed (hoge factorlading), andere doen dat wat minder. En
er is altijd een beetje stof op de spiegel (error), dus het beeld is nooit perfect.
, Moderatie
Moderatie betekent dat de relatie tussen twee dingen (variabelen) kan veranderen
afhankelijk van een derde variabele: de moderator.
Voorbeeld:
Stel, je onderzoekt of stress invloed heeft op slaapkwaliteit.
Je vindt:
Hoe meer stress iemand heeft, hoe slechter diegene slaapt.
Maar dan denk je: misschien hangt dit verband ook af van hoe goed iemand kan
ontspannen.
In dat geval is 'ontspanningstechnieken gebruiken' de moderator.
Wat betekent dat?
Voor mensen die goed kunnen ontspannen, is het verband tussen stress en slaap zwakker
(ze slapen nog redelijk ondanks stress).
Voor mensen die niet goed kunnen ontspannen, is het verband sterker (veel stress = veel
slechter slapen).
> “Bij een moderatie wordt van tevoren het effect van de moderator op een verband tussen
twee variabelen verondersteld.”
Betekent:
Je verwacht van tevoren dat er een derde variabele (de moderator) is...
...die het effect tussen twee andere variabelen verandert (versterkt, verzwakt, of zelfs
omdraait).
In een model:
Stress --> Slaapkwaliteit
\ /
\ /
Ontspanning (moderator)
Metafoor:
Denk aan een dimmerknop op een lamp. De stroom (stress) zorgt voor licht (slechte slaap),
maar de dimmer (moderator) bepaalt hoe sterk die stroom uiteindelijk de lamp laat branden
(hoe sterk het effect is).
Een confirmatieve factoranalyse (CFA) is een methode om te kijken of je meetinstrument
(zoals een vragenlijst) meet wat je denkt dat het meet. Bijvoorbeeld: stel, je hebt een
vragenlijst die drie eigenschappen zou moeten meten – zoals stress, motivatie en
zelfvertrouwen – dan gebruik je CFA om te controleren of de vragen die bij ‘stress’ horen,
ook echt samen dat ene ding meten.
In zo’n model worden twee dingen geschat:
1. Factorladingen
Dit geeft aan hoe sterk een vraag samenhangt met de eigenschap die je wilt meten.
Bijvoorbeeld: als een bepaalde vraag heel goed aangeeft hoe gestrest iemand is, dan is
de factorlading hoog. Is die samenhang zwakker, dan is de lading lager.
→ Je kunt het zien als: hoe goed “past” deze vraag bij de eigenschap?
2. Varianties van de errortermen
Dit is het deel van de vraag dat niet wordt verklaard door de eigenschap.
Geen enkele vraag is perfect, dus er zit altijd een beetje ruis in (bijvoorbeeld doordat
iemand de vraag anders interpreteert of een foutje maakt). Die ruis noem je de error.
→ De variantie van de error vertelt dus hoeveel van de score op een vraag níét komt door
de eigenschap die je probeert te meten.
Kort samengevat:
CFA kijkt of je vragen goed passen bij de eigenschappen die je wilt meten. Daarbij wordt
geschat hoe goed elke vraag past (factorlading) en hoeveel ruis of afwijking er nog overblijft
(errorvariantie).
Je meetinstrument: een vragenlijst over zelfvertrouwen
Je hebt 3 vragen die bedoeld zijn om zelfvertrouwen te meten:
● V1: "Ik voel me zeker over mijn vaardigheden."
● V2: "Ik durf initiatief te nemen."
● V3: "Ik voel me ongemakkelijk in nieuwe situaties." (omgekeerd gescoord)
Wat CFA doet:
CFA kijkt of deze drie vragen echt samen het concept 'zelfvertrouwen' meten. Dat ziet er
als volgt uit in een eenvoudig model:
, Zelfvertrouwen (factor)
|
--
| | |
V1 V2 V3
| | |
error1 error2 error3
Uitleg van de onderdelen:
● Zelfvertrouwen (de factor): het onzichtbare, psychologische concept dat je probeert
te meten.
● V1, V2, V3 (de items): de drie vragen in je vragenlijst.
● De pijltjes (factorladingen): geven aan hoe sterk elk item samenhangt met
zelfvertrouwen.
○ Bijv. V1 heeft een lading van 0.8 → deze vraag zegt veel over zelfvertrouwen.
○ V3 heeft een lading van 0.4 → deze vraag zegt minder.
● De fouttermen (error1, error2, error3): geven aan hoeveel van het antwoord op de
vraag níét verklaard wordt door zelfvertrouwen.
○ Bijv. iemand leest V2 verkeerd of vult iets willekeurigs in → dat is error.
Simpele metafoor:
Denk aan een zaklamp (de factor) die op drie spiegels schijnt (de items). Sommige
spiegels weerkaatsen het licht goed (hoge factorlading), andere doen dat wat minder. En
er is altijd een beetje stof op de spiegel (error), dus het beeld is nooit perfect.
, Moderatie
Moderatie betekent dat de relatie tussen twee dingen (variabelen) kan veranderen
afhankelijk van een derde variabele: de moderator.
Voorbeeld:
Stel, je onderzoekt of stress invloed heeft op slaapkwaliteit.
Je vindt:
Hoe meer stress iemand heeft, hoe slechter diegene slaapt.
Maar dan denk je: misschien hangt dit verband ook af van hoe goed iemand kan
ontspannen.
In dat geval is 'ontspanningstechnieken gebruiken' de moderator.
Wat betekent dat?
Voor mensen die goed kunnen ontspannen, is het verband tussen stress en slaap zwakker
(ze slapen nog redelijk ondanks stress).
Voor mensen die niet goed kunnen ontspannen, is het verband sterker (veel stress = veel
slechter slapen).
> “Bij een moderatie wordt van tevoren het effect van de moderator op een verband tussen
twee variabelen verondersteld.”
Betekent:
Je verwacht van tevoren dat er een derde variabele (de moderator) is...
...die het effect tussen twee andere variabelen verandert (versterkt, verzwakt, of zelfs
omdraait).
In een model:
Stress --> Slaapkwaliteit
\ /
\ /
Ontspanning (moderator)
Metafoor:
Denk aan een dimmerknop op een lamp. De stroom (stress) zorgt voor licht (slechte slaap),
maar de dimmer (moderator) bepaalt hoe sterk die stroom uiteindelijk de lamp laat branden
(hoe sterk het effect is).