SUPERDIVERSITEIT
De-familiarisering (Baumann):
- Betekenis: het vreemd maken van het vertrouwde en het vertrouwd maken van het
onbekende.
- Doel: Objectiviteit door de-familiarisering. Je moet loskomen van je eigen socialisatie
en je bewust zijn van de ‘bril’ waarmee je kijkt tijdens onderzoek.
- Socialisatie: het proces van opname in een samenleving of groep, inclusief overdracht
van sociale codes.
o Doel: objectificatie: de kinderen worden objecten van socialisatie en vormen de
gewenste groepsidentiteit
o Subjectificatie: het worden van een uniek individu staat centraal, met keuzes bij
conflicterende sociale codes die bijdragen aan persoonsvorming.
Superdiversiteit (Vertovec, 2007):
- Kernpunten:
1. Demografisch kantelpunt: minder dan 50% autochtoon. Zorgt voor Majority-minority
cities: meerderheid uit minderheidsgroepen, er is geen meerderheidsgroep.
2. Toename etnische en culturele diversiteit in grootstedelijke context. Dit gaat om
diversiteit in de herkomstlanden en dus culturen.
3. Groeiende diversiteit binnen de diversiteit: groeiende verschillen binnen culturele
groepen. VB; gemengde huwelijken, sociaaleconomische en electorale diversiteiten
- Gevolgen van superdiveristeit:
o Globalisering en ‘glocalisering’. Globalisering: de wereld groeit naar elkaar toe
door invloeden van landen op landen. Glocalisering: invloeden van
internationaal niveau op lokaal niveau.
o Schildpad-effect (Putnam): heel veel verschillen in de superdiversiteit geeft de
neiging dat burgers in hun eigen schulp kruipen en op zoek gaan naar groepen
waar zij een band mee hebben en de rest laten voor wat het is.
o Transnationals: Mensen met biculturele achtergronden en sterke internationale
connecties, waardoor zij niet zeker weten of ze in een land blijven.
Internationals: mensen die van tevoren weten dat ze tijdelijk in een land zullen
blijven.
o Multitaligheid
o Culturele hybridisering: nieuwe sociale patronen die ontstaan door interactie
tussen culturen. Knipsel van culturen.
Paradigmawisseling (conceptwisseling):
- Van assimilatie naar superdiveristeit:
o Klassieke assimilatie-theorie: focust op homogeniteit en intergenerationele
mobiliteit binnen monoculturele samenlevingen. Lagere groepen moeten mee
gaan met de samenleving en schuiven zo omhoog over generaties.
, o Superdiversiteit-theorie: benadrukt grotere verschillen binnen en tussen
groepen en de afname van assimilatiedruk. Je hoeft je minder aan te passen en
sommigen groeien en anderen niet. Verschillen binnen groepen worden groter,
tussen groepen kleiner.
- De impact van deze paradigmawisseling:
o Meer focus op verklaringen voor interne verschillen. VB: klasse, gender,
geografie, pedagogische stijlen etc.
o Meer aandacht voor kansenongelijkheid en sociale uitsluiting in het onderwijs.
VB: voorzieningen en kapitaalbronnen.
Migratie:
- Klassieke migratie: langdurige vestiging
- Verandering in migratiepatronen: Kortere migratieperiodes, meer (hoogopgeleide)
arbeidsmigratie en diversiteit in migratieredenen, passend bij superdiversiteit
SOCIALE CODES
Sociale codes:
- Geschreven/expliciete en ongeschreven/impliciete regels van een groep, bestaande uit
o.a. normen, waarden, gedragingen, attitudes en subtiele verwachtingen.
- Hyper-inclusief voor leden en super exclusief voor buitenstaanders.
- Sociale cohesie: hoe hechter een groep, hoe duidelijker de sociale codes zijn.
Leefwereld:
1. Peer group: leeftijdsgenoten
2. Parental: ouders/familie
3. School: school/klaslokaal
- Elke leefwereld heeft eigen, vaak impliciete, verwachtingen die het gedrag beinvloeden.
- Ladderklimmen: het behalen van respect en waardering binnen een leefwereld door te
voldoen aan verwachtingen.
Code-switchen: het wisselen tussen sociale codes van ouders, school en peers. Kan leiden tot
waardering in de ene wereld (ladderklimmen) en afwijzing in de andere op het zelfde moment.
- In monoculturele omgevingen overlappen leefwerelden sterk, dus code-switchen is
minder nodig.
- In superdiverse omgevingen ontstaan grotere verschillen tussen leefwerelden, met
name tussen parental en peer group codes. Code-switchen is dus meer nodig.
Sociale pijn: pijn door het gevoel van uitsluiting in bijvoorbeeld het klaslokaal. Heeft negatieve
gevolgen op de prestaties.
Psychologische behoeften die mensen willen vervullen:
- Het vermijden van sociale pijn
- The need-to-belong: behoefte om bij een groep te horen.
De-familiarisering (Baumann):
- Betekenis: het vreemd maken van het vertrouwde en het vertrouwd maken van het
onbekende.
- Doel: Objectiviteit door de-familiarisering. Je moet loskomen van je eigen socialisatie
en je bewust zijn van de ‘bril’ waarmee je kijkt tijdens onderzoek.
- Socialisatie: het proces van opname in een samenleving of groep, inclusief overdracht
van sociale codes.
o Doel: objectificatie: de kinderen worden objecten van socialisatie en vormen de
gewenste groepsidentiteit
o Subjectificatie: het worden van een uniek individu staat centraal, met keuzes bij
conflicterende sociale codes die bijdragen aan persoonsvorming.
Superdiversiteit (Vertovec, 2007):
- Kernpunten:
1. Demografisch kantelpunt: minder dan 50% autochtoon. Zorgt voor Majority-minority
cities: meerderheid uit minderheidsgroepen, er is geen meerderheidsgroep.
2. Toename etnische en culturele diversiteit in grootstedelijke context. Dit gaat om
diversiteit in de herkomstlanden en dus culturen.
3. Groeiende diversiteit binnen de diversiteit: groeiende verschillen binnen culturele
groepen. VB; gemengde huwelijken, sociaaleconomische en electorale diversiteiten
- Gevolgen van superdiveristeit:
o Globalisering en ‘glocalisering’. Globalisering: de wereld groeit naar elkaar toe
door invloeden van landen op landen. Glocalisering: invloeden van
internationaal niveau op lokaal niveau.
o Schildpad-effect (Putnam): heel veel verschillen in de superdiversiteit geeft de
neiging dat burgers in hun eigen schulp kruipen en op zoek gaan naar groepen
waar zij een band mee hebben en de rest laten voor wat het is.
o Transnationals: Mensen met biculturele achtergronden en sterke internationale
connecties, waardoor zij niet zeker weten of ze in een land blijven.
Internationals: mensen die van tevoren weten dat ze tijdelijk in een land zullen
blijven.
o Multitaligheid
o Culturele hybridisering: nieuwe sociale patronen die ontstaan door interactie
tussen culturen. Knipsel van culturen.
Paradigmawisseling (conceptwisseling):
- Van assimilatie naar superdiveristeit:
o Klassieke assimilatie-theorie: focust op homogeniteit en intergenerationele
mobiliteit binnen monoculturele samenlevingen. Lagere groepen moeten mee
gaan met de samenleving en schuiven zo omhoog over generaties.
, o Superdiversiteit-theorie: benadrukt grotere verschillen binnen en tussen
groepen en de afname van assimilatiedruk. Je hoeft je minder aan te passen en
sommigen groeien en anderen niet. Verschillen binnen groepen worden groter,
tussen groepen kleiner.
- De impact van deze paradigmawisseling:
o Meer focus op verklaringen voor interne verschillen. VB: klasse, gender,
geografie, pedagogische stijlen etc.
o Meer aandacht voor kansenongelijkheid en sociale uitsluiting in het onderwijs.
VB: voorzieningen en kapitaalbronnen.
Migratie:
- Klassieke migratie: langdurige vestiging
- Verandering in migratiepatronen: Kortere migratieperiodes, meer (hoogopgeleide)
arbeidsmigratie en diversiteit in migratieredenen, passend bij superdiversiteit
SOCIALE CODES
Sociale codes:
- Geschreven/expliciete en ongeschreven/impliciete regels van een groep, bestaande uit
o.a. normen, waarden, gedragingen, attitudes en subtiele verwachtingen.
- Hyper-inclusief voor leden en super exclusief voor buitenstaanders.
- Sociale cohesie: hoe hechter een groep, hoe duidelijker de sociale codes zijn.
Leefwereld:
1. Peer group: leeftijdsgenoten
2. Parental: ouders/familie
3. School: school/klaslokaal
- Elke leefwereld heeft eigen, vaak impliciete, verwachtingen die het gedrag beinvloeden.
- Ladderklimmen: het behalen van respect en waardering binnen een leefwereld door te
voldoen aan verwachtingen.
Code-switchen: het wisselen tussen sociale codes van ouders, school en peers. Kan leiden tot
waardering in de ene wereld (ladderklimmen) en afwijzing in de andere op het zelfde moment.
- In monoculturele omgevingen overlappen leefwerelden sterk, dus code-switchen is
minder nodig.
- In superdiverse omgevingen ontstaan grotere verschillen tussen leefwerelden, met
name tussen parental en peer group codes. Code-switchen is dus meer nodig.
Sociale pijn: pijn door het gevoel van uitsluiting in bijvoorbeeld het klaslokaal. Heeft negatieve
gevolgen op de prestaties.
Psychologische behoeften die mensen willen vervullen:
- Het vermijden van sociale pijn
- The need-to-belong: behoefte om bij een groep te horen.