Inleiding van de pedagogiek:
Geschiedenis:
1. Eind 19e eeuw: reactie op Rousseau → reformbeweging gericht op het kind en de
uniciteit van het kind
2. Vanaf 1900: in Nederland de sociale pedagogiek: de opvoeding van jongeren
buiten gezin en school
Begin 20e eeuw: in Nederland omslag in denken over de oorsprong en
ontwikkeling van psychische problemen → verschillende bewegingen en
stromingen, waaronder ontwikkeling kind.
In Duitsland de Heilpädagogik, waarin psychische defecten via
opvoedingsmaatregelen werden genezen.
3. Na TWO: pedagogiek maakt zich los van de wijsbegeerte en werd zelfstandige
discipline.
Pedagogiek bestudeert de opvoeding en ontwikkeling van alle kinderen en jongeren en
van volwassen in een afhankelijkheidsrelatie. Gebieden in de pedagogiek:
- Gezinspedagogiek: over de normale ontwikkeling van kinderen in verschillende
specifieke opvoedingscontexten, niet alleen binnen, maar ook buiten het gezin.
- Orthopedagogiek: richt zich op opvoeding in problematische situaties,
bijvoorbeeld bij jongeren en volwassenen met een fysieke of verstandelijke
beperking, ontwikkelingsstoornissen, leerproblemen, gezinsproblemen of in de
jeugdhulpverlening.
- Neuropedagogiek: focus op de neurologische basis in het verklaren van
opvoedingsproblemen, leerstoornissen en gedrags-en ontwikkelingsproblemen.
Modellen:
Het ecologisch model van Bronfenbrenner: ecologische systemen hebben invloed op de
ontwikkeling van kinderen. Zo kunnen pedagogen de invloed van de omgeving van het
kind in kaart brengen. De niveaus zijn:
1. Microsysteem: dichtstbij en in direct contact
staan (school, familie, vrienden).
2. Mesosysteem: interactie en relatie tussen
elementen van het microsysteem (relatie
tussen ouder en leraar of ouder en vrienden).
3. Exosysteem: indirecte situaties die de directe
omgeving beïnvloeden (scheiden van ouders).
4. Macrosysteem: grote structuren op afstand
(maatschappij, cultuur, economie).
5. Chronosysteem: geschiedenis en tijd wanneer
iets gebeurt (jong tijdens scheiding of oud
tijdens scheiding).
Procesmodel van Belsky: er is sprake van wederzijdse
beïnvloeding tussen opvoeder en kind. Ook andere
factoren zijn van invloed op het opvoedgedrag van de
ouders.
, Transactioneel model van Sameroff: bepaalde
eigenschappen en gedragingen van kinderen kunnen
bepaald opvoedgedrag uitlokken. Veranderingen zijn
onderling afhankelijk van elkaar en beïnvloeden
elkaar.
Model van de vicieuze cirkel van dwang van Patterson: illustreert hoe negatieve
interactiepatronen tussen ouders en kinderen kunnen escaleren. Op beide manieren
zorgt de cirkel ervoor dat een partij vaker confrontatie zoekt omdat hij ‘denkt’ zijn zin te
krijgen. Verloopt in stappen:
1. Verzoek of verbieding van iets door ouders
2. Weigering van het verzoek door kind
3. Irritatie of schreeuwen door ouders
4. Driftbui door kind
5. Geschreeuw over en weer
6. Ouder geeft op (gedrag kind wordt beloond) of boekt
succes (gedrag ouder wordt beloond).
Model van continuum op basis van ernst van Timmers-Huigens:
indeling van opvoedingsproblemen waar formele hulp voor wordt
gezocht.
1. Opvoedingsnood
2. Opvoedingscrisis
3. Opvoedingsspanning
4. Opvoedingsonzekerheid
Hoe hoger je komt (4 → 1), hoe ernstiger en
langduriger de problemen zijn.
Balansmodel van Bakker: geeft overzicht van het
samenspel van beschermende en risicofactoren voor
de ontwikkeling vna het kind op 3 niveaus. Met dit
model kan de gezinssituatie en de eventuele
benodigde opvoedsteun of -hulp nauwgezet worden
bepaald.
Handelingsgerichte diagnostiek:
1. Intakefase
2. Strategiefase
3. Onderzoeksfase
4. Integratie en aanbevelingsfase
5. Adviesfase
Diagnostische cyclus:
1. Anamnese
2. Klachtanalyse: ordenen van klachten, verhelderen hulpvragen.
Geschiedenis:
1. Eind 19e eeuw: reactie op Rousseau → reformbeweging gericht op het kind en de
uniciteit van het kind
2. Vanaf 1900: in Nederland de sociale pedagogiek: de opvoeding van jongeren
buiten gezin en school
Begin 20e eeuw: in Nederland omslag in denken over de oorsprong en
ontwikkeling van psychische problemen → verschillende bewegingen en
stromingen, waaronder ontwikkeling kind.
In Duitsland de Heilpädagogik, waarin psychische defecten via
opvoedingsmaatregelen werden genezen.
3. Na TWO: pedagogiek maakt zich los van de wijsbegeerte en werd zelfstandige
discipline.
Pedagogiek bestudeert de opvoeding en ontwikkeling van alle kinderen en jongeren en
van volwassen in een afhankelijkheidsrelatie. Gebieden in de pedagogiek:
- Gezinspedagogiek: over de normale ontwikkeling van kinderen in verschillende
specifieke opvoedingscontexten, niet alleen binnen, maar ook buiten het gezin.
- Orthopedagogiek: richt zich op opvoeding in problematische situaties,
bijvoorbeeld bij jongeren en volwassenen met een fysieke of verstandelijke
beperking, ontwikkelingsstoornissen, leerproblemen, gezinsproblemen of in de
jeugdhulpverlening.
- Neuropedagogiek: focus op de neurologische basis in het verklaren van
opvoedingsproblemen, leerstoornissen en gedrags-en ontwikkelingsproblemen.
Modellen:
Het ecologisch model van Bronfenbrenner: ecologische systemen hebben invloed op de
ontwikkeling van kinderen. Zo kunnen pedagogen de invloed van de omgeving van het
kind in kaart brengen. De niveaus zijn:
1. Microsysteem: dichtstbij en in direct contact
staan (school, familie, vrienden).
2. Mesosysteem: interactie en relatie tussen
elementen van het microsysteem (relatie
tussen ouder en leraar of ouder en vrienden).
3. Exosysteem: indirecte situaties die de directe
omgeving beïnvloeden (scheiden van ouders).
4. Macrosysteem: grote structuren op afstand
(maatschappij, cultuur, economie).
5. Chronosysteem: geschiedenis en tijd wanneer
iets gebeurt (jong tijdens scheiding of oud
tijdens scheiding).
Procesmodel van Belsky: er is sprake van wederzijdse
beïnvloeding tussen opvoeder en kind. Ook andere
factoren zijn van invloed op het opvoedgedrag van de
ouders.
, Transactioneel model van Sameroff: bepaalde
eigenschappen en gedragingen van kinderen kunnen
bepaald opvoedgedrag uitlokken. Veranderingen zijn
onderling afhankelijk van elkaar en beïnvloeden
elkaar.
Model van de vicieuze cirkel van dwang van Patterson: illustreert hoe negatieve
interactiepatronen tussen ouders en kinderen kunnen escaleren. Op beide manieren
zorgt de cirkel ervoor dat een partij vaker confrontatie zoekt omdat hij ‘denkt’ zijn zin te
krijgen. Verloopt in stappen:
1. Verzoek of verbieding van iets door ouders
2. Weigering van het verzoek door kind
3. Irritatie of schreeuwen door ouders
4. Driftbui door kind
5. Geschreeuw over en weer
6. Ouder geeft op (gedrag kind wordt beloond) of boekt
succes (gedrag ouder wordt beloond).
Model van continuum op basis van ernst van Timmers-Huigens:
indeling van opvoedingsproblemen waar formele hulp voor wordt
gezocht.
1. Opvoedingsnood
2. Opvoedingscrisis
3. Opvoedingsspanning
4. Opvoedingsonzekerheid
Hoe hoger je komt (4 → 1), hoe ernstiger en
langduriger de problemen zijn.
Balansmodel van Bakker: geeft overzicht van het
samenspel van beschermende en risicofactoren voor
de ontwikkeling vna het kind op 3 niveaus. Met dit
model kan de gezinssituatie en de eventuele
benodigde opvoedsteun of -hulp nauwgezet worden
bepaald.
Handelingsgerichte diagnostiek:
1. Intakefase
2. Strategiefase
3. Onderzoeksfase
4. Integratie en aanbevelingsfase
5. Adviesfase
Diagnostische cyclus:
1. Anamnese
2. Klachtanalyse: ordenen van klachten, verhelderen hulpvragen.