Sociale Psychologie Overzicht Hoofdstukken 1ste semester - 2de ORTHO
Sociale Cognities Attributies Sociale beïnvloeding
Verwerken van informatie = waarnemen, integreren en Verklaren van iemands gedrag = speci eke vorm van Veranderen cognities oiv ingebeelde/werkelijke anderen
interpreteren sociale cognitie
1. Conformisme of meerderheidsinvloed
1. Schema’s = mentale structuur, basis van ons - Actor = stelt gedrag 2. Innovatie en minderheidsbeïnvloeding
handelen - Observator = observeert (zoekt oorzaken) 3. Sociale facilitatie en belemmering
2. Con gureren = manier waarop we schema’s - Omstandigheid = waarin het gedrag gesteld wordt of 4. Sociaal meeliften
oproepen waargenomen wordt 5. Gehoorzaamheid en autoriteit
3. Persoonsperceptie
4. Priming = recentheid v/h schema 1. Interne/extern = locus of control
5. Dissonantie = spanningsreductie intern con ict 2. Stabiele/onstabiele
6. Het negatieve = aversie voor verlies, 3. Controleerbare/oncontroleerbare
negativiteitse ect) 4. Globaal/speci ek
Schema Intern/extern Conformisme of meerderheidsbeïnvloeding
- Sociale schema’s (sturen) 1. Intern = oorzaak ligt bij actor = dispositioneel Veranderen cognities iom groepsnorm
1. Zelfperceptie (eigen) 2. Extern = oorzaak ligt buiten actor = situationeel
2. Sociale perceptie (ander) - Sociale vergelijkingstheorie Festinger = objectieve
- Zelfschema Stabiel/onstabiel (gevolgen succesverwachting) informatie ontbreekt? ⇢ zelfbeeld bepalen dr
1. Zelfobservatie 1. Stabiel = weinig veranderlijk (vaak interne attributie) vergelijking anderen
2. Looking-glass self 2. Onstabiel = veranderlijk (vaak externe attributie 1. Opwaartse sociale vergelijking = met ander hoger
3. Sociale vergelijking gepositioneerd ⇢ doel: hetzelfde bereiken =
- Prototype (≠stereotiep, gevormd door eigen ervaring) Controleerbaar/oncontroleerbaar identi ceren
- Script 1. Controleerbaar = beheersbaar (vaak interne attributie) 2. Neerwaartse sociale vergelijking = met ander
- Gestalt 2. Oncontroleerbaar = geen vat op (vaak externe lager gepositioneerd ⇢ doel: zichzelf beter voelen
- Interpretatie (vorming gestalt) attributie) = contrasteren
1. Top-down/theory-driven (voorgaande info)
2. Bottom-up/data-driven (ruwe feiten) Globaal/speci ek - Soorten beïnvloeding
- Beïnvloeden herinnering 1. Globaal = in elke situatie 1. Normatieve beïnvloeding = wil erbij horen
- Pre-Scriptief (voorspellend) 2. Speci ek = in unieke situatie (ondanks eigen overtuiging)
- Toegankelijkheid afh. van: recentheid en frequentie 2. Informatieve beïnvloeding = aanvaarding
- Intern = uit onszelf /extern = uit omgeving overtuiging
- Soorten conformisme
1. Privaat conformisme, komt vanuit informatieve
beïnvloeding ⇢ verandering gedrag + overtuiging
2. Publiek conformisme, komt vanuit normatieve
beïnvloeding ⇢ verandering gedrag
Pagina 1 van 8 © Eveline Vandenberghe
fifi fffifi fi fl
, Sociale Psychologie Overzicht Hoofdstukken 1ste semester - 2de ORTHO
Con gureren Zelfwaarnemingstheorie (Bem) - Experiment Sherif (autokenetisch e ect): visuele illusie
- Opvallende kenmerken (als eerste geactiveerd bv. Onszelf leren kennen door observatie en analyse van lichtpuntje ⇢ referentiekader gevormd in bijzijn van
geslacht) eigen gedrag = zelfanalyse anderen, beïnvloedt ons oordeel
- Volgorde kenmerken - Emotietheorie Schachter (verklaring gedrag a eiden - Experiment Jacbos & Campbell (verdwijnen
1. Primacy-e ect (wat eerst komt beïnvloedt door cognitieve interpretatie emotie (arousal)) beïnvloedingsbron): groep houdt zich aan norm
globaal beeld) - Experiment Schachter (Injectie epinefrine: Hoe meer geïnstalleerd door personen die geen lid meer zijn
2. Recency-e ect (wat laatst komt beïnvloedt geïnformeerd, hoe minder afhankelijk gedrag anderen, - Experiment Asch (lijnexperiment): normatieve
globaal beeld) hoe minder geïnformeerd hoe meer) beïnvloeding ⇢ correct antwoord is evident toch
- Con guratiemodel Asch (Dominant kenmerk - Experiment Valins (Meer aangetrokken tot bij conformeert men zich aan de groep die zich laat
beïnvloedt globaal beeld) geënsceneerde verhoogde hartkloppingen) beïnvloeden door handlangers
- Impliciete persoonlijkheidstheorie (Eén karaktertrek - Experiment Insko (Projectie kleuren): Minder
beïnvloedt globaal beeld) Corresponderende inferentietheorie (Jones & Davis) conformeren indien informatie niet veri eerbaar is, meer
1. Halo-e ect (1 positief kenmerk, maakt hele Inferenties maken door analyse gedrag en conformeren indien publiek mening gegeven wordt
persoon positief) persoonlijkheid (correspondeert het of niet?) =
2. Horn-e ect (1 negatief kenmerk, maakt hele conclusies maken ≠ oorzaken zoeken Beïnvloedende factoren mate van conformeren
persoon negatief) 1. Vrije wil of niet - Leeftijd
3. Barnum-e ect (Vage kenmerken interpreteren 2. Kenmerkend of niet - Gemiddelde status
alsof ze uniek bij jou passen bv. Astrologie) 3. Norm of afwijkend - Hechte groepscohesie
4. Beoogde e ect (consequenties) - Laag zelfvertrouwen
- Corresponderende gevolgtrekking = karakter af te - Moeilijke of onduidelijke taken
leiden uit gedrag ⇢ alle 4 criteria voldaan: vrije wil, - Grootte omvang meerderheid
kenmerkend, norm, in overeenstemming met intentie - Wederzijdse afhankelijkheid
- Niet-corresponderende gevolgtrekking = karakter - Sociale steun
niet af te leiden uit gedrag - Beloning
Dual Proces Theory = activeren zelfde schema’s maar Covariatiemodel (Kelley) Innovatie of minderheidsbeïnvloeding
ander gebruik Attributies maken door analyse situatie Vasthouden cognities en weerstaan groepsnorm ⇢
1. Need for cognition (laagbevooroordelend) = rationeel - Covariatie = mate waarin gebeurtenissen consequentheid!
- traag - verworven samenvoorkomen - Diasynchroon consequent = stabiel in tijd ⇢ intra-
2. Need for certainty (hoogbevooroordelend) = intuïtief - 1. Consensus (tss mensen) individuele consequentheid
snel - automatisch - Laag = interne attributie - Synchroon consequent = stabiel in overtuiging
- Hoog = externe attributie (tegelijk hetzelfde) ⇢ inter-individuele consequentheid
2. Distinctiviteit (altijd/soms) - Experiment Moscovici (kleurendia’s) ⇢
- Laag = interne attributie consequentheid in gedrag = sleutel tot
- Hoog = externe attributie minderheidsbeïnvloeding
3. Consistentie
- Laag = externe attributie Beïnvloedende factoren mate van innovatie
- Hoog = interne attributie - Persoonlijkheid
- Er gaan er nog paar mee
- Sneeuwbal-e ect
- Zeitgeist
Pagina 2 van 8 © Eveline Vandenberghe
fi ffff ffff ff
ff fi fl
Sociale Cognities Attributies Sociale beïnvloeding
Verwerken van informatie = waarnemen, integreren en Verklaren van iemands gedrag = speci eke vorm van Veranderen cognities oiv ingebeelde/werkelijke anderen
interpreteren sociale cognitie
1. Conformisme of meerderheidsinvloed
1. Schema’s = mentale structuur, basis van ons - Actor = stelt gedrag 2. Innovatie en minderheidsbeïnvloeding
handelen - Observator = observeert (zoekt oorzaken) 3. Sociale facilitatie en belemmering
2. Con gureren = manier waarop we schema’s - Omstandigheid = waarin het gedrag gesteld wordt of 4. Sociaal meeliften
oproepen waargenomen wordt 5. Gehoorzaamheid en autoriteit
3. Persoonsperceptie
4. Priming = recentheid v/h schema 1. Interne/extern = locus of control
5. Dissonantie = spanningsreductie intern con ict 2. Stabiele/onstabiele
6. Het negatieve = aversie voor verlies, 3. Controleerbare/oncontroleerbare
negativiteitse ect) 4. Globaal/speci ek
Schema Intern/extern Conformisme of meerderheidsbeïnvloeding
- Sociale schema’s (sturen) 1. Intern = oorzaak ligt bij actor = dispositioneel Veranderen cognities iom groepsnorm
1. Zelfperceptie (eigen) 2. Extern = oorzaak ligt buiten actor = situationeel
2. Sociale perceptie (ander) - Sociale vergelijkingstheorie Festinger = objectieve
- Zelfschema Stabiel/onstabiel (gevolgen succesverwachting) informatie ontbreekt? ⇢ zelfbeeld bepalen dr
1. Zelfobservatie 1. Stabiel = weinig veranderlijk (vaak interne attributie) vergelijking anderen
2. Looking-glass self 2. Onstabiel = veranderlijk (vaak externe attributie 1. Opwaartse sociale vergelijking = met ander hoger
3. Sociale vergelijking gepositioneerd ⇢ doel: hetzelfde bereiken =
- Prototype (≠stereotiep, gevormd door eigen ervaring) Controleerbaar/oncontroleerbaar identi ceren
- Script 1. Controleerbaar = beheersbaar (vaak interne attributie) 2. Neerwaartse sociale vergelijking = met ander
- Gestalt 2. Oncontroleerbaar = geen vat op (vaak externe lager gepositioneerd ⇢ doel: zichzelf beter voelen
- Interpretatie (vorming gestalt) attributie) = contrasteren
1. Top-down/theory-driven (voorgaande info)
2. Bottom-up/data-driven (ruwe feiten) Globaal/speci ek - Soorten beïnvloeding
- Beïnvloeden herinnering 1. Globaal = in elke situatie 1. Normatieve beïnvloeding = wil erbij horen
- Pre-Scriptief (voorspellend) 2. Speci ek = in unieke situatie (ondanks eigen overtuiging)
- Toegankelijkheid afh. van: recentheid en frequentie 2. Informatieve beïnvloeding = aanvaarding
- Intern = uit onszelf /extern = uit omgeving overtuiging
- Soorten conformisme
1. Privaat conformisme, komt vanuit informatieve
beïnvloeding ⇢ verandering gedrag + overtuiging
2. Publiek conformisme, komt vanuit normatieve
beïnvloeding ⇢ verandering gedrag
Pagina 1 van 8 © Eveline Vandenberghe
fifi fffifi fi fl
, Sociale Psychologie Overzicht Hoofdstukken 1ste semester - 2de ORTHO
Con gureren Zelfwaarnemingstheorie (Bem) - Experiment Sherif (autokenetisch e ect): visuele illusie
- Opvallende kenmerken (als eerste geactiveerd bv. Onszelf leren kennen door observatie en analyse van lichtpuntje ⇢ referentiekader gevormd in bijzijn van
geslacht) eigen gedrag = zelfanalyse anderen, beïnvloedt ons oordeel
- Volgorde kenmerken - Emotietheorie Schachter (verklaring gedrag a eiden - Experiment Jacbos & Campbell (verdwijnen
1. Primacy-e ect (wat eerst komt beïnvloedt door cognitieve interpretatie emotie (arousal)) beïnvloedingsbron): groep houdt zich aan norm
globaal beeld) - Experiment Schachter (Injectie epinefrine: Hoe meer geïnstalleerd door personen die geen lid meer zijn
2. Recency-e ect (wat laatst komt beïnvloedt geïnformeerd, hoe minder afhankelijk gedrag anderen, - Experiment Asch (lijnexperiment): normatieve
globaal beeld) hoe minder geïnformeerd hoe meer) beïnvloeding ⇢ correct antwoord is evident toch
- Con guratiemodel Asch (Dominant kenmerk - Experiment Valins (Meer aangetrokken tot bij conformeert men zich aan de groep die zich laat
beïnvloedt globaal beeld) geënsceneerde verhoogde hartkloppingen) beïnvloeden door handlangers
- Impliciete persoonlijkheidstheorie (Eén karaktertrek - Experiment Insko (Projectie kleuren): Minder
beïnvloedt globaal beeld) Corresponderende inferentietheorie (Jones & Davis) conformeren indien informatie niet veri eerbaar is, meer
1. Halo-e ect (1 positief kenmerk, maakt hele Inferenties maken door analyse gedrag en conformeren indien publiek mening gegeven wordt
persoon positief) persoonlijkheid (correspondeert het of niet?) =
2. Horn-e ect (1 negatief kenmerk, maakt hele conclusies maken ≠ oorzaken zoeken Beïnvloedende factoren mate van conformeren
persoon negatief) 1. Vrije wil of niet - Leeftijd
3. Barnum-e ect (Vage kenmerken interpreteren 2. Kenmerkend of niet - Gemiddelde status
alsof ze uniek bij jou passen bv. Astrologie) 3. Norm of afwijkend - Hechte groepscohesie
4. Beoogde e ect (consequenties) - Laag zelfvertrouwen
- Corresponderende gevolgtrekking = karakter af te - Moeilijke of onduidelijke taken
leiden uit gedrag ⇢ alle 4 criteria voldaan: vrije wil, - Grootte omvang meerderheid
kenmerkend, norm, in overeenstemming met intentie - Wederzijdse afhankelijkheid
- Niet-corresponderende gevolgtrekking = karakter - Sociale steun
niet af te leiden uit gedrag - Beloning
Dual Proces Theory = activeren zelfde schema’s maar Covariatiemodel (Kelley) Innovatie of minderheidsbeïnvloeding
ander gebruik Attributies maken door analyse situatie Vasthouden cognities en weerstaan groepsnorm ⇢
1. Need for cognition (laagbevooroordelend) = rationeel - Covariatie = mate waarin gebeurtenissen consequentheid!
- traag - verworven samenvoorkomen - Diasynchroon consequent = stabiel in tijd ⇢ intra-
2. Need for certainty (hoogbevooroordelend) = intuïtief - 1. Consensus (tss mensen) individuele consequentheid
snel - automatisch - Laag = interne attributie - Synchroon consequent = stabiel in overtuiging
- Hoog = externe attributie (tegelijk hetzelfde) ⇢ inter-individuele consequentheid
2. Distinctiviteit (altijd/soms) - Experiment Moscovici (kleurendia’s) ⇢
- Laag = interne attributie consequentheid in gedrag = sleutel tot
- Hoog = externe attributie minderheidsbeïnvloeding
3. Consistentie
- Laag = externe attributie Beïnvloedende factoren mate van innovatie
- Hoog = interne attributie - Persoonlijkheid
- Er gaan er nog paar mee
- Sneeuwbal-e ect
- Zeitgeist
Pagina 2 van 8 © Eveline Vandenberghe
fi ffff ffff ff
ff fi fl