Samenvatting Scheikunde
Chemie Overal
5 VWO
Hoofdstuk 15 Groene chemie:
Groene chemie: streven naar verduurzaming in de chemische industrie.
Atoomeconomie: hoe efficiënt een productieproces is. Hoe hoger de atoomeconomie,
hoe beter het is voor het milieu. Dit komt omdat er dan minder afval is. De
atoomeconomie kan je berekenen door:
• Atoomeconomie = de gewenste massa : de massa van de beginstof x 100%.
Rendement: hoeveel eindproducten er zijn ontstaan vergeleken met hoeveel maximaal
kan ontstaan. Hoe hoger het rendement, hoe beter voor het milieu. Het rendement kan
je berekenen door:
• Rendement = praktische opbrengst : theoretische opbrengst x 100%
o De theoretische opbrengst is af te leiden uit berekeningen uit de
reactivergelijking van een reactie.
E-factor: maat voor de hoeveelheid afvat die ontstaat. Hoe lager de E-factor, hoe beter
voor het milieu. De E-factor kan je berekenen door:
• E-factor = (massa van de beginstoffen – werkelijke massa van het gewenste
eindproduct) : werkelijke massa van het gewenste eindproduct.
Vervuilingsfactor Q: de mate waarin een stof vervuilend is. Hoe lager de Q-factor, hoe
beter voor het milieu.
Al deze begrippen zijn ook terug te vinden in Binas tabel 97F.
Grenswaarde: maximale toegestane hoeveelheid van een stof in mg per kubieke meter
lucht. Als deze hoeveelheid overgeschreden wordt mag dat maar voor een bepaalde tijd.
De tijd waarin dat mag zonder gezondheidsschade noem je de TGG (tijd gewogen
gemiddelde).
Energiebalans: een balans waarbij de totale energie bij alle processen constant blijft. Er
geldt de wet van behoud van energie.
Voor scheikundige processen geldt dat er dus voor of achteraf energie omgezet wordt,
om het behoud van energie te behouden. Bij exotherme processen komt er een
bepaalde hoeveelheid energie vrij, omdat reactieproducten minder energie hebben dan
de beginstoffen. Dit wordt vaak omgezet in warmte. Bij endotherme processen is er
energie nodig bij de beginstoffen, omdat reactieproducten een hogere energie hebben
dan de beginstoffen. De energie wordt dus in de stoffen gebruikt.
Energie-effect: de verandering in energie die optreedt tijdens een chemische reactie.
Dit gaat dus over de energie in beginstoffen en eindproducten.
Chemie Overal
5 VWO
Hoofdstuk 15 Groene chemie:
Groene chemie: streven naar verduurzaming in de chemische industrie.
Atoomeconomie: hoe efficiënt een productieproces is. Hoe hoger de atoomeconomie,
hoe beter het is voor het milieu. Dit komt omdat er dan minder afval is. De
atoomeconomie kan je berekenen door:
• Atoomeconomie = de gewenste massa : de massa van de beginstof x 100%.
Rendement: hoeveel eindproducten er zijn ontstaan vergeleken met hoeveel maximaal
kan ontstaan. Hoe hoger het rendement, hoe beter voor het milieu. Het rendement kan
je berekenen door:
• Rendement = praktische opbrengst : theoretische opbrengst x 100%
o De theoretische opbrengst is af te leiden uit berekeningen uit de
reactivergelijking van een reactie.
E-factor: maat voor de hoeveelheid afvat die ontstaat. Hoe lager de E-factor, hoe beter
voor het milieu. De E-factor kan je berekenen door:
• E-factor = (massa van de beginstoffen – werkelijke massa van het gewenste
eindproduct) : werkelijke massa van het gewenste eindproduct.
Vervuilingsfactor Q: de mate waarin een stof vervuilend is. Hoe lager de Q-factor, hoe
beter voor het milieu.
Al deze begrippen zijn ook terug te vinden in Binas tabel 97F.
Grenswaarde: maximale toegestane hoeveelheid van een stof in mg per kubieke meter
lucht. Als deze hoeveelheid overgeschreden wordt mag dat maar voor een bepaalde tijd.
De tijd waarin dat mag zonder gezondheidsschade noem je de TGG (tijd gewogen
gemiddelde).
Energiebalans: een balans waarbij de totale energie bij alle processen constant blijft. Er
geldt de wet van behoud van energie.
Voor scheikundige processen geldt dat er dus voor of achteraf energie omgezet wordt,
om het behoud van energie te behouden. Bij exotherme processen komt er een
bepaalde hoeveelheid energie vrij, omdat reactieproducten minder energie hebben dan
de beginstoffen. Dit wordt vaak omgezet in warmte. Bij endotherme processen is er
energie nodig bij de beginstoffen, omdat reactieproducten een hogere energie hebben
dan de beginstoffen. De energie wordt dus in de stoffen gebruikt.
Energie-effect: de verandering in energie die optreedt tijdens een chemische reactie.
Dit gaat dus over de energie in beginstoffen en eindproducten.